Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het kerklied in de reformatie (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het kerklied in de reformatie (IV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genève
In 1536 was de kerk te Genève overgegaan tot de reformatie. In tegenstelling tot de Lutherse reformatie werd daar alles verbannen wat nog aan de Rooms Katholieke eredienst deed herinneren. De diensten hadden het karakter gekregen van puur „hoor"diensten, waarbij de voorganger de enige was die een actieve rol vervulde in de liturgie.
In een geschrift uit 1537 deelde Calvijn aan de raad van de stad mee dat de kerkeraad tot het zingen van psalmen wilde overgaan. Hij verwees daarbij naar de oude kerk en naar de apostel Paulus.
In 1538 werd Calvijn echter om verschillende redenen verbannen uit Genève. Drie jaar verbleef hij toen in Straatsburg waar hij de leiding van de Franse vluchtelingengemeente op zich nam.
In Straatsburg hoorde hij de Duitse protestantse gemeente zingen. De gemeentezang werd daar al meer dan 10 jaar in praktijk gebracht. Dat heeft diepe indruk gemaakt op Calvijn. Zo wilde hij het ook voor zijn Franse gemeente.
In 1539 verscheen daarom ook het eerste Franse bundeltje „Aulcuns pseaumes et cantiques mys en chant" met daarin 13 psalmberijmingen van Clement Marot en 7 van Calvijn zelf. Daarnaast ook drie andere liederen, t.w. de lofzang van Simeon, de Wet des Heren en het Credo, onberijmd op muziek gezet.
In 1541 is Calvijn weer in Genève teruggekeerd en ging aan het werk om ook de gemeente van Genève aan het zingen te krijgen.
In 1542 verscheen een dienstboek van de hand van Calvijn: „La forme des prières et chantz ecclesiastiques". Hierin schreef hij dat er twee soorten openbare gebeden zijn, t.w. gesproken en gezongen gebeden. Zoals hij al eerder had gedaan, verwees hij ook nu naar de oude kerk en de apostel Paulus. Maar Calvijn wist nu ook uit eigen ervaring te spreken. Hij had het in Straatsburg zelf meegemaakt en het had hem diep getroffen. Zingend bidden was bij wijze van spreken dubbel bidden. Het zingen van de gemeente werd dus beschouwd als een onderdeel van de dienst der gebeden.
Toen in 1542 ook Marot in Genève kwam werd hij al spoedig door Calvijn gevraagd om door te gaan met het berijmen van psalmen. Het resultaat van dat werk verscheen in 1543: een bundel van 50 psalmen van de hand van Marot met daarbij nog twee andere liederen. De Straatsburgse berijmingen van Calvijn zijn in deze bundel vervangen door betere van Marot.
Het werk van Marot werd na 1543 gestaakt. De reden daarvan is niet met zekerheid te zeggen. Marot is in ieder geval uit Genève vertrokken en stierf in 1544 te Savoye.

In Theodorus Beza werd een waardige opvolger gevonden. In verschillende etappes werd het werk door hem voortgezet. In 1562, twee jaar voor Calvijns dood, verscheen te Genève voor het eerst het volledige Franse psalter: 49 berijmingen van Marot, 101 van Beza.

Wie gaf muziek aan de woorden?
De „Straatsburgse" psalmen hebben melodieën gekregen van de Straatsburgers Matthias Grieter en Wolfgang Dachstein, die in de Duitstalige gemeente van zich lieten horen. In Genève ontving Calvijn medewerking van Louis Bourgeois, die bij de teksten melodieën schreef, geschikt voor de volkszang. Guillaume Franc, een medewerker van Bourgeois, leerde de kinderen zingen. Hij kreeg van de raad van Genève een bezoldiging om één uur per dag met de kinderen te repeteren. Er was een vaste orde waarnaar elke dag de psalmen vierstemmig werden gezongen. In de eredienst leerde het kinderkoor (eenstemmig) de psalmmelodieën aan de gemeente. Een methode die tot op de huidige dag haar diensten bewijst.

