Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stem van het water (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stem van het water (II)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor de watersnoodramp van 1953 zijn allerlei verklaringen aangedragen. Er stond in de nacht van 1 februari een zware noordwester storm met een windkracht van meer dan 140 km per uur. Bovendien was het op dat moment juist springvloed. De combinatie van die twee factoren maakte dat het water tot ongekende hoogten werd opgestuwd. Daarbij komt nog, dat heel wat dijken in een niet al te beste staat verkeerden. In het pas verschenen boek van Kees Slager, De ramp, een reconstructie, worden daarover onthullende en onthutsende dingen gezegd. De slechte toestand van de dijken was de autoriteiten beslist niet onbekend. Meermalen hadden deskundigen gewaarschuwd dat er iets aan gedaan moest worden, omdat anders een catastrofe niet te vermijden zou zijn. Maar de algemene gedachte was dat het allemaal wel mee zou vallen... Een ander verwijt van Slager is, dat de ramp minder omvangrijk zou zijn geweest, wanneer in verschillende gebieden de bevolking eerder gewaarschuwd was. Een aantal plaatselijke autoriteiten is op dit punt in gebreke gebleven, omdat men geen onnodige paniek wilde zaaien, of omdat men dacht dat het ook deze keer wel zo'n vaart niet zou lopen... Nu is de visie van Slager niet onweersproken gebleven. Zo heeft ir. H. van Rossum in het laatste nummer van het blad Terdege laten zien dat dit boek in bepaalde opzichten op zijn minst een eenzijdig beeld tekent. Niet ten onrechte zegt hij, dat de nogal geladen kritiek van Slager na vele jaren gemakkelijk neer te schrijven is. Zijns inziens houdt hij echter onvoldoende rekening met de uitzonderlijke omstandigheden waaronder de ramp plaatsvond en de chaotische toestanden die daarvan het onmiddellijke gevolg waren.

Gods hand?
Bij het zoeken naar een verklaring voor de watersnoodramp hebben we ons tot nu toe alleen maar bewogen op wat vroeger het terrein van de „tweede oorzaken" genoemd werd. Dat betekent, dat we gelet hebben op allerlei omstandigheden die duidelijk kunnen maken waarom een catastrofe van zo'n omvang toen en daar plaatsvond. In het licht van de Schrift bezien ligt achter deze omstandigheden echter nog een diepere oorzaak. De vraag laat zich immers niet onderdrukken of in heel dit dramatische gebeuren niet op bijzondere manier de hand van God zichtbaar wordt. Er gebeurt toch niets buiten Zijn wil? Hij regeert toch over alle dingen? En moeten we daar niet de diepste reden zoeken waarom in die februari-nacht de dijken braken en het land onder water liep? Daarmee zijn we terechtgekomen bij de moeilijke vragen rondom het Godsbestuur. Het zal niemand verbazen, dat dit vraagstuk in de weken na de ramp in de prediking en in de kerkelijke pers uitvoerig aan de orde kwam. Het werd zelfs de inzet van felle discussies, zoals ook in onze tijd de gemoederen kunnen opvlammen als deze vragen aan de orde komen: Waarom liet God een catastrofe als deze plaatsvinden? Was zij een oordeel over Nederland, een straf op de zonde misschien? Gesteld dat Hij deze ramp wérkelijk gewild heeft, is Hij dan wel een God van liefde? En wanneer Hij deze stormvloed niet gewild heeft, waarom heeft hij hem dan over Zuidwest-Nederland laten komen?

