Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarom God mens werd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarom God mens werd

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een traktaat bij de kribbe
Er bestaan weinig geschriften die een zo grote invloed hebben uitgeoefend op de leer van de vleeswording van het Woord, als dat van Anselmus, dat onder de titel verscheen die hierboven staat afgeschreven: Waarom god mens werd.
Anselmus werd in het begin van de elfde eeuw in Aosta geboren. Zijn vader stamde uit Lombardije, zijn moeder kwam uit Bourgondië. In een klooster in Normandië werd hij in 1060 monnik. Hij wilde er de lessen volgen van Lanfrank, die al spoedig tot bisschop benoemd werd in Canterbury. Anselmus zou in 1093 daar diens opvolger worden. Hij werd aartsbisschop van Canterbury en primaat van Engeland. Hij was om zo te zeggen op en top een theoloog, die van kerkelijke en staatkundige twisten een zo grote afkeer had, dat hij er ziek en misselijk van werd. Het moet gebeurd zijn dat hij een flauwte kreeg doordat men niet ophield hem met kerkelijke moeilijkheden te bestoken, en dat zijn studenten hem niet beter tot bewustzijn dachten te kunnen brengen dan door hem een brandend theologisch probleem voor te leggen.

Men heeft dikwijls horen zeggen dat Anselmus een van de eerste scholastieke theologen is geweest. Dat klinkt niet al te positief. Scholastiek is voor veel mensen zoveel als te droge rijst, die niet te eten valt. Niet zelden wordt de scholastiek dan getekend met vale kleuren die nogal afsteken tegenover de vrolijke tinten van het sprankelende leven zelf. Zo bezien verwacht men van een traktaat als dat van Waarom God mens werd niets anders dan treurige en dorre gedachten.

De catechismus bij de kribbe
Wie eenmaal deze visie heeft aangenomen schrikt, wanneer met een paar woorden wordt duidelijk gemaakt dat onze eigen catechismus scholastieke elementen bevat. Anselmus zou te speuren zijn in de aanpak van het leerboek, vooral waar het gaat over de vraag waarom Christus zo moest zijn als de Schrift zegt dat Hij was: waarachtig God en sterker dan alle schepselen, tegelijk ook waarachtig en rechtvaardig mens. Dat is de Anselmiaanse verzoeningsleer die, zegt men, slechts onheil heeft gesticht. Zij is juridisch van aard, zegt men. Zij bevat elementen uit het scholastieke denken, zo beweert menigeen. En daarmee is dan zondag vier tot en met zes van de catechismus afgeschreven.
Nu gaat het in deze paar zondagen over niets meer of minder dan over de vraag waarom God mens moest worden. Een ogenblik van bezinning op die vraag kan ons niet schaden op dit Kerstfeest. Immers wat is de essentie van dit feest anders dan de vreugde om het feit dat God zelf in Christus ons tot heil geworden is. Dat is oorzaak van feest. Dat is ook een reden om werkelijk een hymne aan te heffen.

Intiem loflied
Men verwacht zo'n hymne niet van een iemand van wie men zegt dat hij een meester is in het vervaardigen van dorre betogen. Om van het tegendeel overtuigd te worden schrijf ik een stukje af van een Opwekking van de geest tot het schouwen van God. Als men van mening mocht zijn dat scholastiek en aanbidding elkaar uitsluiten, dan kan men zich hier van het tegendeel overtuigen. In een geschrift, dat zo mogelijk nog meer „scholastiek" van aard is dan Cur deus homo (Waarom God mens werd), zoekt Anselmus aan te tonen dat het niet onredelijk is om te geloven in God. Dat geschrift is een voorbeeld van denken, dat zeer zeker aanvechtbaar zou kunnen zijn, maar dat in dienst wil staan van het zoeken van God zelf. In zijn opwekking beluisteren we iets van dezelfde klanken die we ook bij Augustinus vernemen in zijn Belijdenissen. Een mens die God zoekt en niet weet waar hij Hem moet zoeken of zou kunnen vinden.

