Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een christen hoeft niet met een mond vol tanden te staan (Het zout der aarde V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een christen hoeft niet met een mond vol tanden te staan (Het zout der aarde V)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet gemakkelijk, zeg maar heel erg moeilijk. Ook wat betreft de teneur van de meeste reacties op het zout der aarde (IV), waarin het ging over het getuigenis van de christen naar buiten. „Ik weet niet waar ik moet beginnen, en nog minder wat ik terug moet zeggen als men met vragen en reacties komt waarop ik geen antwoord weet". Het lijkt goed op de vorige bijdrage nog een vervolg te schrijven. En dan moeten we maar beginnen met ons zelf en elkaar een eerlijke vraag voor te houden. Zit de gebrekkige levensopenbaring van ons naar buiten niet vooral hierop vast dat we anderen opmerkzaam moeten maken op dingen die we zelf niet goed zien? Dat we (aangeleerde) waarheden hanteren, waarvan we zelf niet de draagwijdte onderkennen? Dat we geestelijke werkelijkheden poneren, die door ons zelf nog onvoldoende of in het geheel niet zijn verwerkt? Hangen we met velen in de gemeente van Christus, wat die zelfwerkzaamheid betreft, er maar niet een beetje tegen aan en gaat het ook niet vooral daarop terug dat we ons in de ontmoeting met de ander veiligheidshalve maar een beetje op de achtergrond houden?
Toegegeven, het is niet gemakkelijk om in de samenleving van nu pleitbezorger van het christelijk geloof te zijn. De schijn is soms sterk tegen. De werkelijkheden van het aardse leven lijken de waarheden van het Woord van God soms met succes te weerspreken. Een gesprek met een ongelovige natuurwetenschapper, die vanuit wat hij weet over het nog altijd uitdijende heelal met zijn miljarden melkwegstelsels, waarin onze aarde als een nietig stofje verloren gaat, naar onze gedachten over de verblijfplaats van een persoonlijke God vraagt, is niet gemakkelijk.
Maar een christen hoeft bij die vraag liet met een mond vol tanden te staan. Om de Here van hemel en aarde, in Wie wij geloven, aan te duiden mogen wij ons bedienen van die gedeelten uit de Heilige Schrift, waarin de Here voor Zijn volk aangeeft hoe Hij zich tot onze aardse werkelijkheid verhoudt en hoe wij, nietige mensen, ons tot Hem verhouden. Een zeer bruikbaar gedeelte daartoe is Jesaja 40:12-31.

Meer rampspoed dan heil
Hoe moeilijk kan het ons worden gemaakt wanneer ons van ongelovige zijde wordt voorgehouden dat het christendom in voorbije eeuwen op verscheidene plaatsen meer rampspoed dan heil over het mensdom heeft gebracht, door zich in dienst te laten stellen van aardse macht en expansiedrift. Ontkenning daarvan is niet mogelijk, maar vanuit de Heilige Schrift en vanuit de geschiedenis van de kerk kan de christen wel aantonen dat God na de donkerste perioden uit de geschiedenis van het christendom, de waarheid van Zijn Woord toch weer verrassend aan het licht liet komen en met de genadige invloed van Zijn Heilige Geest een ontwikkeling in de goede richting op gang bracht. Hoe onbeholpen kunnen we ons voelen wanneer ons door de wereld het verwijt wordt gemaakt dat het christendom er alleen maar op uit is in deze wereld de zonde aan te wijzen, achter elke boom een duivel te signaleren en de mens wat de geneugten van dit aardse leven betreft op rantsoen te zetten.
Die onbeholpenheid hoeft er niet te zijn als we in staat zijn vanuit de bijbel - en ook vanuit ons eigen daarnaar ingerichte leven - te laten zien dat God ons de genieting van aardse vreugden bepaald niet ontzegt; integendeel, dat Hij ons aanmoedigt deze op een Hem welgevallige wijze waar te nemen en dat de christen op zijn weg door dit leven echt niet achter elke boom een moordenaar hoeft te zien. Hoezeer kunnen wij in verlegenheid worden gebracht wanneer ons wordt gevraagd hoe het mogelijk is te geloven in en te communiceren met een God, die een God van liefde wordt genoemd, maar die in de gruwelijke oorlogen van het Oude Testament heel anders overkomt dan de God en Vader van Jezus Christus in het Nieuwe Testament.
Zonder erin te slagen op overtuigende wijze in alle dingen achtergronden van het handelen van God exact aanwijsbaar te maken, kan de christen bij het licht van de bijbel gelovig acht geven op alle gebeurtenissen en uitspreken dat er geen kwaad in de stad is waar God de Here buiten staat; dat Hij het is die verwoestingen op aarde aanricht en de oorlogen doet ophouden tot aan het einde van de aarde. Zonder ijverig onderzoek van de bijbel, op hoeveel moeilijkheden wij daarbij ook kunnen stuiten, zullen wij geen inzicht ontvangen in de weg die God de Here met deze wereld en in het leven van mensen gaat. Dan is het onmogelijk, als christenen onder elkaar en naar buiten, de hemelse Vader in al Zijn werken van genade en gericht, van zegen en straf, te heiligen, te roemen en te prijzen. „Wie is wijs? Hij lette op deze dingen . . . " (ps. 107:43).
Is er niet alle reden ons zelf en elkaar de vraag voor te houden of wij ons in deze tijd van grote geestelijke verwarring wel genoeg moeite getroosten om, onder inroeping van de Heilige Geest, ons geestelijk inzicht zó te verdiepen dat wij in de confrontatie met de wereld om ons heen met ons getuigenis niet onmiddellijk van de weg worden geblazen?

