Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zijn opstanding - ons heil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zijn opstanding - ons heil

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer vandaag de catechismus moest worden opgesteld zou hij er heel anders uitzien. Sommige delen zouden wellicht vervallen, of aanzienlijk verkort worden. Daarbij denken we aan de zondagen over de hemelvaart en die over het heilig avondmaal. De omvang en de diepgang van de uiteenzettingen die ons daarin worden geboden hangen samen met de confessionele wrijvingen tussen lutheranen en gereformeerden. Deze hebben goeddeels hun betekenis verloren. Daarom zou op dit punt vandaag het leerboek van de kerk wel ingekort kunnen worden.
Op andere punten zouden we graag een uitbreiding zien. We denken dan ook aan de belijdenis van de opstanding van Christus. Zij is een zaak geworden die bij velen vandaag de vanzelfsprekendheid mist waarmee men eeuwen lang er over heeft gedacht. Men zou iets willen weten over het feit van de opstanding van Christus. Hoe kunnen we ons een voorstelling vormen van de eenheid tussen het lichaam dat begraven werd en dat van zijn opstandingslichaam. Is er sprake van continuïteit, of moeten we reeds bij de gedachte alleen zeggen: Gij dwaas! Omdat er geen punt van vergelijking is met het lichaam dat gezaaid werd? Hoe is het op te vatten, dat zijn lichaam een verheerlijkt lichaam was, dat door de dood heen is gegaan en daarna is opgestaan tot een ander leven? Kunnen wij ons een idee vormen van wat dit betekent: verheerlijkt, hemels, eeuwig. Of moeten we van alle pogingen afzien, die ons kunnen helpen een gedachte te vormen omtrent de waarheid en werkelijkheid van de opstanding van Christus.
Wij zouden dergelijke vragen beantwoord willen zien. Een moderne catechismus zou op dergelijke vragen dienen in te gaan. Geschiedt dit ook metterdaad?

Een kort onderzoek van een paar moderne catechismussen in binnen- en buitenland, levert niet al te veel nieuws op, wanneer we het resultaat vergelijken met wat onze eigen catechismus biedt.
Een willekeurig lijstje:
In de evangelische catechismus voor volwassenen, in 1975 in Duitsland verschenen, wordt de gemeente min of meer de keus gelaten tussen de feitelijkheid en de betekenis van de opstanding van Christus. Wanneer men zegt dat de opstanding in werkelijkheid is geschied, dan lijkt het er op, dat men het geloof van de mensen wil funderen op historische bewijzen. Het zou daarom meer vanzelfsprekend zijn om te wijzen op de betekenis van de Paasboodschap. Het betekent een zeker risico, om zich in dit geloof te begeven. Dat risico blijft aanwezig. De opstanding is een teken dat God heeft opgericht „aan de grenzen van ons creatuurlijk bestaan". Die grens is ook de limiet van onze werkelijkheid, die wij niet kunnen overschrijden.
Men ziet dat deze uitvoerige catechismus ons niet veel wijzer maakt.
In een „nieuw geloofsboek", in 1973 ter gelegenheid van het Paasfeest verschenen als een oecumenisch handboek over de geloofsstukken die door protestanten en rooms-katholieken gemeenschappelijk worden beleden, wordt melding gemaakt van de kritische exegese die sinds de Verlichting in Europa de opstanding van Christus zeer problematisch maakte. In dit werk geeft men een overzicht van de verschillende berichten in het Nieuwe Testament. Daarbij wordt ten slotte de vraag gesteld of de opstandingsberichten strookten met het opwekkingsgeloof in Israël. In zekere zin zouden de joodse teksten kunnen gelden als een soort voorbereiding voor de christelijke boodschap. God is de God van de levenden. En de opstanding van Christus betekent dat God zich met Jezus en zijn zaak identificeert en dit betekent dat God zijn „ja" wil spreken tot ieder mens. Gods liefde is uit op leven en dit betekent dat het geloof in de opstanding van Jezus tegelijk betekent dat voor ons de dood niet het laatste woord heeft. Maar net zo min als wij ons een voorstelling kunnen maken over ons eigen eeuwige leven, zo min kunnen wij ons voorstellen wat het opstandingsleven van Christus betekent.
Ook deze manier van beschrijving laat eigenlijk het heilsfeit als zodanig liggen. Men begeeft zich in de interpretatie, die zoekt naar de zin of betekenis. Dan wordt de opstanding een teken waarvan de waarde niet bepaald wordt door het feit of door de werkelijkheid, maar door de zin die wij er aan weten te geven.

