Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geloofwaardigheid van de Bijbel (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloofwaardigheid van de Bijbel (V)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Drie leesregels
Om het belang van de zaak worden de regels voor het verstaan en verklaren van de Schriften, die door dr. B. Loonstra in De geloofwaardigheid van de Bijbel gegeven worden, in dit artikel onverkort opgenomen.
Eerste leesregel: Probeer bijbelse denkbeelden die in hun overgeleverde vorm de onze niet meer kunnen zijn maximaal in onze eigen denkvormen over te zetten, om daarmee te verwoorden wat ze voor ons betekenen. Tweede leesregel: Probeer bijbelse voorstellingen die de beperktheid van onze eigen werkelijkheidsbeleving in het licht stellen maximaal in onze belevingswereld te integreren.
Derde leesregel: Voorstellingen die niet vervangen kunnen worden zonder dat aan de betuigde heilswerkelijkheid afbreuk wordt gedaan, mogen niet vervangen worden.

In dit gedeelte van zijn werk gaat de auteur in op enkele problemen die hij eerder genoemd had. Dat mocht verwacht worden en het is te waarderen. In de eerste leesregel valt de term „maximaal" op. Maar wat is maximaal, als het gaat over mythologische uitdrukkingen met name in de beschrijving van het begin der wereld? Volgens Loonstra wijst de verleidende slang uit Genesis 3 op de reële mogelijkheid van het kwaad in Gods goede schepping, die gekoppeld is aan menselijke verantwoordelijkheid en schuld. Is dit een maximaal overzetten van de geschiedenis van de zondeval in onze eigen denkvormen? Ik vind dat wij er niet omheen kunnen, dat de verleiding van Adam en Eva door de duivel en de val van de mens niet bij de denkvormen van de hedendaagse mens passen. Ze staan echter als een ontzettende werkelijkheid vast voor allen die geloven wat de Heilige Schrift zegt.

Bij de tweede leesregel wordt zeer terecht gewezen op de beperktheid van onze eigen werkelijkheidsbeleving. Het is niet overbodig, dat Loonstra dit aspect ter sprake brengt, want hij heeft in zijn boek een ruime plaats toegekend aan onze inzichten en voorstellingen. Misschien hebben de kritische opmerkingen over de tekortkomingen in de hedendaagse beleving van de werkelijkheid terugwerkende kracht en mogen we daarmee bij het herlezen van het voorafgaande rekening houden.
Onze eigen belevingswereld zal niet slechts verrijkt of verruimd, maar ook gecorrigeerd moeten worden.
Deze tweede stelregel heeft volgens Loonstra directe betekenis in de kwestie van de engelen en de satan. Het geloof in bewuste goede en kwade geestelijke machten die op onze wereld inwerken, kan een enorme bewustzijnsverruiming en -verdieping betekenen ten opzichte van de Westerse „Wat je niet ziet bestaat niet"-mentaliteit.
Dat zal wel zo zijn, maar anderen weten evengoed als wij, dat wat waarde heeft, daarom nog niet waar is. Waar het op aankomt, is dat wij niet met gewone menselijke voorstellingen te maken hebben, maar met een geopenbaarde werkelijkheid. Ik heb de indruk dat we er met de tweede leesregel niet komen.

Bij de laatste leesregel heb ik weer moeite met de wijze waarop over metaforen of voorstellingen gesproken wordt: voorstellingen als die van de schepping, het verbond, de menswording van de Zoon van God, de verzoening door zijn dood, zijn opstanding uit de doden, het koninkrijk van God, Gods oordelen, al wordt eraan toegevoegd, dat deze voorstellingen onmisbaar zijn om het concrete heil dat God werkt, vast te houden.

Waarde en grenzen van de overdrachtelijke interpretatie
Uit alles blijkt, dat dr. Loonstra grote waarde hecht aan een overdrachtelijke uitleg van de Bijbel. De leesregels die hij daarbij aanbeveelt, kunnen ons helpen om zo dicht mogelijk bij de bijbelse formulering van Gods openbaring te blijven zonder het verschil in belevingswereld te verdoezelen of te bagatelliseren.
Dat is een zuiver motief. En wie zou zich er niet over verblijden, als de theologie ons middelen aanreikt om echt bij de Schrift te leven?
Het is voor mij echter de vraag, of de bekende woorden van de apostel Paulus over het hoofd zijn van de man en het ondergeschikt zijn van de vrouw (1 Kor. 11:2, 14:34, 1 Tim. 2:12) zo verstaan kunnen worden, dat het gebod op het geven van onderricht door de vrouw in onze context zijn betekenis verliest. Dit gevoelige punt wordt door Loonstra bij de toepassing van de eerste leesregel aan de orde gesteld.
Het is een feit, dat de verzoening door het offer door velen als een achterhaalde voorstelling uit de cultus beschouwd wordt. Wat daarover bij de derde leesregel gezegd wordt, onderschrijf ik van harte. Er wordt door onderstreept, dat er sprake is van menselijke schuld voor God, die goedgemaakt moet worden.

