De idee van een federatie (VII, slot)
Het nut ervan in het verleden bewezen
Zonder nu nog weer af te dalen in de geschiedenis wijzen we slechts op één voorbeeld, dat kan dienen om het nut van een federatie tussen kerken te betogen. Ik denk aan de Vereniging van 1869. Zij kwam tot stand als een wonder waarop slechts weinigen hadden durven hopen. Velen keerden zich tegen het samengaan van de Christelijk Afgescheiden kerk en de Gereformeerde Kerk onder het kruis. Maar de vereniging kwam tot stand op basis van een eenvoudige aanvaarding van elkander als kerken van de Here Jezus Christus en op grond van Schrift en belijdenis.
Meer was niet nodig. Meer werd ook niet gevraagd, hoewel voordien allerlei eisen van beide kanten op tafel waren gelegd. Maar een gezond kerkelijk besef overwon de tegenstellingen en zo ontstond de Christelijke Gereformeerde Kerk als vrucht van een vereniging, waarvan ook vandaag de meesten zeggen dat zij een voorbeeld is van een toenadering die de toets der kritiek kan doorstaan.
Wat was deze vereniging echter anders dan een federatie, die op het niveau van de synode wel vereniging werd genoemd, maar die in menige plaatselijke situatie niet anders dan als een federatie kan worden beschouwd. Het voorbeeld van de kerk van 's-Gravenhage is hier illustratief. Meer voorbeelden zouden te noemen zijn, maar beperking is nu nuttig.
In Den Haag waren een Christelijk Afgescheiden kerk en een Gereformeerde Kerk onder het kruis. In de eerste stond ds. W. Doorn. In de andere ds. J. Wisse. In 1869 kwam het landelijk tot een vereniging. Plaatselijk duurde het in de hofstad tot 1 januari 1892 voordat de vereniging daar geëffectueerd werd.
Voor die tijd was van niets anders sprake dan van een plaatselijke federatie.
Meer voorbeelden zouden te noemen zijn. Een vereniging kan de vorm aannemen van een federatie. De tijd lost heel wat problemen op. Waarom zou men dit model niet kunnen hanteren in de situatie van vandaag?
Wanneer „1892" een federatie zou zijn geweest zou de geschiedenis anders zijn verlopen
Een bezwaar van onze kant tegen de Vereniging van 1892 gold niet allereerst het feit als zodanig. Het betrof veel meer het tijdstip en de wijze waarop een en ander tot stand was gekomen. En het had zonder twijfel ook te maken met de haast waarop een fusie tussen gemeenten werd geforceerd die voordien geruime tijd naast en zelfs tegenover elkaar hadden gestaan. De stelling laat zich verdedigen dat de Vereniging een werkelijk succes zou zijn geworden wanneer zij in de vorm van een federatie zou zijn begonnen.
Trouwens, wat is de gang van zaken na 1892 anders geweest, dan een bevestiging van de stelling, dat het in feite om een federatie ging? Op tal van plaatsen bleven de A- en B-gemeenten lange tijd voortbestaan totdat een natuurlijke gang van zaken tot ineensmelting leidde. Zo was het ook gegaan met de Vereniging van 1869.
Het is een verkeerde gedachte dat onze kerken tégen een vereniging waren. Het „nu nog niet" van 1892 heeft een bijzonder sterk accent gekregen. Het tijdstip was niet wel gekozen. De wijze waarop een en ander tot stand kwam zonder de gemeenten zelf er in te kennen werd niet toegejuicht. Ook de wijze waarop het proces in gang was gezet vond weerstand. En vanzelf was er de leer van Kuyper die werd afgewezen. Deze factoren leidden tot het „nu nog niet".
Dat dit „nu nog niet" lijkt te zijn omgezet in „nooit", strijdt met de geest en bedoeling van degenen die in 1892 weigerden mee te gaan. Kortom een federatie zou al deze problemen in een ander licht hebben geplaatst. Alles zou soepeler zijn verlopen. En, zoals gezegd, de historie zou een andere loop hebben gehad.
Herhaaldelijk betoogd
Dit alles lijkt wel een redenering die vrij wat bespiegelend is. De loop van de geschiedenis is nu eenmaal zo geweest, dat er van een federatie geen sprake was. Daarom lijkt het niet zakelijk om op die manier over 1892 te spreken. Maar iemand kan ontkennen dat de gedachte van een federatie vandaag meer krediet schijnt te hebben dan in vroeger dagen.