Iets beter, zo lijkt het, komt het feit van de opstanding tot zijn recht in „Fundamenten en perspectieven van belijden", waarin de opstanding van Christus in een rechtstreeks verband wordt gezet met het Koningschap van Christus: „Jezus Christus is om zijn gehoorzaamheid aan de Vader uitermate verhoogd en heeft als ons nieuwe Hoofd een Naam ontvangen boven alle Naam. Hij is opgewekt uit de dood, als bekroning zijner gehoorzaamheid. Zo is aan Hem Gods recht vervuld en in Hem die het Hoofd zijner gemeente is, verschijnen wij gerechtvaardigd voor de Vader. Want indien wij verzoend zijn door zijn dood, veel meer zullen wij behouden worden door zijn leven. De opstanding van Christus is het bewijs, dat God niet de verwerping, maar de verhoging van de mens, niet de ondergang maar de vernieuwing der wereld bedoelt en bewerkt. De opstanding van Christus is het onderpand en de profetie, dat Gods barmhartigheid het wint van zonde en dood, dat de ganse schepping in haar geestelijk en stoffelijk bestand, aan de Boze wordt ontrukt en dat Gods Koningsheerschappij uiteindelijk de zege wegdraagt".
In dit stuk wordt de relatie gelegd tussen de gehoorzaamheid van Christus en de rechtvaardiging van de mens. Daarmee is een motief aangegeven dat ook in de Heidelbergse catechismus vermeld wordt.
Iets dergelijks geschiedt in het „Geloofsgetuigenis" (1974) van de hand van de hoogleraren G.C. Berkouwer en H.N. Ridderbos. De offerdood van Christus wordt in het licht gesteld van de plaatsbekleding. Zo wordt de opstanding een teken dat God zelf het volbrachte werk op het heerlijkst heeft bevestigd door Hem uit de doden op te wekken. Hem als Heer en Christus te verhogen en Hem een naam te geven die boven alle naam is in hemel en op de aarde. Heilsfeit en heilsbetekenis schuiven in elkaar. Ze zijn niet te scheiden, het ene is er niet zonder het andere.

In de nieuwe catechismus van de Rooms-Katholieke kerk, afgekondigd op 11 oktober 1992, wordt sterk de nadruk gelegd op de historiciteit van de opstanding van Christus: „Het geheim van de opstanding van Christus is een werkelijke gebeurtenis, op een historische wijze gemanifesteerd, zoals het Nieuwe Testament getuigt". De opgestane Jezus had werkelijke ontmoetingen met zijn discipelen, maar zijn opstanding is niet te beschouwen als een terugkeer naar het aardse leven, zoals het geval was met de opwekkingen vóór Pasen. Dit waren wonderen, waarbij de opgewekten door de macht van Jezus terugkeerden in het gewone aardse leven. De opstanding van Jezus verschilt daarvan wezenlijk. Zijn opstandingslichaam overschreed de staat van de dood naar een ander leven, aan gene zijde van tijd en ruimte. Het lichaam van Jezus is in zijn opstanding vervuld met de macht van de Heilige Geest. Hij deelt in het goddelijke leven in de staat der heerlijkheid, zodat Paulus kon zeggen van Christus dat Hij de mens uit de hemel is.
In een samenvatting zegt de nieuwe catechismus dat de opstanding van Christus een werkelijk historisch gebeuren is, waarvan de discipelen getuigd hebben die de Opgestane werkelijk hebben ontmoet. Tegelijk gaat het feit op een wonderlijke manier de werkelijkheid te boven: de mensheid van Christus treedt binnen in de heerlijkheid van God. Het lege graf en de opgewonden doeken geven te kennen dat Christus de banden van de dood en het verderf heeft verbroken door de macht van God. Zij bereidden de discipelen voor op de ontmoeting met de Opgestane. Christus is zo de eerstgeborene uit de doden, Hij is de eerste van onze eigen opstanding, nu reeds door de rechtvaardiging van onze ziel, later door de levendmaking van ons lichaam. Feit en vrucht, werkelijkheid en nut worden in deze nieuwe catechismus op elkaar betrokken.