In het laatste hoofdstuk van zijn boek bezint de auteur zich op de waarde en de grenzen van de overdrachtelijke interpretatie.
Een van de voorbeelden die hij geeft om de duidelijkheid van de derde leesregel aan te tonen, lijkt mij allerminst overtuigend.
De heilswerkelijkheid die met de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag verwoord wordt, is volgens Loonstra, dat als uitvloeisel van Christus' heerschappij zijn volgelingen op aarde zijn Geest ontvangen, die hen bekwaamt en beweegt tot de gehoorzaamheid aan hun roeping.
Een aantal exegeten meent, dat Lucas het begin van deze heilswerkelijkheid achteraf in scène gezet heeft in Handelingen 2. Men ziet in Johannes 20:22 een alternatieve voorstelling van de verlening van de gave van de Geest door Christus.
Dr. Loonstra denkt zelf, dat beide berichten elkaar niet uitsluiten. Johannes 20:20 kan als een profetische anticipatie gelezen worden op de vervulling op de vijftigste dag na het begin van het Paasfeest.
Is dat waarschijnlijk? Wat bij de verschijning aan de discipelen gebeurde (Joh. 20:22 en 23), is eerder een toerusting van de apostelen met het oog op hun speciale ambtelijke opdracht.
Maar hoe dan ook, ik kan mij niet vinden in het vervolg van het betoog van Loonstra. Het luidt: „Wanneer echter iemand argumenten meent te hebben om Hand. 2 als een latere verbeelding van het leven door de Geest op te vatten, kan daarover in openheid van gedachten gewisseld worden. De kracht van de argumenten die worden ingebracht is daarbij doorslaggevend. Aan de heilswerkelijkheid zelf wordt daarmee niet tekort gedaan".
Door die exegeten wordt naar mijn oordeel wel degelijk afbreuk gedaan aan de heilswerkelijkheid zelf. Tot die heilswerkelijkheid behoort immers ook, dat toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, de profetie vervuld werd en de Heilige Geest als de gave van de eindtijd werd uitgestort op de gehele gemeente van Christus.
Loonstra houdt hier vast aan de waarde en de duidelijkheid van een leesregel. Ik zou juist zeggen, dat er blijkbaar grenzen zijn. De grenzen zijn overschreden waar de schriftkritiek de heilsfeiten aantast.

Slotopmerkingen
Het nieuwe boek van dr. B. Loonstra hield mij lang bezig. Van de lezers van deze artikelen wordt ook wel wat gevraagd.
Wie wetenschappelijke maatstaven aanlegt, zal het een verdienstelijk werk noemen. Het betoog is niet voor ieder gemakkelijk te volgen, maar wel heel logisch opgebouwd. De auteur geeft duidelijk aan, welke problemen hij ziet en stelt een oplossing voor. Op deze wijze is men in de theologie dikwijls verder gekomen.
De studie heeft eigenlijk betrekking op de theologische hermeneutiek, de wetenschap van het verstaan en verklaren van de Heilige Schrift. Iedere bijbellezer heeft daar belang bij. De Heilige Schrift is veel meer dan de bron van de theologie. Zij is de Bijbel van de kerk en de Bijbel van ieder gelovig christen.
Daarom zal mij gevraagd zijn in een kerkelijk orgaan als „De Wekker" over dit boek te schrijven, al heeft dat zijn bezwaren.
Met de hermeneutiek zullen onze theologen verder aan het werk moeten. Wie bedenkingen heeft tegen de visie van Loonstra, is niet van de verplichting ontslagen om de problemen zelf te bestuderen!

We kunnen binnen één kerk van mening verschillen. We erkennen de „vrijheid van profetie" (libertas prophetendi). Dat is de vrijheid om bij het verklaren van de Heilige Schrift af te wijken van de opvattingen van anderen.
Respect en kritiek strijden bij mij om de voorrang, nu ik mij verdiept heb in het boek van dr. B. Loonstra over de geloofwaardigheid van de Bijbel. Respect voor de studie van de auteur, die ons veel geboden heeft dat te denken geeft - bij allerlei onderdelen kritiek op zijn behandeling van de problematiek.

J. van Genderen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1995

De Wekker | 16 Pagina's

De geloofwaardigheid van de Bijbel (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1995

De Wekker | 16 Pagina's