Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dienst van het hart (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dienst van het hart (4)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het hart en de woorden
Als voor de Joden het gebed „de dienst van het hart" is, is het een belangrijke vraag wat dit voor het hart betekent. Brengt het hart het gebed voort of is het juist andersom en brengt het gebed het hart in de juiste gezindheid en bezieling?
Men heeft erop gewezen dat sommige Psalmen beginnen met de woorden: „Van David, een psalm"; en dat andere beginnen met de woorden: „Een psalm van David". De rabbijnen verklaren dit verschil als volgt: wanneer er staat: „Van David, een psalm", dan is David begonnen met het zingen en werd daarna gegrepen door wat hij zong. Staat er achter: „Een psalm van David", dan was hij eerst geïnspireerd en begon vervolgens te zingen. We kunnen dit verschil ook onder woorden brengen door tegenover elkaar te zetten: expressie en inleven. Is een gebed een expressie van gevoelens in het hart; of is het een gebed een inleven in woorden die al gegeven zijn? Brengt het hart woorden voort of laat het hart zich meenemen door de woorden.
Over deze zaak van de beleving van het gebed is in Joodse kringen veel nagedacht. Het heeft alles te maken met de vraag: hoe kan een gebed echt en levend zijn, als de teksten al vastliggen en de gebedstijden al bepaald zijn.

Twee verhalen
In Joodse boeken die handelen over het gebed komt men dikwijls een verhaal tegen dat benadrukt hoe belangrijk de spontaniteit van het gebed is. Het verhaal gaat als volgt: een jonge herder was niet in staat de hebreeuwse gebeden te zeggen. Elke ochtend zei hij: „Heer van de wereld, ik hoed de kudde van de mensen voor geld. Als U een kudde had zou ik het voor niets doen, want ik houd van U". Op een dag kwam en geleerde rabbijn langs, die het hoorde. Hij zei tegen de jongen: „Zo mag je niet bidden; ik zal jou de vaste gebeden leren". En hij oefende net zolang met de jongen tot hij ze op kon zeggen. Toen vertrok de rabbijn. Maar om dat de jongen heel eenvoudig was, vergat hij al spoedig weer wat de rabbijn hem had geleerd. Toen wist hij niet meer wat hij bidden moest en dus liet hij het bidden na. Op een nacht kreeg de rabbijn een droom; een stem zei: „Ga terug naar de herdersjongen, anders zal ongeluk je treffen; je hebt Mij beroofd van iemand die aandeel heeft aan de komende wereld". De rabbijn ging terug en vroeg hem: „Wat bid jij nu?" En hij zei: „Ik bid niets, want mijn gebeden mag ik niet bidden en uw gebeden kan ik niet onthouden". Toen zei de rabbijn: „Bid jij voortaan maar wat jouw hart je ingeeft".
Maar er is ook een ander verhaal en dat benadrukt het tegenovergestelde. Niet de spontaniteit, de opwelling, de eigen gedachten zijn het belangrijkste, maar de voorgegeven teksten, de overgeleverde waarheid, de trouwe volharding. Het verhaal gaat als volgt: in een klein afgezonderd Joods stadje is alles aanwezig behalve een klokkenmaker. Het leven gaat z'n gewone gang en alles loopt zoals het lopen moet. Ook de klokken. Maar omdat er geen klokkenmaker is beginnen de klokken na verloop van tijd ongelijk te lopen. Dat wordt door sommigen als zo hinderlijk ervaren, dat ze besluiten hun klokken niet meer op te winden. Anderen willen daar echter niet van weten. Ze blijven hun klokken opwinden, ook al wijst de klok misschien niet helemaal de juiste tijd aan. Op een dag doet een klokkenmaker het stadje aan. Iedereen is in rep en roer. Eindelijk iemand die iets aan de klokken kan doen. En iedereen brengt z'n klok. Maar wat blijkt? De klokkenmaker kan alleen die klokken repareren, die steeds opgewonden zijn. De klokken, die stil zijn blijven staan en niet meer opgewonden zijn, kan hij niet maken; die zijn inmiddels teveel verroest.
Met deze twee verhalen is de spanning aangegeven tussen innerlijke gezindheid en uiterlijke handelingen, tussen stemming en vaste patronen, tussen het spontane gebed, dat opwelt uit het hart, en het voorgegeven gebed, waaraan het hart zich laaft.
Maar ook het omgekeerde wordt door deze twee verhalen aangegeven, namelijk het gevaar van beide wijzen van bidden. Bij het spontane gebed, recht uit het hart, is er het gevaar dat de woorden onzorgvuldig zijn, geen uitdrukking van het overgeleverde geloof, oppervlakkig, misschien zelfs wel banaal. Het hart kan immers bedrieglijk zijn? En hoe zullen eigen spontaan gekozen woorden toereikend zijn om uit te drukken wat er omgaat in het hart? Dat is het ene gevaar. Het andere is: woorden die lege hulzen worden; gebeden zonder bezieling; het hart dat ver bij de dienst vandaan is.
Wie kennis neemt van de Joodse gebeden kan vaststellen dat de vaste gebeden de voornaamste plaats innemen. Maar dit betekent niet dat de Joden de waarde niet inzien van spontane persoonlijke gebeden. Ook zulke gebeden zijn in de Joodse traditie toegestaan. Toch geeft men de voorkeur aan vaste gebeden, mits deze gebeden doortrokken zijn van wat de Joden noemen „kawwana", dat is innerlijke toewijding en hartelijke betrokkenheid bij de woorden die worden gezegd.