Hierboven schreven we, dat een nieuwe catechismus naar ons gevoelen breder aandacht zou dienen te schenken aan het feit van de opstanding als zodanig. Maar, zo stellen we nu de vraag: zou iemand in staat zijn, om dit feit op een passende manier te beschrijven? Iemand die zegt, dat Christus niet met hetzelfde lichaam is opgestaan, als dat waarmee Hij gestorven is, kan verdacht worden van een loochening van de opstanding. Maar was het niet een verheerlijkt lichaam? En is, zelfs bij Jezus, dat verheerlijkte lichaam niet van een geheel andere orde? Valt het nog binnen de categorieën van onze opvattingen omtrent plaats en tijd? Kunnen wij verstaan wat de heerlijkheid aan gene zijde van het graf inhoudt? Lazarus, de jongeling van Naïn, het meisje uit Kapernaüm, zij keerden terug aan déze zijde van het graf. Dat betekende, dat hun leven nog aan de dood onderworpen bleef.
Christus echter is aan de dood ontkomen niet alleen. Hij heeft de dood overwonnen. De laatste vijand heeft aan Hem niets meer. En het is de vraag op welke manier wij, in onze woorden en begrippen, die staat der heerlijkheid kunnen beschrijven. Paulus heeft eenmaal een blik mogen werpen in Gods heerlijkheid. Maar het was hem onmogelijk en het was hem zelfs niet geoorloofd om in woorden van de menselijke taal uitdrukking te geven aan wat hem daarin was te beurt gevallen. Zouden wij dan ooit in staat zijn, om de heerlijkheid van het Paasfeest in overeenstemming met de werkelijkheid weer te geven?
Wij zeggen terecht, dat Christus in het lichaam dat de dood heeft gesmaakt, is opgestaan. „Zie de tekenen, en leg uw hand in mijn zijde", zo klonk het tot Thomas. Maar Jezus voegde er aan toe: wees niet ongelovig, maar gelovig. En dit laatste hield zo veel in als: laat uw geloof niet afhankelijk zijn van wat het oog ziet, noch ook het vertrouwen van het hart rusten op wat de hand kan tasten. „Zalig zijn zij, die niet gezien hebben en nochtans geloofd hebben".
Op het getuigenis van hen die gezien hebben rust het geloof van hen die nimmer kunnen aanschouwen. De feitelijkheid van het heil berust op de werkelijkheid van de opstanding. Maar de ervaring, het geloof en het vertrouwen op het heil is vrucht van de opstanding zelf. Het is teken, het is het effect van de opstandingskracht, waarmee de Here Jezus Christus in staat is, om alles waaraan deze geschapen werkelijkheid is onderworpen te overschrijden, om ons te brengen in zijn heerlijk rijk. Door het geloof.

Het is op deze manier vooral, dat onze catechismus het heil van het feit predikt.
In drieërlei vrucht wordt dit heil aangewezen.
Ursinus, de opsteller van de catechismus, wijst eerst op de overwinning van de dood, die Christus in staat stelt om ons de gerechtigheid deelachtig te maken. Opstandingskracht is daartoe vereist, dit wil zeggen, kracht die niet in deze wereld is te zoeken of te vinden. Het moet de kracht zijn uit die wereld van Gods heerlijkheid, die door het machtswoord van Christus in de onze binnendringt. De deelachtigmaking, ook wel toeëigening van het heil genoemd, berust op deze opstandingskracht.
In de tweede plaats is er het nieuwe leven, dat ons geschonken wordt, doordat Hij ons opwekt uit de dood van de zonde en schuld.
En ten slotte is de opstanding van Christus een zeker pand van onze zalige opstanding.
Dit drievoudig nut komt rechtstreeks voort uit het feit, uit het historisch betrouwbare feit van wat er op Pasen is geschied. Het is vrucht niet van een verhaal, dat wij elkaar vertellen. Maar het is vrucht van een geschiedenis, die, ook al gaat zij de grenzen van onze meest stoute verbeelding te buiten, niettemin volkomen waarachtig en betrouwbaar is.
Een drievoudig nut: zo spreekt daarover Zacharias Ursinus, de opsteller van ons leerboek. Het feit bespreekt hij niet. Hij aanvaardt het als gegeven, om terstond het nut te zoeken. Treffend wist hij dit te vertolken. In zijn toelichting op de catechismus gaat hij op wezenlijke vragen verder wel in.
We laten die toelichting nu verder voor wat zij is, omdat we willen wijzen op wat Caspar Olevianus omtrent de opstanding van Christus heeft beleden. We beschikken over een klein getal van belangrijke geschriften, waarin de laatste zijn aandeel heeft geleverd aan het verstaan van de catechismus.
De meeste onderzoekers nemen vandaag aan, dat het aandeel van Olevianus in het opstellen van de catechismus zeer beperkt is geweest. Wat wij van hem aan geschriften bezitten, die in verband met het onderwijs van de gemeente, stamt vrijwel geheel uit de tijd nadat de catechismus was opgesteld. Men heeft die werken wel getypeerd als behorende tot de beste commentaren op ons leerboek.
Voor enkele jaren verscheen er in Duitsland een fotomechanische reprint van een verzamelband uit 1590. Daarin treffen we ook een boek aan, dat in de achttiende eeuw reeds in het Nederlands werd vertaald: „De vaste grond". We bezitten daarnaast nog een verklaring van de geloofsbelijdenis op een populaire manier en we kennen van de hand van Olevianus nog een pittig theologisch boek over het wezen van het verbond der genade. Dit laatste is bekend vanwege de meer uitgewerkte verbondsleer, waarin Christus als Borg van het verbond centraal staat. Het is echter dezelfde gedachte die ook in het boekje over „De vaste grond" naar voren komt. Daaraan ontlenen we nu deze volgende vijf gedachten, die voor Olevianus het wezen uitmaken van het geloof in de opstanding van Christus.