Ook dat is Anselmus
„Komaan, kleine mens, ontvlucht voor een tijd je bezigheden, onttrek je voor een moment aan je onrustige overdenkingen. Werp je drukkende zorgen weg en laat je moeizame bedrijvigheid eens terzijde. Maak je een weinig vrij voor God, en rust voor een tijd in Hem. Ga in de binnenkamer van je geest, sluit alles buiten, behalve God en wat je kan helpen om Hem te zoeken en zoek Hem wanneer de deur gesloten is. Zeg nu, mijn ganse hart, zeg nu tot God: „Ik zoek uw aangezicht, uw aangezicht Here, zoek ik."
Welaan dan. Gij Here, mijn God, onderricht mijn hart waar en hoe het U moet zoeken, waar en hoe het U kan vinden. Here, indien Gij hier niet zijt, waar moet ik U dan. Afwezige, zoeken? Indien Gij echter overal zijt, waarom zie ik U niet tegenwoordig? Maar zeker. Gij woont in een ontoegankelijk licht. En waar is dit ontoegankelijk licht? Of hoe zal ik naderen tot het ontoegankelijk licht?...
O, ellendig lot van de mens, daar hij juist dat verloren heeft waartoe hij geschapen was! O, die harde en wrede val. O, wat heeft hij verloren en wat heeft hij gevonden, wat heeft hem verlaten en wat is hem gebleven! Hij verloor de gelukzaligheid, waartoe hij geschapen is en hij vond de ellende terwille waarvan hij niet werd geschapen...
En Gij Here, hoe lang nog? Tot hoe lang zult Gij ons vergeten, hoe lang zult Gij uw aangezicht voor ons verbergen? Wanneer zult Gij naar ons omzien en ons verhoren?... Zie naar ons om, Here, verhoor ons, verlicht ons, toon ons Uzelf. Geef Uzelf aan ons terug opdat het ons, die het zonder U zo slecht vergaat, goed moge gaan. Erbarm U over onze moeite en onze pogingen om tot U te komen, wij die niets zonder U vermogen... Ik probeer niet. Here, in uw verhevenheid door te dringen, want ik acht mijn verstand hiermee geenszins te vergelijken, maar ik verlang er naar uw waarheid, die mijn hart gelooft en bemint, tot op zekere hoogte in te zien. Ik zoek immers niet in te zien om te geloven, maar ik geloof om in te zien. Want ook dit geloof ik, dat ik niet zal inzien, tenzij ik geloofd zal hebben."

Wie dit stuk leest, waarvan ik hier slechts een gedeelte kon overnemen, en wie de diepte van het verlangen, dat hier woord krijgt ook maar enigszins peilt, zal zich verwonderd afvragen, of dit de dorre scholasticus is, die met zijn verstand tracht door te dringen tot de verhevenheid van God. Hij zal menen in de sfeer van de mystiek te vertoeven. Hij waant zich ver van het redenerend verstand en hij voelt zich thuis bij de warmte van een hart dat om God en vanwege het gemis van God bekommerd is.
Ook dat is Anselmus, diezelfde denker die zijn thesen opstelde over de vraag waarom God mens moest worden. Hij komt ons dichter bij. We bemerken, dat het waar is wat hij te kennen gaf: ik zoek niet te verstaan om te geloven, maar ik geloof om te mogen verstaan.

Het loden gewicht van de zonde
In die toonaard en in geen andere staat het traktaat geschreven waarin Anselmus ingaat op de vraag Waarom God mens werd. Wie het ter hand neemt bedenke dat het hem min of meer afgeperst is. Men kende sommige gedachten van Anselmus, en deze circuleerden in afschriften waarvan het ontstaan en de verbreiding moeilijk te volgen waren. Toen begreep Anselmus, dat het tijd werd om zelf zijn traktaat te geven. In de vorm van een samenspraak werden de verborgenheden van het geloof, ook de verborgenheden van het evangelie, en tevens de verborgenheden van de godzaligheid besproken. In diepe ernst. Midden in de discussie staat het veelbetekenende woord: „Gij hebt nog niet overwogen van wat voor gewicht de zonde is". Zij is veel geciteerd, deze herinnering aan de zwaarte van de zonde. Het woord laat ons zien, dat er allerminst sprake is van een zeker optimisme, waarvan Anselmus' traktaat blijk zou geven.
Scholastiek en optimisme behoren naar onze gewoonlijke inschatting bijeen. Beide zijn daarom te veroordelen. Maar van optimisme is hier geen sprake. Eerder van een ten volle ernst nemen van de verschrikking van de zonde, die aan alle harmonie een einde heeft gemaakt. Sprake is evenzeer van de zwarte werkelijkheid van de toorn van God, waarover niet lichtvoetig wordt heen geredeneerd. Zonde, die zwaar weegt. Toorn van God waaraan niet te ontkomen valt. Het zijn de werkelijkheden, want begrippen kan men ze in deze denktrant niet eens meer noemen. Werkelijkheden die het leven van de mens onder een donkere schaduw brengen.