Duiding
Met dezelfde vragen werd ook veertig jaar geleden in kerkelijk Nederland geworsteld. In die worsteling werd de watersnoodramp overigens wel heel verschillend geduid. Sommigen zagen in de ramp nadrukkelijk een oordeel van God over de zonden van ons volk. Anderen wezen die gedachte verontwaardigd van de hand: Waarom werden dan juist Zeeland en de Zuidhollandse eilanden getroffen? En wat moeten we denken van het „schuldeloze leed" dat de vele kleine kinderen en talloze dieren trof toen zij in de golven omkwamen? Neen, zo meende men, de stormvloed mag niet worden uitgelegd als een straf op de zonden, het „waarom" van dit gebeuren blijft voor ons een raadsel. In deze wereld waarover de diepe schaduwen van de zonde liggen, is het verband tussen leed en schuld voor ons ondoorzichtig. De „prediking" die van de stormvloed uitgaat herinnert ons eigenlijk alleen aan de onvanzelfsprekendheid en aan de voorlopigheid van ons bestaan...
We zouden hieraan nog andere opvattingen kunnen toevoegen. Maar ondanks de vaak diepgaande onderlinge verschillen hebben deze visies toch één ding gemeenschappelijk. Voortdurend wordt ervan uitgegaan dat God de hand heeft gehad in deze geweldige stormvloed. Bij de eerste opvatting ligt dat heel duidelijk: In de ramp wordt Gods straffende hand zichtbaar. Zij die de tweede gedachtengang volgen, zijn veel terughoudender. Zij blijven nadrukkelijk voor de raadselen staan. Maar dit houdt doorgaans niet in dat zij ontkennen dat God op een bepaalde wijze bij dit gebeuren betrokken is.

Afwijzing
Dat betekent dat men in die tijd op een andere toonhoogte met deze vragen omging dan tegenwoordig vaak gebeurt. In onze dagen wordt de gedachte dat God natuurrampen laat plaatsvinden om daardoor de zonde te straffen nog veel radicaler van de hand gewezen dan toen. Heel indringend wordt die afwijzing bijvoorbeeld onder woorden gebracht in het befaamde boek van Harold S. Kushner, Als het kwaad goede mensen treft. Volgens deze schrijver heeft God niet de hand in allerlei rampspoed die ons overkomt. Integendeel, Hij staat machteloos tegenover het lijden en lijdt met de geslagen mens mee. Zulke geluiden kwamen in de tijd van de watersnoodramp nauwelijks voor. Een visie die in een enkel opzicht aan die van Kushner doet denken, vond ik eigenlijk alleen bij dr. J. Sperna Weiland die destijds in Brouwershaven stond. In het oktobernummer van het Nederlands Theologisch Tijdschrift van 1953 schreef hij een opmerkelijk artikel, getiteld: God en de zee. Daarin grijpt hij terug op het feit dat God bij de schepping scheiding maakte tussen het land en de zee. Nu is de zee in de Bijbel de antigoddelijke macht, die God bij de schepping aan banden gelegd heeft. Die schepping wordt echter voortdurend door de duistere macht van het woelige water bedreigd. De winden en de watervloed kunnen door de grenzen die God gesteld heeft heenbreken. Dan verandert de schepping in een chaos en wordt het leven hier op aarde bedreigd. Maar God neemt het voor het bedreigde leven op. Hij trekt ten strijde tegen de boze, vernietigende macht van de zee en zal haar in de voleinding volledig overwinnen. Wat dit voor de ramp van 1953 betekent is duidelijk: De stormvloed brak - tegen de wil van God! - door de grenzen die hem gezet waren. God zorgt echter dat deze verwoestende macht niet het laatste woord heeft. De overwinning is aan Hem!
Deze beschouwing heeft weinig weerklank gevonden. In hetzelfde nummer van dit tijdschrift heeft dr. H. Berkhof trouwens kort en goed laten zien dat zij onhoudbaar is.

