Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De viering van de zondag (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De viering van de zondag (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedenken
Deze keer willen we nadenken over de betekenis van het vierde gebod. We gaan uit van de tekst zoals we die vinden in Ex. 20. Merkwaardig is het gebruik van het woord gedenken in het vierde gebod: Gedenkt de sabbatdag. Op het eerste gehoor betekent dit: Onderhoudt de sabbatdag, neemt haar in acht. In deze betekenis wordt het woord gedenken in het Oude Testament echter vrijwel nooit gebruikt. J.L. Koole heeft van het gebruik van dit woord in het vierde gebod een heel interessante verklaring gegeven.
Volgens hem moet het woord sabbat afgeleid worden van een Babylonisch woord, dat een aanduiding was voor de 15e dag van de maand, de vollemaansdag. Dit is daarom zo interessant, omdat het ook op de 15e dag van de maand was, dat Israël uit Egypte vertrok. Na de viering van het pascha in de nacht van 14 op 15 Nisan, vond de uittocht plaats op 15 Nisan. Babylonisch gesproken was die 15e dag van de maand dus een gedenkwaardige dag, het was de dag van de bevrijding uit slavernij, een dag om nooit te vergeten. In het vierde gebod wordt Israël dan opgeroepen wekelijks terug te denken aan de uittocht uit Egypte: Denk wekelijks aan die heel bijzondere „sabbat".
Voor deze verklaring is veel te zeggen. Via Mozes, die aan het hof van Farao een degelijke opleiding had genoten, kan het uit het Babylonisch afkomstige woord ingang hebben gevonden in de taal van de Israëlieten. Bovendien wordt in Deut. 5:15 het onderhouden van de sabbat uitdrukkelijk verbonden met de uittocht uit Egypte: „Want gij zult gedenken(!), dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de Heere uw God u vandaar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm". Het verklaart tevens dat we in de tijd van de aartsvaders geen sporen vinden van een onderhouding van de sabbat. Het ontstaan van de sabbat is dan immers nauw verbonden aan de uittocht uit Egypte. Bovendien wordt bij deze verklaring de overgang van sabbat naar zondag veel vloeiender. Dan gedenken we immers de uittocht uit het diensthuis van de zonde en dood door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, eveneens wekelijks net als de Israëlieten wekelijks het heilsfeit van de uittocht herdachten.

Heiligen
Het gedenken van de sabbat moet gebeuren door deze dag te heiligen. Deze dag moet worden afgezonderd van de andere dagen van de week om in bijzondere zin aan God gewijd te worden. De sabbat is de dag van de Heere. Uiteraard wil dit niet zeggen, dat men de andere dagen van de week zijn eigen gang kon gaan. Geen sabbatsgelovigen net zo min als zondagschristenen. Een vergelijking met de heiliging van personen voor het ambt van priester kan wellicht verduidelijkend werken. Wanneer iemand tot het ambt van priester gewijd werd, betekende dat uiteraard niet, dat de anderen zich niet meer om de godsdienst hoefden te bekommeren, omdat die priester voor hen de honneurs wel waarnam. De priesters waren er juist om heel het volk te stimuleren de Heere te zoeken en te dienen. Zo ligt het nu ook met de heiliging van de sabbat. Eén dag moest in bijzondere mate aan God gewijd worden, opdat alle dagen van de week onder de heilzame invloed van God zouden komen te liggen. De wijding van de ene dag wil dienstbaar zijn aan de wijding van heel de week aan God. (Vgl. H.C. zondag 38: „dat ik al(!) de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste".)