Teveel geredeneerd?
Maar redeneert Anselmus dan niet? En doet hij dan niet alsof men al redenerend de waarheid, ook die omtrent Gods verzoening zou kunnen ontraadselen? Daarover zeggen we twee dingen.
Eerst herinneren we aan de inzet van Anselmus' traktaat. Hij is er niet op uit om langs de weg van het rationele denken de grondstukken van het geloof te bewijzen. Hij overschat in die zin het verstand van de mens als zondaar niet. Hij gaf in het eerste hoofdstuk van zijn werk te kennen, dat men niet bedoelde om door de rede tot het geloof te komen, maar om zich te verlustigen in het inzicht en de beschouwing van hetgeen het geloof gelooft en om daardoor zo veel als mogelijk was altijd bereid te zijn om rekenschap te geven aan een ieder die dit eiste, van de hoop die in ons is.
Dít is dus de weg: niet door het verstand tot het geloof, maar door het geloof tot het inzicht. Daarmee is een belangrijk bezwaar weggenomen. Immers het standpunt, dat uitgaat van de rede en langs die weg tot het geloof wil opleiden, overschat de mogelijkheden van het verstand. Hij kijkt zeer optimistisch aan tegen de mogelijkheden waarover een mens beschikt. Hij zou, bij doorvoering van dit standpunt zo ver kunnen gaan, dat hij stelde: gebruik je verstand en je wordt een gelovige. Nog verder doorgevoerd zou dit betekenen dat men door simpel weg zijn hersens te gebruiken zelfs een gereformeerd christen zou kunnen worden.
Die weg heeft Anselmus met beslistheid afgewezen. Het geloof waarmee men zich aan God toevertrouwt en het geloof waarmee men het heil van de vleesgeworden Zoon van God aanvaardt, is niet een zaak van verstand allereerst, maar het is een wondere gave van God. Wij zouden dit moeten bedenken, nu wij bij de kribbe van Bethlehem de Heiland begroeten. Dat geloof ontvangt de waarheid van het heil slechts wanneer het leerde te knielen en te aanbidden.

Geloofsinzicht
Maar heeft het geloof dit eenmaal gedaan en ook telkens weer opnieuw beoefend, dan wil het ook verstaan. Het wil doordringen tot het inzicht, dat licht werpt over de vraag waarom, en waartoe en waarom langs deze weg het heil ons wordt gegeven. „Deze vraag plegen zowel de ongelovigen, terwijl zij de christelijke eenvoud belachelijk maken, ons voor de voeten te werpen, en ook vele gelovigen overwegen dit in hun hart: op welke grond en met wat voor noodzaak God mens is geworden en door zijn dood, zoals wij geloven en belijden, aan de wereld het leven heeft herschonken...".
Door het geloof knielt Anselmus bij de kribbe. Daar tracht hij het wonder niet slechts te aanbidden, maar ook te verstaan. Het mag duidelijk zijn, dat Anselmus niet redeneert om te geloven. Maar hij gelooft om te kunnen verstaan. Maar, zo zou men kunnen vragen, gaat hij niet te ver, door te zeggen, dat het mogelijk is om met „noodzakelijke redenen aan te tonen" dat de weg der verzoening geschieden moest door voldoening en dat dáárom Christus mens werd om aan het recht van God te voldoen?

