Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het kerklied in de reformatie (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het kerklied in de reformatie (V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De inzichten van Calvijn en zijn medewerkers
Evenals Bucer stelde Calvijn de gemeentezang op één lijn met de dienst der gebeden. En ook hij was van mening dat de berijmde psalm zo dicht mogelijk de onberijmde tekst van de bijbel moest benaderen. Een omduiding in christologische zin, zoals bij Luther, werd dus niet toegepast.
Terwijl Luther naast de bijbelse teksten van de psalmen ook bestaande hymnen in het Duits vertaalde zodat ze door het volk gezongen konden worden, greep Calvijn slechts terug op psalmteksten uit de Schrift. Aanvankelijk zien we dit ook bij Bucer. Later tendeerde hij naar een ruimere opvatting waarbij naast de psalmen ook andere liederen een plaats kregen in een kerkelijk liedboek.
Wat bedoelde Calvijn e.a. met het woordje „psalm"? Sommigen menen dat het woord „psalm" bij Calvijn en zijn geestverwanten zo ruim mogelijk moet worden opgevat. Het zou om liederen gaan die door en door bijbels zijn, ook al hoeven dat geen letterlijke berijmingen te zijn. Hij is begonnen met de psalmen in engere zin, maar als hij tijd van leven had gehad, zouden andere liederen zeker zijn gevolgd. Ten onzent is het vooral H. Hasper geweest die dit standpunt verdedigde.
Anderen menen dat met het woord „psalm" alleen psalmen in engere zin worden bedoeld.
Hoe men hierover ook mag denken, opmerkelijk is dat in de periode van 1524-1564 honderden „vrije" kerkliederen in het Lutherse Duitsland zijn gedicht, terwijl het aantal cantiques in het Calvinistische psalter beperkt bleef tot de drie die reeds in 1539 waren opgenomen. Hoewel er geen passages uit de geschriften van Calvijn bekend zijn waaruit direct blijkt dat hij tegen gezangen was, zijn er wel zinsneden aan te wijzen, waaruit dat indirect blijkt. Als hij schrijft: „Daarom, wanneer wij hier en daar zijn rondgegaan om te zoeken, zullen wij geen betere noch geschiktere liederen vinden om te zingen dan de psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt", dan acht ik dat geen stimulans tot het zingen van andere liederen dan de psalmen. Ik zou Calvijn dan ook zeker niet een pleitbezorger van gezangen willen noemen.

Melodieën
Kon Luther, voor wat betreft de melodieën, vaak teruggrijpen op reeds bestaande hymnen, Calvijn moest het hebben van totaal nieuwe zangwijzen. De gemeente moest zingen en daarom moest hij melodieën hebben die geschikt waren voor de volkszang.
In 1542 schreef hij dat het hem het meest raadzaam leek, dat de melodie gematigd/getemperd (moderée) werd om zo aan de psalm nadruk en verhevenheid (poidz et maiesté) te schenken. Deze termen mogen niet verkeerd worden opgevat, alsof het psalmgezang, zoals Calvijn dat voorstond, gedragen en langzaam zou moeten zijn. „Poidz et maiesté" betekent niets anders dan dat de melodie moet passen bij de tekst. De muziek moet de woorden weergeven en onderstrepen. „Moderée" is geen tempo-aanduiding, maar geeft meer een onderscheiding aan met de zang zoals die in de Rooms-Katholieke kerk gebruikelijk was, met veel melismen en versieringen. Calvijn was van mening dat de melodieën daarvan gezuiverd moesten zijn. Het is ook een van de kenmerken van het Geneefse psalter dat elke lettergreep slechts één noot kent. Een enkel melismatisch trekje is nog overgebleven in bijv. Psalm 6.
Verschillenden hebben aan de hand van schriftelijke bronnen aangetoond dat het tempo van de psalmzang in Genève vrij hoog moet zijn geweest. Lange tijd was men van mening dat de melodieën van Bourgeois en Maître Pierre voor het grootste deel contrafacten waren, dus volksliedmelodietjes die werden gebruikt voor godsdienstige teksten. Daar is men van teruggekomen. Men heeft waarschijnlijk gebruik gemaakt van allerlei vaste melodische formules afkomstig uit de voorreformatorische kerkmuziek. Daardoor vertonen de melodieën van het psalter verwantschap met het Gregoriaans. Ze zijn eerder ritmisch dan metrisch te noemen. We kunnen de psalmmelodieën dan ook onmogelijk in „maatstrepen" vangen.
In plaats van te spreken over de „componisten" van de psalmmelodieën is het wellicht beter om hen „melodisten" te noemen. Je zou kunnen zeggen dat ze veelal reeds bestaande muziekmotieven creatief verwerkten en tot nieuwe melodieën omvormden.
Toch kunnen we wel blijven spreken van volksliedachtige melodieën. Vele volksliedmelodieën uit de tijd vóór de reformatie zijn nl. ontleend aan motieven van het voorreformatorische kerklied. Bovendien: in de middeleeuwen was het onderscheid tussen geestelijke en wereldlijke melodieën niet of nauwelijks te maken.

