Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gelegen/ongelegen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelegen/ongelegen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In „De Reformatie" van 3 april jl. schreef prof. J. Kamphuis over de toeëigening van het heil. De zaak houdt de kerken bezig. Dat is een goed ding, omdat het het geheim raakt van het beginsel der eeuwige vreugde.

Elkaar nodig
Bij de toeëigening van het heil hebben wij te doen zowel met het toeëigenende, het deelachtigmakende werk van de Heilige Geest als ook met de toeëigening van het heil door de gelovige -, dat is het reflexieve, het zich toeëigenen. Het één sluit het ander niet uit. De Geest eigent ons het door Christus verworven en het door de Vader beschikte heil toe in de weg van de werking en de versterking van het geloof in de harten van Gods uitverkorenen.

Het Christ. gereformeerde „bezinningsstuk" wil primair spreken over en legt de nadruk op het toeëigenende werk van de Heilige Geest zonder de toeëigening door het geloof te verwaarlozen. Wanneer ik het goed zie, benadrukken wij, gereformeerden, gewoonlijk de toeëigening door het geloof, zonder het toeëigenende werk van de Geest te ontkennen of te willen verwaarlozen.
Hier kunnen zonder twijfel accent-verschillen ontstaan. Ze zijn ook niet zonder betekenis voor de prediking en voor heel de leiding aan het geloofsleven. Dat wordt duidelijk, als we er op letten waar de gevaren dreigen, indien men zich op het eigen accent zou fixeren en geen aandacht zou hebben voor wat niet verwaarloosd mag worden. We zouden ook kunnen zeggen: als we ons als christ. gereformeerden en gereformeerden afsluiten zouden voor elkaar en zouden denken dat we elkaar niet nodig hebben voor het (leren) verstaan van het werk Gods vóór ons, aan ons en in ons. Indien men zich zou fixeren op (de noodzaak van) het toeëigenende werk van de Heilige Geest en zou verwaarlozen (de roeping tot) de toeëigening door het geloof, dan zou de oproep om gelovig met Gods beloften werkzaam te zijn, schade lijden. Dan zou uit het zicht raken dat het geloof geheel en al een leven met en uit Gods beloften is, bij de aanvang en bij de voortgang van het nieuwe leven, voor heden en toekomst. Zelfs de eigen aard van het toeëigenende werk van de Heilige Geest zouden we dan niet meer verstaan, terwijl we denken nu juist daarvoor de wacht te betrekken! De eigen aard van dit werk is immers, zoals het doopformulier onderwijst, dat Hij ons toeeigent, wat wij „in Christus hebben", dat Hij ons toeeigent het heil ons in de belofte van het verbond toegezegd.

Anderzijds - indien we ons zouden fixeren op (de roeping tot) de toeëigening door het geloof en het toeëigenende werk van de Heilige Geest zouden verwaarlozen, dan zou het voortdurende afhankelijke leven uit Gods genade schade lijden. Dan zou uit het zicht raken dat ons geloof niet meer is dan een lege hand, waarmee wij al Gods gaven ontvangen. Zelfs de eigen aard van het toeëigenende geloof, nl. dat het geheel het werk van de Geest is, zouden we niet meer verstaan.
Enerzijds zou dan het gevaar van een passieve instelling zichtbaar worden, die vaak gepaard gaat met een subjectivisme, dat geen oor voor Gods beloften heeft. Anderzijds is er dan het gevaar van een activistische benadering van het geloofsleven, dikwijls verbonden met een objectivisme, dat Gods beloften niet ziet liggen in de hand van de Geest des Heren.

Het „sola fide" kan met de mond geroemd worden en metterdaad verkommeren. Het „sola gratia" kan een post pro memorie worden, maar het leven, ook het gebeds-leven niet meer beheersen.
Wat hebben wij elkaar nodig! In deze toch betrekkelijk „kleinschalige" ontmoeting tussen christ. gereformeerden en gereformeerden krijgen wij te maken met de grote wet van het lichaam van Christus: alleen „met al de heiligen" gaan we iets verstaan van de rijkdom van Gods alles-omvattend heilswerk, waarbinnen Hij plaats geeft aan het gelovig werkzaam zijn met zijn heilsbeloften en tegelijk bij het begin en bij de voortgang van de geloofsweg de God is en blijft van souvereine genade, de drieenige God van ons heil. De wonderlijke diepte van de omgang tussen de Here God en de mens, die als zondaar geroepen wordt en die door de Geest getrokken wordt tot Gods gemeenschap in Christus -, we zullen die nooit doorgronden! Maar God heeft ons wèl aan elkaar toegewezen om de boodschap van het heil in haar katholieke rijkdom te verstaan èn te doen horen.

Dat aan elkaar toegewezen zijn en elkaar nodig hebben, heb ik hierboven geprobeerd onder woorden te brengen, toen ik wees op de gevaren „enerzijds" en „anderzijds". Ik ben me ervan bewust, dat hier weer het gevaar van het schematiseren op komt zetten. We zouden kunnen menen, dat als we nu goed letten op de elementen, die bij het „enerzijds" en het „anderzijds" aan de orde komen (het werk van Gods Geest èn de werkzaamheid van het geloof), dat we dan de geheimen van Gods omgang met zijn volk in onze logische greep zouden hebben. Maar het wonder blijft onpeilbaar! We hebben een God - de Levende! - die uit de dood de doden roept tot het leven en die ons zegt dat het wederbarende werk van zijn eigen Geest alléén deze opstanding van doden bewerkt. Maar Hij is ook de God, die uit de doden de doden róept tot het leven en die ons leert, dat het evangelie, waardoor wij geroepen worden, het zaad van de wedergeboorte is.
Het oude christelijke lied:
Ontwaakt gij die slaapt
en staat op uit de doden
en Christus zal over u lichten
is van een klare eenvoud. Het is ook onpeilbaar diep. Alle rationalisten kunnen er maar zo de spot mee drijven (net zo als met het visioen dat Ezechiël kreeg, Ez. 37, over het dal van de zeer dorre doodsbeenderen!) en ons parmantig duidelijk maken, dat van dat lied niets klopt. Maar het hart van Gods kinderen kent het geheim en zingt mee. Ook verstaat dat hart dat dit nu het beginsel van de eeuwige vreugde is.
Hoe zouden dan de harten niet tot elkaar neigen en er op bedacht worden zich niet voor elkaar af te sluiten: als de zang vòl zal klinken, dan moet het een koor worden -, een kerk-koor. Ja zeker, want God de HERE troont op de lofzangen van Israël.

Daarom blijven we spreken over het „enerzijds" - „anderzijds" van hierboven. We willen er niet Gods ondoorgrondelijke geheimen mee in de greep van onze logica krijgen. We willen er alleen maar mee wijzen op de gevaren van de veréénzijdiging, als wij in onze parmantigheid denken elkaar niet nodig te hebben, terwijl de Schrift ons het „met al de heiligen..." leert.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1993

De Wekker | 16 Pagina's

Gelegen/ongelegen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1993

De Wekker | 16 Pagina's