Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prediking bij Calvijn (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prediking bij Calvijn (VIII)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prediking en verkiezing
We raken een gewichtig thema aan nu we enkele opmerkingen willen maken over Calvijns visie op de relatie tussen prediking en verkiezing. Men kan niet zeggen, dat Calvijn de verkiezing als thema tot het centrum van zijn theologie heeft gemaakt.
Er is geen sprake van een wolk die als een donkere dreiging boven zijn theologie hangt. Verkiezing betekent geen schaduw in Calvijns denken. Er is veeleer sprake van een milde dauw, die het gehele veld van Calvijns denken en werken doet glanzen in het licht van Gods genade, zijn eeuwige barmhartigheid en ontferming.
Dat zou niet het geval zijn, wanneer dit leerstuk als een zelfstandig en losstaand geheel in zijn denken was opgenomen.
Het tegenovergestelde is het geval. Het is verweven met de gehele thematiek. Men kan over de verkiezing niet spreken, los van Christus. Er is altijd sprake van een verkiezing in Christus. Men kan evenmin dit onderdeel van zijn theologie losmaken van zijn belijdenis van de Heilige Geest. Wie de verkiezing wil verzelfstandigen ten opzichte van het werk van de Geest, verschraalt haar tot een samenstel van in evenwicht te houden waarheden. Hij haalt er het leven uit. Er blijft een zuiver dogma over, maar het leven ontbreekt en daarmee ook de doxa, de heerlijkheid, die er voor Calvijn in school.

Door de Schrift geleerd
Het was voor Calvijn zonder meer duidelijk, dat de Schrift de verkiezing leert, ook de predestinatie. Als het er op aankwam, wilde hij deze leer naar alle kanten verdedigen, om haar diepste betekenis voor het leven van Gods kerk in de vaste troost veilig te stellen. Dat gebeurde in de Institutie, waar hij zich inliet met de tegenargumenten. Men zou kunnen zeggen, dat hij daartoe als het ware gedwongen werd. Hij nam dan de handschoen op.
En naar zijn vermogen trachtte hij de diepten van de afgrond (want dat was het voor hem toch zeker ook) te peilen. Maar na een blik daarin, waarbij hem een felle kreet van verbazing ontviel, die wij misschien liever niet zouden gehoord hebben, trok hij zich terug op de Schrift alleen, op Christus alleen en op de Geest, die in alle waarheid leidt.
Er was geen twijfel aan: de Schrift leert de genadige verkiezing Gods. Daarom mocht hij er niet over zwijgen. Zij behoort bij de openbaring Gods en moet daarom ook, zij het met behoedzaamheid, verkondigd worden. Maar de manier waarop men haar ter sprake brengt! Daarop kwam het wel aan. Wat in overeenstemming met de waarheid gezegd wordt wordt lang niet altijd op de bij die waarheid passende manier naar voren gebracht.
Calvijn merkt op dat men naar waarheid (vere) kan spreken. Maar dit moet ook congruenter, op passende wijze geschieden. Men kan over de predestinatie spreken zodat er eerder van een vloek sprake is, dan van een werkelijk onderwijs naar de Schrift.

Kansel of katheder
In de Institutie komt dit naar voren. Het is opmerkelijk dat juist daar Calvijn deze voorzichtige opmerking maakt. Maar hij weet wanneer hij iets zegt.
Hij kent het onderscheid tussen katheder en kansel. Op de eerste wordt de leer uiteengezet. De apologetiek past daar zeker ook bij. Maar op de kansel luistert de gemeente naar het evangelie. Daar licht de eeuwige verkiezing zeker óók op, maar zij mag daar hoogstens dienen om de rijkdom van een Godswoord te scherper en te heerlijker te laten uitkomen.
Het is opvallend dat Calvijn in zijn preken het thema vrijwel nimmer expliciet aan de orde stelt. Ook bij de preken die afzonderlijk werden uitgegeven, en waarin men een stellige uiteenzetting zou verwachten van dit leerstuk, ik bedoel de preken over Jacob en Ezau, is het opmerkelijk, op wat voor gedempte toon hij daar spreekt. En in ieder geval blijkt ook daar dat de Woordbediening in de gemeente voor Calvijn iets anders was dan de uiteenzetting van de leer voor zijn studenten, of in een afzonderlijke bijeenkomst, waar men er eens speciaal voor was gaan zitten om over deze dingen te spreken.

Ook bezwaren
Dit alles wil niet zeggen, dat Calvijn niet wist van de bezwaren die tegen de leer van de genadige verkiezing werden ingebracht. Hij was op de hoogte van het feit, dat sommige reformatorische vrienden om hem heen, moeilijkheden zagen, met name in verband met de prediking van de belofte van het evangelie. Werd de vrijheid van de prediking niet al te zeer onder de druk gezet van de vrije genade? Kwam God niet met zichzelf in tegenspraak, wanneer Hij de mensen liet nodigen tot het heil en intussen in zijn geheime raad reeds over elk van hen een eeuwige beslissing had genomen?

Melanchthon
In zijn Institutie gaat hij, wanneer deze dingen ter sprake komen, een verborgen polemiek aan met Melanchthon, wiens standpunt in de loop der jaren gewijzigd was op dit punt. „Sommigen" (daarmee bedoelde Calvijn toch wel Luthers vriend in Wittenberg) werpen tegen dat het niet helemaal klopt: God komt met zichzelf in strijd: Hij nodigt zeer algemeen allen tot Zich, maar Hij laat echter slechts weinig uitverkorenen toe om werkelijk te komen. Uitgaande van de „algemene belofte", of de „algemeenheid der beloften" wordt de bijzondere genade opgeheven. Calvijn heeft wel begrip voor deze redenering. Maar hij vindt dat men in dit geval blijkt geeft van een niet goed te keuren weifeling: ,,Sommige gematigde mensen spreken op deze manier, niet om de waarheid te onderdrukken, maar om netelige kwesties te ontlopen en om de nieuwsgierigheid van velen te beteugelen". Hoe loffelijk hun streven ook is, voor Calvijn is dit een teken van een niet te verontschuldigen manier van aarzelen.