In eigen gelederen is de idee meer dan eenmaal op tafel geweest. Bij de Ned. Gereformeerde Kerken kwam zij ook nu en dan weer naar boven. In de kring van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) wordt zij eveneens geopperd. Er is alle reden om haar ernstig te overwegen.
Hoe moet men verklaren, dat het wel een kwestie van eb en vloed lijkt te zijn? Het kan zijn, dat men de idee beschouwt als een mogelijkheid om van een concrete situatie af te komen. We gaan maar eens weer studeren. Het lijkt dan dat we iets aan het probleem van de kerkelijke verdeeldheid doen. Maar niet zodra wordt er een voorstel gedaan, of het blijkt dat de situatie in eigen kerkverband onder spanning komt te staan. En haastig wordt dan de zaak weer van tafel genomen.
Totdat men weer opnieuw onder de indruk komt van de onmogelijkheid van een kerkelijke toestand, die zich niet laat verdedigen met de hand op de schrift, met de hand op de belijdenis en met het oog op de toekomst. Dan wordt de idee van een federatie weer uit de ijskast gehaald. Men studeert weer. Men komt opnieuw tot enkele duidelijke voorstellen. En waar zal het nu heengaan?
De frequentie waarmee de dingen op tafel komen bewijst echter dat ieder aanvoelt dat we niet verder kunnen gaan, zoals het tot nu toe ging. Daarom pleiten we, in de zin van voorafgaande synoden voor een moedige poging om in deze richting stappen te ondernemen.
Hanteerbaar als een stap naar werkelijke eenheid
Wie een federatie zoekt om de werkelijke eenheid te vermijden, hanteert de idee op een verkeerde manier. Men camoufleert dan het onvermogen, ook wellicht de onwil om aan het meest nijpende probleem van het gereformeerde volksdeel werkelijk de hand te leggen. Dan is federatie geen uitkomst, maar vergroting van de verwarring.
Wat echter, wanneer, zoals onze synoden herhaaldelijk hebben uitgesproken, er van een herkennen van kerken als kerk van de Here Jezus Christus sprake is? Is dan een federatie een lapmiddel? Is het een af te wijzen instrument? Of is het een hanteerbare zaak, die ons metterdaad verder brengt op de weg naar het gestalte geven aan de geconstateerde eenheid.
Wat kan men immers méér zeggen, wanneer er geconstateerd is: wij zien in uw kerken werkelijk kerken van de Here Jezus Christus? Heeft men dan de eenheid niet reeds feitelijk beleden? En mag men zulks dan niet zien als een zegen op het gebed, waartoe zo menige synode voor Gods aangezicht de kerken heeft opgeroepen?
Zou het niet infaam zijn om de kerken jaren aaneen te vermanen en op te roepen tot een hartelijk gebed, en wanneer er een wolkje als eens mans hand aan de einder verschijnt, onmiddellijk het gebed te staken en te retireren door te zwijgen?
De kerken zijn er niet alle rijp voor, is het argument. Hoe men dit zeggen ook wil interpreteren, zou dit iets af doen aan de ernst van de zaak? Indien men overtuigd is dat de eis van Gods Woord bekering vraagt, kan men dan zeggen: de mensen zitten er niet op te wachten? Of zou men gelovende in het Woord Gods niet de zaak in Gods hand leggen, en intussen doen wat onze hand vindt om te doen?
Op dit vlak is een federatie binnen handbereik, als stap op de weg naar een werkelijke eenheid van de gereformeerde belijders in deze landen.
Een federatie is voor uitbreiding vatbaar
Onze kerken hebben tot nu toe, wellicht al te aarzelend, de hand uitgestoken naar de Ned. Gereformeerde Kerken en naar de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) door hen te erkennen als kerken van de Here Christus.
Binnen deze erkenning past de idee van een federatie zeer wel. Maar de gedachte is daarmee niet uitgeput. Het gereformeerd belijden eist de eenheid van allen die de verschijning van de Here Jezus in onverderfelijkheid hebben liefgehad. Zij allen zullen straks de kroon der rechtvaardigheid ontvangen welke te dien dage de rechtvaardige rechter geven zal. Het is niet in te denken dat deze toekomst onvruchtbaar zou zijn voor het heden. Leven we niet te veel uit het verleden en te weinig uit de toekomst?
