Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het berouw van de mens (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het berouw van de mens (II)

Berouw

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het berouw van David
In 2 Samuel 11 en 12 lezen we van Davids vallen in de zonde. Hij komt tot overspel met Bathseba, de vrouw van Uria. Daarna zorgt hij ervoor dat Uria in een oorlog om het leven komt. Zware zonden tegen het zevende en zesde gebod, dus zonden tegen de gehele wet van God. David heeft zich door zijn vlees laten meeslepen en dan gaat het van kwaad tot erger.
In artikel vier van hoofdstuk V van de Dordtse Leerregels wordt naar deze zonde van David verwezen. Daar lezen we dat de ware gelovigen onafgebroken moeten waken en bidden, dat zij niet in verzoekingen geleid worden. Als zij dat niet doen bestaat niet alleen de mogelijkheid dat zij door het vlees, de wereld en de satan in zware en zelfs gruwelijke zonden meegesleept worden, maar zij worden inderdaad onder Gods rechtvaardige toelating daarin soms meegesleept.

David weigert een lange tijd om zijn zonden te belijden. De Heere zendt de profeet Nathan tot de koning. Nathan vertelt hem het verhaal van een rijke en arme man. De rijke man neemt het ene ooilam van de arme om het als maaltijd te bereiden voor een reiziger. De rijke kon er niet toe komen om een van zijn eigen schapen of runderen daarvoor te nemen. Nathan verzint dit verhaal om de koning een spiegel voor te houden. De reactie van de koning is fel: de rijke man is een kind van de dood. David spreekt de doodstraf over hem uit.
Daarop volgen de woorden van Nathan: „Gij zijt die man!" (2 Samuel 12:7). Deze striemende woorden brengen David tot de schuldbelijdenis: „Ik heb tegen de Heere gezondigd", vers 13.

Over dit berouw in de Psalmen 32 en 51
Het is waarschijnlijk, dat Psalm 32 deze geschiedenis uit 2 Samuel 11 en 12 tot achtergrond heeft en volgens het opschrift boven Psalm 51 is deze boetpsalm tot stand gekomen nadat de profeet Nathan tot David gekomen was. In deze Psalmen lezen we dus wat er in David omgegaan is en wat er innerlijk met hem gebeurde na zijn zonden en hoe hij tot de schuldbelijdenis kwam. We leren hieruit de aard van het oprechte berouw kennen. In deze Psalmen wordt rijke geestelijke leiding op het punt van deze tere zaken gegeven. Voordat David tot volledige schuldbelijdenis kwam, maakte hij geestelijk zware en donkere tijden door. Er was bedrog in zijn geest, Psalm 32:2.
David was niet los van de Heere, dacht aan Hem, bad waarschijnlijk zelfs wel tot Hem, maar hij leefde en bad over de zonden heen. Hij verdrong zijn zonden en schuld. Hij wilde geen zondaar worden voor God. En dat heeft altijd een heel nare uitwerking.
Wie zal zeggen wat David in die dagen en maanden bewogen heeft? Waarom zweeg hij over de precaire zaken? Over zijn zonden? Was het koppigheid? Hij was toch een machtig koning? Hij mocht als koning toch een vrouw nemen? Was het angst voor de nederlaag tegenover zichzelf? Angst voor God? Angst voor de gevolgen als zijn daden bekend zouden worden? Trots? Hoogmoed? Het zal alles wel hebben meegespeeld.
In elk geval is treffend dat David in Psalm 32 spreekt van bedrog in zijn geest. In Psalm 51 spreekt David uit dat de Heere waarheid in het verborgene wil, vers 8. Hij bidt of God in zijn binnenste een vaste geest wil vernieuwen. Dus een geest die oprecht is voor God en mensen, een geest zonder enig bedrog.
David weet zich een kind van de toorn. Door zijn zonde heeft hij de dood over zich gehaald. In het niet willen belijden werken reeds krachten van de dood! In het berouw wordt dat voluit erkend en beleden. Daarom is het tot berouw komen een zegen van de Heere.
Wij kunnen onszelf niet tot dit berouw opwerken. De Heere werkt het. De Heilige Geest is de bewerker van oprecht berouw in ons. Hij gebruikt daarbij altijd het Woord van God, dat Hij met kracht toepast in ons hart met het oog op de zonden, die wij bedreven en niet beleden hebben en met het oog op de zondige situatie waarin wij onszelf hebben gebracht. Het is berouw voor God en naar God toe, omdat het door God gewerkt wordt. Psalm 51 laat horen hoe diep dat gaat. David spreekt uit: „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen".
We ontdekken hoe dit kwaad doen tegen een goeddoende God eigen is aan onze zondige natuur. David krijgt er inzicht in hoe zijn zondigen teruggaat op zijn geboorte, ja zelfs op zijn ontvangen zijn in zijn moeder, vers 7. David spreekt dat niet uit om zich er achter te verschuilen. Het zich verschuilen leert men juist in het berouw af! Men kan en wil dan niet meer zeggen: ik ben nu eenmaal zo (geboren), ik kan er ook niet alles aan doen. Nee, David ziet en belijdt dit in het licht van de ware ontdekking en kennis van de zonde, die altijd en overal zonde is tegen God. Het in ongerechtigheid geboren en het in zonde ontvangen zijn wordt erkend als schuld voor God. Dat betekent niet - ik wijs er terloops op - dat seksualiteit als liefdesuiting van man en vrouw in hun huwelijk en het kinderen krijgen zonden zijn. Dat is een prachtige gave van een goeddoend God! Maar de zonde wordt in haar totaliteit en radicaliteit onderkend: van het allereerste begin af aan zijn wij onderworpen aan de zonden en aan de toorn en werkt de zonde in ons. Om het even dogmatisch te zeggen: ook de erfzonde, erfschuld, erfsmet gaat niet buiten de persoonlijke schuld en de belijdenis daarvan om. Met andere woorden: in het berouw wordt de zonde, worden al mijn feilen en falen als persoonlijke schuld aanvaard, erkend én beleden. De diepte en de omvang van dit berouw wordt ons in de Psalmen 32 en 51 - en ook in andere Psalmen - getekend. Kern daarvan is: „Ik heb tegen U, U alleen gezondigd".