Niet werken
Op de sabbat moest alle beroepsarbeid achterwege blijven. Dat moest toch kunnen. Er waren toch nog zes andere dagen, waarop gewerkt kon worden. Een mens mag geen slaaf worden van zijn werk. Dan „ontadelt" de arbeid de mens. Hij heeft voor alles een dienstknecht te zijn van de levende God. Van daaruit kan een mens alleen op een goede manier zijn werk doen en dat betekent dan ook: er op zijn tijd van los kunnen komen.
Uit het verbod om op deze dag te werken mogen we niet de conclusie trekken, dat de sabbat vooral een verbodsdag was. Wie alle bepalingen ten aanzien van de sabbat overziet, kan onmogelijk volhouden dat het leven op deze dag in een dwangbuis was geplaatst en in niets doen moest opgaan. Veeleer moet gezegd worden, dat al wat verboden was, mocht gelden als een heilzame onderbreking van het leven van elke dag. De sabbat was voor de Israëliet een zegen. De latere vertekening van de sabbat in de ethiek van de Farizeeën was dan ook uit de lucht gegrepen en zeker geen vrucht van gelovig luisteren naar de boeken van Mozes.
Het niet werken op de sabbatsdag was ook geen doel in zichzelf. Zo kreeg men de gelegenheid om de heilige samenkomsten te bezoeken, die op deze dag gehouden moesten worden. (Vgl. Lev. 23:3.) Op deze dag mocht men een ontmoeting hebben met de Heere. Daar kan het werk toch wel voor wachten? Hoe groot is het niet, dat de heilige God wekelijks verlangt Zijn volk te ontmoeten, hetwelk toch niets anders was dan een heilige vergadering van zondaren! Elke week een afspraak met Hem te mogen hebben! Het treft trouwens, dat ook in het algemeen gesproken het rusten op bepaalde (feest)dagen in het Oude Testament dikwijls als keerzijde heeft het bijwonen van heilige samenkomsten, zodat beide vaak in één adem genoemd worden. Een duidelijke aanwijzing, dat het verbod om op de sabbat te werken beslist niet betekent, dat Israël op de sabbat zijn tijd in ledigheid moest doorbrengen.
Naast dit godsdienstige motief kunnen we ook spreken van een sociaal motief. Dat komt vooral in de tekst van Deut. 5 naar voren. Ook het dienstpersoneel en de dieren moet een dag vrijaf worden gegund. De boog kan immers niet altijd strak gespannen staan. God vergat ook het personeel en de dieren niet. Israël mocht ze ook niet vergeten. Juist de herinnering aan de tijd, dat ze zelf slaven waren geweest in Egypte moest hen mild maken. Israël was een volk van bevrijde slaven. De herinnering aan vroeger moest hen ervoor bewaren te vervallen in de zonde van de Egyptenaren. Dat zou een grove vorm van ondankbaarheid zijn. Juist door slaven (en dieren) op de sabbat vrijaf te geven moest blijken, dat ze er nog steeds dankbaar voor waren bevrijd te zijn van de slavernij. In het vierde gebod heeft God dus het welzijn van de hele samenleving op het oog!

Rusten in navolging van God Zelf
Boven legden we verband tussen de schepping en de uittocht. Er moet echter nog een andere lijn getrokken worden. In Ex. 20 wordt het rusten op de sabbat nauw verbonden met Gods rusten bij de schepping. Toen al zonderde God de zevende dag van de week af. Hij verbond er zelfs Zijn zegen aan. Wie de sabbat onderhoudt mag dan ook de zegen ervaren, die God bij de schepping al aan deze dag verbond. Zegen staat hier voor leven en kracht. De sabbat wil dus zijn een krachtbron voor het leven van elke dag. Blijkens het vierde gebod wil God ook na de zondeval de paradijszegen nog laten doorwerken in een wereld, die ligt onder de vloek. Hier gaat de Heere al paal en perk stellen aan de vloek, die op de aardbodem rust vanwege onze zonden en ons in het zweet van ons aanschijn brood doet eten.
Zo bezien is het sabbatsgebod geen last, maar een grote genade. Een zegenrijke dag. Wie goed luistert, hoort ook in het vierde gebod de naderende voetstappen van de Christus!
Om die zegen te ontvangen zullen we wel Gods voorbeeld moeten volgen. Het geldt ook hier: goed voorbeeld doet goed volgen. God rustte op deze dag. Daarom moeten ook wij het doen. God heiligde deze dag, daarom wij ook. In het rusten en heiligen van deze dag mag een Israëliet Gods beeld vertonen, een navolger Gods zijn. Niet ten onrechte wordt wel gezegd: Het tweede gebod verbiedt om een beeld van God te maken. Het vierde gebod gebiedt om een beeld van God te zijn. Het vierde gebod is een appèl: „Zijt dan navolgers Gods" (Ef. 5:1).

Klundert, H. Peet

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1993

De Wekker | 16 Pagina's

De viering van de zondag (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1993

De Wekker | 16 Pagina's