Daarom mag men de idee van een toenadering van alle gereformeerden ook niet beperken tot alleen die kerken waarmee vandaag samensprekingen worden gehouden. De verscheidenheid onder gereformeerden is groot. Men kan dit verschijnsel negatief beoordelen, voorzover ieder aan eigen variant de meeste punten toekent. Maar dit mag ons niet doen vergeten, dat de verscheidenheid er wezenlijk bij behoort. Het is Rooms om de identiteit te verbinden aan gelijkvormigheid. Het is ook een Luthers streven om alles onder een eenheidsformule te brengen. Het is de gereformeerden in Europa en ook in deze landen nimmer gelukt om de eenheid te formeren en daarbij afbreuk te doen aan de verscheidenheid.
We weten zeer wel dat een bepaald type van gereformeerd zijn gemakkelijk als het meest authentieke wordt voorgesteld. Maar het is onbijbels, het is ook ongereformeerd, om de bevindelijk-gereformeerden of ook de orthodox-gereformeerden aan te merken als het meest zuivere type. Dat zou leiden tot een tirannie, die met de bevindelijkheid en met orthodoxie zelf in hoge mate strijdt. Intussen hoort ook de bevindelijk-gereformeerde wezenlijk bij dit gereformeerde protestantisme. Er moeten mogelijkheden zijn in de idee van de federatie, om hen er volstrekt bij te betrekken, zal het eenheidsstreven niet het karakter aannemen van het sektarische.
In de Gereformeerde Gemeenten, ook onder Oud-Gereformeerden treft men te veel authentiek belijden aan, dan dat men deze gereformeerden buiten beschouwing zou moeten laten. Al te veel is dit onder ons gebeurd. Zou daaraan ook een zekere matheid zijn toe te schrijven, die over het streven naar eenheid is gekomen?
We bedoelen aan te geven, dat de gedachte van een federatief verband voor uitbreiding vatbaar is. De mogelijkheden die hier liggen dienen ernstig onderzocht te worden, waarbij echter de vorderingen naar de ene kant niet mogen worden afgeremd door een vertraging naar de andere kant. Wie naar evenwichtigheid zoekt zal nimmer slagen. We dienen naar waarheid en oprechtheid te streven.
Een federatie moet met zorgvuldigheid worden nagestreefd
Als het ons ernst is, moet de idee van een federatie met grote zorgvuldigheid worden nagestreefd. Die behoedzaamheid mag echter geen afbreuk maken op de moed, de wil om in de kracht van de Here dappere daden te doen.
Men zal dienen te onderzoeken welk orgaan geschikt is, om als structuur te dienen voor zo'n vorm van toenadering. In het verleden, het was meen ik in 1977, was er binnen het COGG een tendens om dit orgaan uit te bouwen tot een meer inhoudsvol middel ter vordering op dit moeilijke pad. Onze vertegenwoordigers binnen dit lichaam stemden in die kring met de gedachte in. Op eigen synode klonk hun geluid echter anders, hetgeen niet bepaald de indruk wekte dat het COGG bij uitstek kon dienen als instrument tot werkelijke toenadering.
Is er in dit opzicht veel veranderd? We achten dit niet onmogelijk, gezien de activiteiten die nu vanwege het COGG worden ontwikkeld. Toch mag men ook vandaag nog zijn twijfels hebben omtrent de geschiktheid van dit orgaan. Het is semi-officieel, het draagt te zeer het teken van 't werken op persoonlijke titel en het is daarom met lamheid geslagen als het op realisering aankomt.
De kerken zullen, wellicht langs de weg van geïnstrueerde afgevaardigden een lichaam kunnen vormen, waarin de mogelijkheden die zich voordoen worden aangegeven. Daarin is een lange weg te gaan. Maar slechts moedeloosheid kan verhinderen, dat we een eerste stap doen op dit pad. Calvijn merkte eens op, dat men niet zeker hoeft te zijn van het slagen, om een stap te zetten in de richting van de gehoorzaamheid.
Wie tot bidden oproept is tot werken verplicht. Werken zo lang het dag is, eer de nacht komt waarin men niet werken kan.
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1995
De Wekker | 16 Pagina's