Deze belijdenis is de toetssteen van het ware berouw. Waar een mens deze belijdenis weigert uit te spreken, of half uitspreekt of nog woorden van verontschuldiging aanvoert, daar is hij (nog) niet gekomen tot het ware berouw. Het kan lang duren voordat wij tot dit berouw komen. Het kan een felle strijd zijn in de ziel van een mens. We zijn zo maar niet op onze plaats voor God. En toch: zonder dit berouw kan het niet! We zullen nooit de Heere Jezus Christus als persoonlijke Borg en Zaligmaker nodig krijgen en nodig houden zonder dit berouw. Over de diepte van dit berouw spreek ik op dit moment niet. Het gaat om de echtheid ervan, de oprechtheid in ons hart voor God. Dan wil de Heilige Geest ons de ogen van het geloof schenken en die ogen verlichten om de volle noodzakelijkheid en rijkdom van de Christus en Zijn werk te zien. Het wordt een vurig pleiten op Zijn volbrachte werk. Geloofsleven is ten diepste niet anders dan een pleitend leven: pleiten op de beloften van het Evangelie, op de belofte van vergeving en vernieuwing. Psalm 51 tekent ons dat leven heel teer, realistisch en indringend. Berouw brengt tot de zegen van de schuldbelijdenis. Dan worden we bevrijd van de schuld. Die wordt van ons overgenomen, door Jezus Christus. Deze bevrijding is groot! We komen opnieuw in de ruimte en mogen de gemeenschap met God smaken. Dat herstelt en vernieuwt heel ons leven.
In de schuldbelijdenis beleven we dus ook weer de zegen van het berouw, waardoor we tot de belijdenis kwamen. Hoe de Heilige Geest dit precies in de harten van Gods kinderen werkt, moeten we aan Hem overlaten. Het gaat niet buiten het Woord om: het Woord van Wet en Evangelie. Het gaat om de kennis en beleving van deze zaken. Berouw en belijdenis halen ons uit het isolement, dat afschuwelijk kan zijn. Het is zwaar om te beleven, dat Gods hand (tijdelijk) tegen ons is. Het brengt tot diepe verwondering en aanbidding als Gods vergevende goedheid ons deel wordt in een oprecht geloof.
Een volgende keer verder.

Ter overweging:
1. Kunnen kinderen van God in zware zonden vallen? Wat is dan de oorzaak daarvan?
2. Wat is de uitwerking in ons van het niet (willen) belijden van (bepaalde) zonden?
3. Wat is ervoor nodig om tot oprecht berouw te komen? Kunnen wij ons ervoor verontschuldigen als wij geen berouw kennen?
4. Hebt u wel eens strijd met „bedrog in uw geest"?
5. Welke belijdenis is de kern van alle ware berouw? (Zie Psalm 51).
6. Wat is de zegen van de schuldbelijdenis? Hoe beleven we daarin de zegen van het berouw? Kent u deze zegen?

J. Jonkman

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's

Het berouw van de mens (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's