Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geloofwaardigheid van de Bijbel (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloofwaardigheid van de Bijbel (IV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De overdrachtelijke uitleg van de Bijbel
Het tweede hoofdstuk van het boek van dr. B. Loonstra, waarin gewezen wordt op een niet gering aantal problemen met de praktische geloofwaardigheid van de Bijbel (rationele tegenstrijdigheden, buitenbijbelse literaire verwantschap, archeologische en geologische ontdekkingen) bereidt de lezers voor op een later hoofdstuk over de eigen aard van de bijbelse geloofwaardigheid. Wat zijn de principes voor het verstaan van de Bijbel?
Het kan zijn dat lang niet alle problemen met de praktische geloofwaardigheid die Loonstra heeft, problemen voor ons zijn. Hij rekent zelf met de mogelijkheid, dat iemand die moeilijkheden als marginaal beschouwt. Marginaal zijn de oneffenheden in de tekst van de Heilige Schrift voor mijn besef nu ook weer niet. Maar hebben ze zo'n gewicht, dat de leesregels nodig zijn die Loonstra in het laatste deel van zijn studie formuleert?

Op de weg die hij via de geschiedenis van de exegese van de Schrift volgt om tot een oplossing van de vraagstukken te komen, ontmoeten we ook Calvijn. Loonstra heeft wel kritiek op Calvijns benadering van teksten, maar maakt er ook melding van, dat Calvijn de afwijkingen van wat we in eerste instantie van een goddelijk boek verwachten, onbevangen onder ogen kon zien. Hij liet zich namelijk leiden door een principe, dat met genoeg uitspraken uit zijn werken toe te lichten is: God past Zich in zijn openbaring aan het begripsvermogen van de mens aan. Deze aanpassing (accommodatio) is een gedachte die al bij Augustinus en andere kerkvaders te vinden is.
Als in de Bijbel over Gods ogen en Gods handen gesproken wordt, zijn dat mensvormige uitdrukkingen (antropomorfismen). God ziet en God handelt.
Er worden in Gods openbaring telkens beelden uit onze wereld en woorden uit onze taal gebruikt. Dat is echter geen reden om de openbaring als goddelijke beeld-spraak op te vatten. Loonstra meent wel, dat de notie van Gods overdrachtelijke spreken aansluit bij de gedachte van bijvoorbeeld Calvijn over Gods aanpassing aan ons bevattingsvermogen, maar wat hij ermee bedoelt, is bij Calvijn nog niet opgekomen. Waarom pleit de schrijver van De geloofwaardigheid van de Bijbel zo voor een overdrachtelijke uitleg van de Heilige Schrift? Dat staat in verband met de afstand tusen de huidige ervaringswereld en de belevingswereld van de Bijbel.
Men zal zich zorgvuldig rekenschap moeten geven van de verschillen in werkelijkheidsbeleving. Dan zal door een niet letterlijk-historische, maar overdrachtelijke interpretatie van allerlei schriftgedeelten, ook al zijn ze niet overdrachtelijk bedoeld, de afstand zowel gerespecteerd als overbrugd kunnen worden.

Onmisbare en verhelderende voorstellingen
Hoewel ik niet van het woord „voorstellingen" houd, als het over de werkelijkheid en de betekenis van het heil gaat, kunnen we er niet aan voorbijgaan. Dr. Loonstra hanteert dit begrip vooral in het laatste gedeelte van zijn boek.
Het past helemaal in een geloofsleer als die van dr. H. Berkhof, die er dan ook een royaal gebruik van maakt. In het schriftgetuigenis meent hij vier kringen te kunnen onderscheiden, waarvan de eerste gevormd wordt door het onmiddellijke getuigenis aangaande God en aangaande de woorden en daden waarin Hij Zich reddend openbaart, en de tweede door de inzichten die direct op dit getuigenis berusten en er de consequenties van zijn.
Tot de derde kring - de voorstellingen die deze inzichten beeldend of anderszins uitdrukken en nader uitwerken - behoren dan de diverse scheppingstradities, de voorstellingen aangaande de voleinding, de opvattingen over hemel, engelen en duivel; tot de vierde kring de voorstellingen die aan andere tradities ontsprongen zijn - de offercultus zou daar een voorbeeld van zijn.
Er is zoveel in de Bijbel dat voor Berkhof een tijdgebonden menselijke voorstelling is, dat het gezag van de Schrift er zeer ernstig onder te lijden heeft.

Wanneer theologen in deze tijd met de term „voorstellingen" werken, denken zij meestal aan mensen die zich iets op een bepaalde wijze voorstellen. Maar Loonstra bedoelt in het laatste hoofdstuk van zijn werk veeleer, dat God Zichzelf en zijn werk in zijn Woord zo voorstelt. Hij bedient Zich van overdrachtelijk spreken. Hij voelt Zich niet te hoog om Zich in menselijke voorstellingen uit te drukken en Zich daarmee te vereenzelvigen. Hij hult Zich in metaforen.

Door dr. H.M. Kuitert en andere moderne theologen wordt vrijwel alles als metafoor (figuurlijke uitdrukking, overdrachtelijk gebruikte taal) beschouwd. Daardoor kan Kuitert het christelijk geloof aan een nieuwe interpretatie onderwerpen en het een bewerking doen ondergaan die het onherkenbaar maakt. Dr. Loonstra wil daarentegen niets van het wezen van het christelijk geloof verloren laten gaan.

Met Gods initiatief bij het metaforisch karakter van de bijbelse boodschap als uitgangspunt maakt Loonstra een belangrijk onderscheid, waardoor hij de vraag kan stellen, of iets tot de historische kern of eventueel tot een interpreterende aanwas van een verhaal behoort. Er is in de metaforen over God en zijn daden een illuminatief en een constitutief element. Bij het laatste gaat het om de daden van God in de geschiedenis, die heil voor ons bewerken. Bij het eerste worden deze daden van God „metaforisch geduid als verwijzingen naar wie God voor ons is" (blz. 195v.). Eenvoudiger gezegd: enerzijds zijn er omschrijvingen en voorstellingen die onmisbaar zijn om de heilswerkelijkheid te omschrijven, anderzijds omschrijvingen en voorstellingen die verhelderend zijn of geweest zijn, maar eventueel ook vervangen kunnen worden (blz. 209).

Dat komt ter sprake in de paragraaf over cultureel bepaalde voorstellingen waarvan God gebruik maakt. Hier treffen we een groot aantal vraagtekens aan, wat niet verwonderlijk is, omdat daarbij veel aan de orde gesteld kan worden dat in onze tijd volop in discussie is.
Soms komt een vraag naar voren, die mijns inziens beter achterwege had kunnen blijven, omdat zij wel fundamenteel is, maar er niet meer op ingegaan wordt. Een voorbeeld daarvan is de vraag, of een klassiek onderdeel van de christelijke leer als de gemeenschappelijke schuld van de mensheid voor God in Adam te beschouwen is als expressies van de apostel Paulus (Rom. 5:12-21 en 1 Cor. 15:22) die gebonden zijn aan hun culturele context.
Maar details leiden ons af. Het gaat erom, wat de blijvende boodschap van de Bijbel is en wat de tijdgebonden context is.
Er moeten wel richtlijnen of leesregels zijn waaraan we ons bij het uitleggen van de Heilige Schrift te houden hebben. Die regels geeft Loonstra dan ook.

J. van Genderen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1995

De Wekker | 16 Pagina's

De geloofwaardigheid van de Bijbel (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1995

De Wekker | 16 Pagina's