Geen onzin zeggen
Daar is waarlijk alle reden voor, want zonder dat inzicht lopen wij gevaar tegenover andersdenkenden onzin te zeggen. Spreken over God, aanduiding van de zaken van geloof en leven, de oproep tot bezinning en de aanmoediging tot het kiezen voor een leven met en naar het Evangelie van Jezus Christus, moeten niet alleen spontaan, maar ook zorgvuldig en weloverwogen gebeuren. Hoe dikwijls zijn gesprekken niet geëindigd met een vertwijfeld schouderophalen van de ongelovige medemens omdat hij uit de rammelende argumentatie van de christen geen andere indruk kon overhouden dan dat hij niet goed wist waarover hij sprak? We moeten geloofwaardig overkomen, niet door op alle vragen een afdoend antwoord uit onze christelijke hoed te toveren, maar doordat in onze woorden doorklinkt, dat de dingen waarover wij het hebben, doordacht, verwerkt en tot een echte overtuiging in ons leven zijn uitgegroeid. Verdieping van ons inzicht mag er nooit op gericht zijn de andersdenkende medemens op militante wijze plat te praten; wel om een bruikbaar instrument in Gods hand te zijn tot heil van anderen. En daartoe is persoonlijke en onderlinge toerusting nodig. Hoezeer moet het ons tot schuld zijn of worden dat we hierin schromelijk tekort schieten.
Men kan wel eens met zorg denken over het verschijnsel dat in onze kerken (en misschien ook wel in andere) over religie in het algemeen en de gereformeerde geloofsleer in het bijzonder, door de generatie die men als tv-generatie pleegt aan te duiden, nauwelijks meer iets wordt gelezen. Een belangrijk percentage van onze ambtsdragers heeft geen abonnement op De Wekker zomin als op Bewaar het Pand. Niet dat in deze bladen altijd en voor iedereen de laatste antwoorden op de laatste vragen te vinden zijn, maar het mag bedenkelijk heten als een ambtsdrager in een vergadering, bij verwijzing naar De Wekker, blijk geeft het ding alleen (digitaal) van zijn nachtkastje te kennen en niet te weten dat er ook het landelijk orgaan van onze kerken mee bedoeld kan zijn . ..
De generatie na ons zal er niet meer veel van afweten en dus ook niet veel meer te vertellen hebben, heeft een theoloog onlangs opgemerkt. Wij geloven dat Christus zijn gelofte aan zijn gemeente om met zijn Geest tot het einde van deze aardse bedeling bij haar te blijven gestand zal doen. Maar dat sluit de zorg over de teruglopende kennis niet uit.

Op Hem willen lijken
Tenslotte: wandelen als Hij gewandeld heeft, hoe doe je dat als christen in de samenleving van vandaag? Heilig zijn in onze wandel, naar het woord „weest heilig, want Ik ben heilig" (1 Petr. 1:15), hoe is dat in een cultuur die zich zo zeer van God af beweegt en die tegelijk ons persoonlijk en gezinsleven zo sterk dreigt te stempelen, realiseerbaar? Is het werkelijk mogelijk van dag tot dag naar het evenbeeld van Christus vernieuwd te worden in een cultuurpatroon dat gekenmerkt wordt door de materialistische levensstijl van hoe krijgen we wat we nog niet hebben en hoe houden we wat we inmiddels verwierven? De apostel Petrus geeft ons daarop antwoord. Wie weten dat zij niet met vergankelijke dingen, zilver o goud zijn vrijgekocht van hun ijdele wandel, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam, anders gezegd: wie doordrongen is van het besef wat het Christus heeft gekost om ons weer zuiver en rein voor Zijn Vader te stellen, die zal op Hem willen lijken; die zal zich door Zijn gezegende voorbeeld gestimuleerd voelen in het doen van het goede en in het nalaten van dingen die de gestalte van Christus in ons leven tot een karikatuur dreigen te maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1995

De Wekker | 16 Pagina's

Een christen hoeft niet met een mond vol tanden te staan (Het zout der aarde V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1995

De Wekker | 16 Pagina's