Meerstemmige muziek
Veel componisten, zoals Bourgeois zelf, Claude Goudimel, Claudin Lejeune en in Nederland Jan Pieterszoon Sweelinck hebben meerstemmige- of figurale bewerkingen van de psalmmelodieën vervaardigd. In 1547 had Bourgeois een vierstemmige bewerking van psalmen uitgegeven. Men zegt wel, dat hij deze in de eredienst wilde invoeren. Daarom zou hij in conflict gekomen zijn met Calvijn, waarom hij eind 1552 uit Genève vertrok.
Anderen denken dat verbetering van positie elders de reden was van zijn vertrek uit Genève.
In ieder geval is het wel zo dat Calvijn in de eredienst alleen de eenstemmige gemeentezang toeliet. In de eredienst was koorzang en meerstemmige zang uit den boze. Daarbuiten was het geen probleem. Vandaar ook de vele meerstemmige psalmcomposities.
Calvijn was bang dat de muziek de inhoud zou verdringen.
Dit alles hangt samen met zijn theologische opvattingen over muziek. Het is interessant om die te vergelijken met die van Luther.
Muziek heeft naar de opvattingen van beiden twee facetten. Er is een uiterlijke kant en een innerlijke kant. Het uiterlijk is de vorm, de melodie. Die valt te controleren en te regelen. De innerlijke kant is de werking van de uiterlijke kant, de geheime kracht die muziek heeft om het hart van een mens in een of andere richting te bewegen. Dat heb je niet onder controle. Dat gebeurt zo maar. Die kracht kan je naar het goede maar ook naar het kwade voeren. Calvijn was daarvoor beducht. Hij wenste de vorm zo eenvoudig mogelijk en controleerbaar te houden. Vandaar alleen eenstemmige muziek en dan nog verbonden met het woord. Woord en melodie zijn een eenheid, waarbij het woord het belangrijkste element is. Maar wanneer de melodie erbij komt. dringt de tekst dieper in het hart.
Luther heeft de beide facetten niet van elkaar losgemaakt. Muziek was schone vorm en mystieke inhoud tegelijk. Daarin lag de genezende (David die speelde voor Saul) en wervende kracht van de muziek. Ook al wist hij dat muziek misbruikt kon worden, dat maakte hem niet bang voor misbruik. Alle muziek, eenstemmig, meerstemmig, instrumentaal, was in de dienst van God toegestaan. Luther maakte de verborgen krachten van de muziek dienstbaar aan de verkondiging. In dat spoor is de hele Lutherse traditie gegaan. De cantates van Bach bijvoorbeeld zijn te beschouwen als muzikale preken die het gesproken woord extra kracht willen bijzetten.

J. Groenleer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's

Het kerklied in de reformatie (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's