De woorden spreken
De meest gangbare wijze van bidden, die onder ons beoefend wordt, is het spontane gebed. Zo is het ook in onze gereformeerde traditie. Waarschijnlijk gaat ook de persoonlijke voorkeur van de meeste mensen uit naar het spontane gebed. Als mensen moeten kiezen tussen een predikant die spontaan zijn gebeden zegt in een kerkdienst of een predikant die van tevoren zijn gebeden heeft overdacht en uitgeschreven, zullen de meeste stemmen naar de eerste gaan.
Toch is het opvallend hoeveel vaste momenten er zijn in onze gebedspraktijk; ook bij christenen van de gereformeerde gezindte. Ik noem een aantal van die momenten: we leren de kinderen vaste gebeden bij het eten en slapen gaan; we kennen vaste gebedstijden (persoonlijk of als gezin: vóór en ná het eten; bij het opstaan en slapen gaan; en in de kerk: twee keer in de dienst); verder valt het op dat wanneer je dezelfde mensen vaak hoort bidden zij meestal ook hetzelfde bidden (zo zijn er predikanten die in hun grote gebed wekelijks dezelfde woorden gebruiken); we kunnen ook nog wijzen op de „christelijke gebeden" die te vinden zijn achterin het kerkboek in het liturgisch gedeelte (deze gebeden uit de gereformeerde traditie zijn al heel oud); en tenslotte is er ook nog het „Onze Vader". Hoewel het in discussie is of Jezus het „Onze Vader" wilde doorgeven als een vastgeformuleerd en uitputtend gebed of als een voorbeeldgebed, dat neemt niet weg dat binnen de Joodse context waarin Jezus leefde in beide gevallen de gedachte aan een vaste formulering van het gebed voor de hand ligt.