Olevianus beschrijft het feit van de opstanding in sobere woorden. Jezus Christus, Gods Heilige genoemd, heeft doordat Hij waarachtig God en waarachtig mens was, op de derde dag het onsterfelijke leven aangenomen. De kracht van die opstanding zou men kunnen zoeken in het feit, dat in de persoon van Christus de goddelijke natuur met de menselijke was verenigd. Zijn godheid wekte dan om zo te zeggen zijn mensheid op. Maar dit was toch niet de oorzaak van de opstanding. Deze ligt vooral daarin, dat Christus rein was van alle zonde, en wij in Hem. Hij heeft volkomen betaald. De zonde bracht Hem in de dood. Onze rechtvaardigheid bracht Hem tot het verheerlijkte leven: een onsterfelijk leven. Metterdaad heeft Hij zich betoond als de Overwinnaar van de dood.
De gelovigen hebben uit dit heilsfeit van de opstanding vier „nuttigheden".
De eerste is, dat de opstanding het vaste bewijs is, dat God ons net zo rechtvaardig beschouwt als Christus. De gelovigen zijn niet meer in hun zonden, niet omdat de gelovigen geen zonde meer doen, maar omdat ze hun vergeven zijn en niet toegerekend worden. Was er ook maar één zonde in Christus overgebleven, dan zou Hij niet zijn opgestaan. Nu is zijn opstanding het bewijs dat er niets meer te betalen valt. Christus is overgeleverd om onze zonden. Hij is opgewekt om onze rechtvaardiging. Niet opdat wij gerechtvaardigd zouden kunnen worden, maar omdat wij gerechtvaardigd zijn, wijl Christus alles betaald heeft. „Het is volbracht": dit is de prediking van de opstanding.
De tweede nuttigheid is de levendmaking door de kracht van God, evenals Christus door de kracht van God is opgewekt, zo worden de gelovigen met Hem opgewekt tot het eeuwige leven. De kracht die Christus uit de doden deed opstaan is dezelfde die de gelovigen tot geloof en tot een nieuw leven brengt.
De derde nuttigheid bestaat in de zekerheid van de volharding. Christus is opgestaan tot een heerlijk leven. Wij zullen in dit geloof bestendig blijven, omdat het een vrucht is van het leven van Christus dat niet meer kan sterven. Zij die in Christus door een waar geloof zijn ingelijfd, ontvangen met Hem een geestelijk leven, dat de Geest in hen werkt. Het is dezelfde Geest die Christus uit de doden heeft opgewekt. Dit verheerlijkte leven en geen ander, is het deel van allen die in Christus zijn ingelijfd.
De vierde nuttigheid bestaat in de zekerheid, ons in dit pand gegeven, dat onze lichamen eenmaal zullen opstaan. Het lichaam van de gelovigen is het eigendom van Christus. Het zou Hem tot smaad zijn, wanneer dit lichaam in de dood zou blijven. Het wordt straks gelijkvormig gemaakt aan zijn verheerlijkt lichaam.

Een laatste aspect van de troost bestaat hierin, dat de zielen van de gelovigen niet sterven, „ook niet slapen, maar met Christus in zijn koninkrijk zalig leven". Immers Christus' ziel was ook niet in het graf. Zij was in het rijk daarboven, waar de moordenaar terstond na het sterven met Christus was. Zo moeten wij onze zielen aan Hem aanbevelen in het sterven en aan Hem opofferen.
Olevianus heeft deze gedachten in zijn andere geschriften breder uitgewerkt. Maar ook hier klinkt door, wat voor heel zijn theologie zo kenmerkend is, dat wij delen in het heil door een werkelijke gemeenschap met Christus zelf.
Al het zijne wordt dan het onze. Wat Luther daarover schreef met betrekking tot de wonderlijke ruil, dat heeft Olevianus uitgewerkt in zijn leer, ook in die van de opstanding van Christus.
Wij zullen het feit van het heil nimmer kunnen doorgronden. Maar we mogen wel leven uit het heil van het feit, dán namelijk wanneer we in een oprecht geloof met Christus zelf in gemeenschap mogen leven. En daarin is in één zin de vrucht van het Paasfeest samengevat. Hij in ons en wij in Hem: gerechtvaardigd, vernieuwd, verzekerd, en straks opgewekt om altoos in zijn heerlijkheid te leven.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1995

De Wekker | 24 Pagina's

Zijn opstanding - ons heil

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1995

De Wekker | 24 Pagina's