Het tijdwoord van Wisse
Met de visie van Sperna Weiland zijn we wel heel ver verwijderd van wat destijds in onze kerken over de stormvloed is gezegd en geschreven. Als voorbeeld wijzen we op de rede die de toen al bejaarde prof. G. Wisse enkele dagen na de zondag van de ramp gehouden heeft en vrijwel onmiddellijk voor publikatie gereed maakte. De titel was, Gods sprake uit den stormvloed, Tijdwoord bij de nationale ramp in februari 1953. De drie teksten die op de titelpagina staan afgedrukt geven de richting van zijn betoog al duidelijk aan. „Hij heeft Zijne hand uitgestrekt over de zee" (Jes. 23:11a); „O land, land, land, hoor des HEEREN Woord!" (Jer. 22:29); „Indien gij u niet bekeert, zoo zult gij allen insgelijks vergaan" (Luc. 13:5b). Wisse zet in met de stelling dat de Schrift duidelijk laat zien dat alle rampen in de wereld ons aanzeggen dat wij van God zijn afgevallen. Hij spitst dat echter verder toe door erop te wijzen dat de profeten erop wijzen dat de Heere een volk met zijn roede bezoekt, als er nationale zonden zijn. „Al mogen we deze stelling niet klakkeloos omkeren en zeggen: alle rampspoed is een teken van Gods toorn over die of die zonde". Dan volgt de klemmende vraag: Zou Nederland ook in aanmerking kunnen komen voor zulk een oordeel van God? Het antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over: Jazeker! Breed zet Wisse uiteen, hoe met name na de tweede wereldoorlog de zonde en de afval van de levende God hand over hand zijn toegenomen:
„Het hele leven ligt verleugend, gedemoraliseerd, vervreemd van God, verzinnelijkt, vermaterialiseerd terneergeslagen. Zucht naar rijkdom, eer en macht kenmerkt schier heel het samenstel onzer zgn. samenleving; en dat om dapper God te verloochenen en het zondige vlees uit te leven, op duizendvoudige wijze. In één woord: de zonde is ontzondigd geworden; er is geen zonde meer..."
Om die reden is God Nederland in de stormvloed tegengekomen. Een geweldige roepstem klinkt ons daaruit tegen: Land, land, land, hoor des HEEREN Woord! De vraag blijft echter wel dringen, waarom nu juist Zuidwest-Nederland zo zwaar werd getroffen. Ook hierop gaat Wisse in:
Nu zij men voorzichtig bij het stellen van onze diagnose. De vraag kon rijzen: maar is Zeeland, maar is Zuid-Holland enz. dan erger dan het overige gedeelte des volks? Zie dit is een teder en groot probleem. God werkt (ook in zijn slagen) organisch. Neen we moeten niet zeggen: de bewoners van Walcheren, van Schouwen, van Goeree enz. waren grotere zondaars. De Heere slaat wel eens een deel, opdat het geheel het zou aanvoelen. Waarom deze gebieden en die niet? Dit is een vraag die alleen te beantwoorden valt, als we gezeten waren in Gods souvereine stoel. En probeer niet, om God uit die stoel te lichten, want daar zoudt ge u aan kunnen komen te vertillen! Zonde en slagen staan naar de Schrift in verband met elkaar. Maar niet altijd in direct persoonlijke verhouding. Vooral zij dit te bedenken bij nationale rampen".
Vervolgens benadrukt Wisse met klem dat wij bij deze nationale ramp - persoonlijk en als volk - geroepen worden tot bekering. De rede eindigt met het machtig perspectief van de grote toekomst: Stormvloeden en rampspoeden zijn tekenen dat deze oude wereld van zonde en tranen zal ondergaan, „omdat er een nieuwe op komst is, waarin God alles zal zijn en in allen".

Gods roepstem
Na veertig jaren maken deze geladen woorden nog steeds indruk. De vragen die Wisse aan de orde stelt hebben ook nog niets van hun actualiteit verloren. Goed, we zouden sommige dingen vandaag misschien wat anders zeggen. Wellicht zouden we op enkele punten nóg terughoudender zijn dan Wisse al is. Er zijn immers verschillende kanten aan de watersnoodramp van 1953 die voor ons niet te doorgronden blijven. Maar de kern van het betoog van Wisse is zeker Bijbels: In de stormvloed heeft God gesproken! Bovendien laat de Schrift duidelijk zien, dat er een verband bestaat tussen natuurrampen en de zonde van mensen, al wil dat niet zeggen dat alle aspecten van dit verband voor ons altijd doorzichtig worden. Bij zulke gebeurtenissen worden wij echter wél dringend geroepen om ons te verootmoedigen voor de hoge God. En zo klinkt in de stem van het water dat veertig jaar geleden over Zuidwest-Nederland stroomde, nog steeds een roepstem door tot óns: O land, hoor des HEEREN Woord!

A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1993

De Wekker | 16 Pagina's

De stem van het water (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1993

De Wekker | 16 Pagina's