Toen Bourgeois Genève eind 1552 verlaten had was het werk nog niet voltooid. Een zekere Maître Pierre zette zijn werk voort. Ook hij heeft het werk niet kunnen volbrengen. 24 Psalmen zijn daarom op reeds bestaande melodieën van andere psalmen getoonzet.

Invloed in Nederland
De Geneefse psalmen hadden invloed, ook buiten de stadsmuren. De psalmen van Marot waren al bekend in de Franse hofkringen nog voordat ze een plaats kregen in het Geneefse psalter. Maar ze kregen ook onder het volk grote bekendheid. In 1558 ontstond ergens in Parijs in de buitenlucht een spontaan psalmgezang dat door iedereen werd ingezet. Het gevolg was dat het psalmzingen in het openbaar werd verboden. De wervende kracht die van de psalmen uitging was niet gering.
Ook in Nederland werden de inzichten van de reformatoren bekend. Aanvankelijk was de invloed van Luther merkbaar. Voor 1530 moet er al iets bekend zijn geweest van Luthers liederen, lang voordat in 1565 het eerste Lutherse gezangboek verscheen voor de Lutherse gemeente te Antwerpen.
Vooral door de latere toevloed van Waalse en Franse Hugenoten, kreeg de reformatie een sterker calvinistisch karakter.
De in 1540 verschenen „Souterliedekens" van Willem van Zuylen van Nyevelt waren niet zozeer bestemd voor kerkelijk gebruik, hoewel men ze ook in de gemeentelijke samenkomsten trachtte te zingen.
Verschillende psalmberijmingen in de Nederlandse taal zagen het licht, zoals die van Jan Utenhoven, predikant te Londen, die in 1548 in Straatsburg kennis had gemaakt met de gemeentezang; van Lucas d'Heere, een berijming naar het Franse origineel van Marot; de berijming van Marnix van St. Aldegonde van 1580.
Maar dè berijming voor Nederland werd die van Petrus Dathenus, een vertaling uit het Frans op de melodieën van de Franse psalmberijmingen. Op het Convent van Wezel werd deze algemeen bindend voorgeschreven.
Er kleven heel wat bezwaren aan deze berijming. De ritmiek deugt niet en het geheel is doorspekt met stoplappen om het juiste aantal lettergrepen te krijgen bij de Franse melodieën. Datheen zelf erkende dat zijn werk hem als het ware is afgedrongen.
Pogingen om deze berijmingen te vervangen door de veel betere van Marnix van St. Aldegonde, zijn door allerlei oorzaken mislukt. Zo was de taal van Marnix' berijming omstreden o.a. door het gebruik van „du" en „dyn" wanneer God werd aangesproken. Bovendien: de boekverkopers zouden schade hebben geleden als hun voorraad berijmingen van Datheen niet meer nodig zou zijn geweest. We mogen hopen dat dat de minst gewichtige reden was.
Maar daarbij kwam: het volk was vertrouwd met Datheen. Zijn berijming was geliefd. Uit de knoestige taal rook je als het ware nog de brandstapels. Is het een wonder dat men in die veelbewogen periode van de geschiedenis juist deze berijming koesterde?
Dat zij het meer dan twee eeuwen heeft volgehouden, blijft echter onbegrijpelijk. En zelfs nu nog zijn er stromingen in kerkelijk Nederland waar deze berijming wordt gezongen.
Schermutselingen over gezangen ontstonden pas in de 17de eeuw en zouden in alle hevigheid losbarsten in de 19de eeuw. Maar die periode valt buiten het bestek van deze serie artikelen.
In het volgende artikel hoop ik nog wat nader in te gaan op de inzichten van Calvijn en zijn medewerkers om dan in het laatste artikel wat gedachten te lanceren die betrekking hebben op het heden.

J. Groenleer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's

Het kerklied in de reformatie (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's