Het eigenlijke ambt van het evangelie
Zelf laat Calvijn twee dingen gewoon naast elkaar staan. In de „uiterlijke prediking" worden allen geroepen tot bekering en geloof. Die roeping is zonder enige terughouding. De prediking bedoelt ook niet anders dan dat de mensen werkelijk zullen komen. Dit is de eigenlijke, opzettelijke en meest wezenlijke bedoeling van de prediking Het evangelie is een reuk van het leven, ten leven.
Dit is het „proprium", het kenmerkende en eigenlijke doel ervan. Het is het „ambt" van 't evangelie, dat men altijd moet onderscheiden van het min of meer „toevallige", het accidentele, onbedoelde gebeuren, nl., dat door de verdorvenheid van de mensen, dit evangelie verandert in een middel waardoor een dodelijke wond wordt toegebracht.
Met Augustinus noemt Calvijn de predestinatie de kracht van de prediking. Maar hij constateert ook dat het evangelie, ofschoon het aan allen wordt gebracht zonder terughouding, toch niet door allen wordt geloofd. En dit ervaringsfeit, dat onloochenbaar is, leidt hem dan achteraf (aposteriori), tot de opmerking dat het geloof, als gave van de Geest, een vrucht is van Gods genadige verkiezing.

Ervaringsfeit
„Waarom zouden wij behoefte hebben aan een lang betoog? De Geest die ons de verborgenheden van het hemels Koninkrijk openbaart is de Geest der adoptie. Deze aanneming geschiedt uit genade. Daarom wordt ook de Geest uit genade geschonken. Nu leert ons reeds de ervaring dat Hij niet aan allen wordt verleend. En dus is het geloof een speciaal geschenk, waardoor de verkiezing van God wordt bekrachtigd".
De verkiezing blijkt (achteraf), uit het effect. Zo wordt zij duidelijk voor ons. Waar het geloof is en de heiligmaking, daar mogen we zeggen, dat aldaar en daardoor de goddelijke verkiezing van kracht is. Uit haar uitwerking openbaart zij zichzelf.
We doen er goed aan, dat we deze manier van spreken over de verkiezing, ook in verband met de prediking, niet uit het oog verliezen. „Uit het effect", „achteraf' (Ex effectu, aposteriori).

Algemeen reformatorisch
Calvijn bevindt zich hier op één lijn met Bucer en Zwingli. Voor de eerste was het zonneklaar, dat het geloof in Gods Woord, waartoe de prediking oproept een geschenk is van Gods genade. Zeer stellige uitspraken zijn daarover te geven.
Bij Zwingli liggen de zaken niet anders. Niemand kan komen, tenzij de Vader hem trekt. Dat dient niet om lijdelijk af te wachten totdat de trekkingen van de Vader zich openbaren. Integendeel, wie gekomen is, mag daaruit afleiden, dat hij getrokken is. Zo werkte dat in de tijd van de Reformatie. Verkiezing betekent geen verenging van de prediking. Zij vormt haar kracht, haar enige mogelijkheid. Maar zij is geen voorwerp van de prediking op zichzelf genomen.
Christus is het voorwerp van de prediking. Wij preken geen verkiezing, maar Christus. En waar Hij in waarachtig geloof is aangenomen, daar is dit van Boven gegeven. Waar Hij in geloof is gezien, daar is reeds de Vader gezien. Dit alles betekent dat in volle kracht het Woord mag worden gepredikt, zonder reserve. Immers wij moeten niet doen alsof wij het eigenlijke werk deden. Planten en natmaken, meer niet. Wasdom komt van Boven, krachtens verkiezende genade.

Geloof als gave van God door dienst van mensen
Dezelfde geluiden horen wij in het conflict met Pigge, waarop ik in het kort nog wil wijzen, ik bedoel Bertus Pigge uit Kampen. Deze had in een tractaat over de vrije wil (1542) de vraag opgeworpen, hoe men in vredesnaam de mensen kon oproepen tot geloof, wanneer zij immers niet kónden geloven? Calvijn antwoordde: God schenkt het geloof uit genade. Alle arbeid van mensen is tevergeefs, wanneer Hij het werk niet zegent.
Maar, zo meent Calvijn: God geeft brood in zijn voorzienigheid. Zo gaat het ook met het brood voor 't hart. Paulus spreekt over de bediening van de Geest, waardoor deze het evangelie in de harten schrijft. De uitwerking van het Woord is een vrucht van de verborgen werking van de Geest. Slechts Hij kan dit bereiken. De kracht van de Geest is op de een of andere manier (kenmerkende uitdrukking voor Calvijn!) in de prediking van het evangelie ingesloten. En met een beroep op Augustinus zegt Calvijn: Wij preken opdat zij die oren hebben om te horen het zullen horen.
Het geloof is een gave van God. Het is aan weinigen gegeven om zonder bemiddeling of dienst van een mens tot het verstaan van het Woord te komen. Aan zeer velen valt het te beurt, dat zij „per hominem", „door een mens" in God geloven. Op wat voor manier wij echter aan de mensen het Woord van God verkondigen, als er iemand is die het zó hoort dat hij het gehoorzaamt, dan is dit een gave van God. Daar wil Calvijn bij blijven. „Nabij u is het Woord". Zo komt ook de genadige verkiezing „nabij".

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1995

De Wekker | 16 Pagina's

Prediking bij Calvijn (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1995

De Wekker | 16 Pagina's