Christus terzijde gesteld
Deze vraag betreft de methode waarvan Anselmus zich meent te kunnen bedienen. Hij spreekt als een gelovige. Maar hij houdt in zijn spreken voorshands zijn mond gesloten over Christus. Sterker nog, hij gaat in zijn methode zo ver, dat hij doet alsof hij nog nooit iets van Christus had vernomen. Hij schuift Christus terzijde. Hij verwijdert Hem uit zijn eigen denken en probeert vervolgens met dwingende redenen aan te tonen dat wij voor onze verlossing geen andere Middelaar nodig hebben dan juist deze, die geboren werd uit de maagd Maria. Sterk en bekend is de zinsnede waarin Anselmus dit te kennen geeft: „En eindelijk, met terzijdestelling van Christus (remoto Christo), alsof er nog nimmer sprake van Hem geweest was, toont dit boek aan met dwingende redenen, dat het onmogelijk is dat een mens zonder Hem gered zou kunnen worden".
Deze opstelling geldt het eerste deel van zijn werk. Maar in het tweede is het niet veel anders. „Op gelijke manier, alsof er niets omtrent Christus geweten werd, toont het met een niet minder duidelijke reden en waarheid aan, dat de menselijke natuur hiertoe is ingericht, opdat eenmaal de gehele mens een gelukkige onsterfelijkheid zou genieten, dit is naar lichaam en ziel...".
Is dit niet te veel van het goede? Kan iemand die tot geloof is gekomen in Christus, ooit „doen alsof" hij nog nooit iets van Christus te weten was gekomen? Laat de aard van de geloofskennis dit ooit toe? Of laat Christus zelf zich zo gemakkelijk terzijde stellen? Dit is immers ondenkbaar. Kan men op deze manier ooit vast en zeker bewijzen, dat alles wat wij omtrent Christus geloven, met noodzakelijkheid moest geschieden?
Op dit punt herinneren we aan het uitgangspunt van Anselmus. Ook aan zijn eigenlijke bedoeling. Deze laatste was geen andere, dan dat hij de gelovigen wilde sterken in hun geloof. Het geloof is niet onredelijk. Het heeft vaste gronden. En het is ook niet tegen het verstand ingaande, wanneer we van harte ons aan het wonder van de openbaring toevertrouwen. Zijn uitgangspunt roepen we nog even in onze gedachten terug. En daarmee is gegeven, dat hijzelf niet de mogelijkheid open zag om langs de weg van de logische redenering een ongelovige tot het geloof te brengen. Maar dit betekende niet dat aan een ongelovige niet viel duidelijk te maken, dat het geloof een zaak van redelijkheid was.

Gods heilswil
Op dit punt breken we af. Anselmus vierde zijn Kerstfeest met de vraag: Waarom God mens werd. Zijn antwoord treffen we in zekere zin ook aan de Catechismus. „Gods wil", zo zegt ons leerboek. Waarom wil Hij mensen verlossen? Op die vraag komt geen antwoord. Dat is een zaak van het welbehagen, dat ten diepste God alleen aangaat voor wat de oorzaak ervan betreft. Maar nu God eenmaal deze heilswil ter verlossing heeft opgevat, nu Hij in zijn welbehagen besloten heeft om de mensen niet te laten in de val en ongehoorzaamheid waarin zij zichzelf hebben gestort, nu komt de Logos, volgens de Schriften, naar voren. En met het Woord Gods, dat bij God was en dat God zelf gelijk was, met déze Logos treedt ook de redelijkheid in, in het wonder van de verlossing.
De kribbe van Bethlehem is een groot wonder. Dat wonder betreft de onbegrijpelijke liefde, die onverklaarbare toegenegenheid van God tot verloren mensen. Zij is van het begin tot het einde onmetelijk, onbeschrijfbaar, onpeilbaar. Zij kan door het diepste verstand niet worden doorgrond. Zij kan door de gevoeligste natuur niet worden gevat. Zij is in één woord Goddelijk groot. In lengte, in breedte, in hoogte en in diepte ongeëvenaard.

Redelijkheid binnen het wonder der liefde
Maar nu deze liefde haar beslissing nam om mensen te redden, nu bleek de kracht van de goddelijke redelijkheid daarin, dat Hij zijn Zoon zond in de gelijkheid van het zondige vlees. Daarvan wil de catechismus een, zij het zwak, getuigenis afleggen. De verlossing is een zaak van onpeilbare liefde. Maar nu dit een blijk is van Gods wil, zijn heilswil wel te verstaan, nu komt ook in de Schrift het „moeten".
Nu komt tot de „onverstandigen en tragen van hart" de vraag: moest de Christus niet lijden en alzo in zijn heerlijkheid ingaan? Nu komt tot soortgelijke „onverstandigen" de vraag, of wij niet kunnen aanvaarden dat, gegeven de onbegrijpelijke heilswil van God, de heilsweg van God althans niet onredelijk is. Zij gaat ons verstand te boven. Maar zij is niet en nimmer in strijd met dat geheiligde verstand dat uit het geloof opwast, en dat inzicht begeert in het wonder.
Laat daarvan iets gevonden mogen worden in onze Kerstfeestviering. In de aanbidding van een vér boven ons begrip gaande liefde Gods in de kribbe geopenbaard. En in een heilig trachten naar die kennis, die in aanbidding geboren werd, en die dienen kan om ons te verlustigen in de heilswegen Gods tot verlossing van zijn volk.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1994

De Wekker | 24 Pagina's

Waarom God mens werd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1994

De Wekker | 24 Pagina's