Eerst het woord, dan het gevoel
Een richtinggevende gedachte voor de Joden bij het uitspreken van de gebeden is, dat wie bidt daarvoor niet in de juiste stemming hoeft te zijn. In normale gesprekken is het stellig zo, dat mensen hun gedachten uiten door middel van woorden. De stemming bepaalt de woorden. Maar bij het gebed kan het ook andersom: daar zijn het de woorden die spreken en het hart wordt door de woorden bezield. De woorden maken gevoelens los. Het hart haalt zich op aan de teksten. Het hart begint zich in te leven in wat de woorden zeggen.
De Joden gebruiken verschillende argumenten om te laten zien hoe belangrijk deze kant van het gebed is. Zo zegt men: wie enig besef heeft van de onuitsprekelijke grootheid van God zal niet zo snel z'n eigen woorden tot God willen richten. Wie vindt zijn eigen woorden goed genoeg om ermee tot God te naderen? In deze schroom zoekt de bidder naar woorden die door eeuwen van gebed geheiligd zijn. Vandaar ook de voorkeur voor het bidden van Psalmen en van gebeden, die gezegd zijn door mensen die zich in hun leven geopenbaard hebben als mensen van gebed. Daarbij komt ook nog dit argument, dat degene die bidt soms moeilijk de eigen gedachten in woorden kan omzetten. Gedachten zijn zo vaak dieper dan woorden reiken. Voor zulke bidders is het vastgestelde gebed een steun en stimulans om toch tot God te naderen in gebed. Ook komt het voor dat mensen tijdens het bidden snel afgeleid worden. Hun bidden wordt een onsamenhangend geheel. Voor zulke bidders is een vaste orde in de gebeden een hulpmiddel.
Een argument van geheel andere aard is dat degene die bidt dit doet als een vertegenwoordiger van Gods volk. Bidden is ontegenzeglijk een persoonlijke daad, maar daarmee nog niet een strikt individuele daad van een allerindividueelste expressie. Wie bidt staat in een traditie van bidders en laat zich daarom leiden door het overgeleverde geloof.
Voor alle duidelijkheid: het gaat de Joden in hun gebeden niet om mooie woorden te bidden of om de dingen mooi te zeggen. Het verhaal van de herdersjongen gaf dat al aan. Maar men wijst wel de gedachte af, dat alleen een vrij spontaan gebed een echt gebed mag heten. Daarvoor is er teveel goeds te zeggen van het vastgestelde gebed en teveel bedenkelijks van menselijke opwellingen in het gebed.

Innerlijke toewijding
Wat in geen gebed, hetzij in het spontane hetzij in het vastgestelde gebed mag ontbreken is volgens de Joden de innerlijke toewijding. Er is een gezegde dat luidt: beter een kort gebed met toewijding (kawwana) dan een lang gebed zonder toewijding. Want God vraagt het hart!
Wat verstaat men in het Jodendom onder deze innerlijke toewijding? A.J. Heschel schrijft in zijn boek „In het licht van aangezicht": „Kawwana is meer dan oplettendheid of aandacht, meer dan je bewust zijn van wat je zegt. Als kawwana niets anders was dan je hoofd erbij houden, zou het in een handomdraai te bereiken zijn. Maar volgens de Misjna (een belangrijke verzameling Joodse geschriften uit het begin van de christelijke jaartelling, MWV) hadden de vroegere chasidiem een uur voorbereiding nodig om tot kawwana te komen. Kawwana betekent. .. je hart richten op de tekst of de inhoud van het gebed. Kawwana is dus meer dan aandacht voor de letterlijke betekenis van de tekst; het is aandacht voor God. Het is beseffen wat het betekent voor Gods aangezicht te staan" (pag. 81).
Bidden zonder kawwana kan geen bidden genoemd worden. Daarom is het ook raadzaam niet te bidden wanneer men de gedachten er niet bij kan houden. Dan moet men eerst rust en evenwicht zoeken om geconcentreerd te kunnen bidden. De eis van innerlijke toewijding is een onderstreping van de heiligheid van het gebed. Volgens Joodse opvatting wordt deze toewijding in geen enkel opzicht gehinderd doordat de tekst van het gebed is voorgegeven.

M.W. Vrijhof

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1995

De Wekker | 18 Pagina's

De dienst van het hart (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1995

De Wekker | 18 Pagina's