Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambt en avondmaalsmijding (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambt en avondmaalsmijding (IV)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De weergave van de historie bij Van Beelen
In een breed opgezet historisch onderzoek komt dr. Van Beelen tot de conclusie dat de kwestie van de avondmaalsmijding onder ambtsdragers slechts in een kleine sector van de wereldkerk voorkomt.
De gereformeerde traditie als zodanig kent het probleem niet in sterke mate. Wél is er sprake van reserve ten opzichte van de avondmaalsviering in het gereformeerde piëtisme dat met name in de tweede en derde generatie van de Nadere Reformatie is aan te treffen. Men herkent in deze mijding iets van wat de eeuwen door wel is gezien: een hoog denkbeeld van het avondmaal, en daarbij tegelijk een sterk besef van zonde en onheiligheid aan de kant van de gelovige.
Toch vergist men zich wanneer men aan de Nadere Reformatie als zodanig deze trek toekent, dat haar aanhangers degenen waren die het avondmaal meden. Vanzelf moet men toegeven, dat er onder sommige vertegenwoordigers in sterke mate sprake was van een grote terughoudendheid ten aanzien van dit verbondsteken. Dr. Van Beelen kan dan ook een lijst van namen presenteren van hen die grote moeite hadden met de viering. Jodocus van Lodenstein hoort daarbij. Van hem is bekend dat hij diepe reserves had en ook zelf geen avondmaal meer bediende. Van Beelen beschrijft zijn visie nadat hij Labadisten ter sprake had gebracht. Men kan daaruit afleiden dat het niet de authentieke gereformeerde gedachte is, die zich hier presenteert.
De pastorale literatuur van de Nadere Reformatie kent echter menig traktaat dat er toe dient om de schroom bij de gelovigen weg te nemen. Ook bij sommige puriteinen kwam de avondmaalsmijding wel voor. Daarvan geeft Van Beelen eveneens voorbeelden. De literatuur als geheel vertoont een beeld, waarbij de mijdende ambtsdrager min of meer thuis is in een mijdende gemeente. In die gemeenten waar het avondmaal zelf voor velen een moeilijk probleem vormt, treft men meestal de aarzelende ambtsdragers aan.

Hoe kijkt men tegen het ambt aan
Van groot belang is in deze kwestie vanzelfsprekend de vraag, hoe wij het ambt in de gemeente hebben te beschouwen. Die vraag komt in het boek van dr. Van Beelen in een apart hoofdstuk aan de orde. Hij gaat op de ambtsvraag afzonderlijk in.
De manier echter waarop dit geschiedt lijkt mij aanvechtbaar. Immers de auteur laat zich leiden door het bekende rapport dat in de kringen van de Wereldraad van Kerken verscheen over doop, avondmaal en ambt. Hij heeft daarmee weliswaar een overzichtelijke leidraad gekozen. Maar men kan bedenkingen koesteren over de betrouwbaarheid van deze methode. Het rapport bedient zich immers van een terminologie waarvan men kan zeggen dat zij niet uit de directe omgeving van een gereformeerde ambtsleer stamt.
Het is de bedoeling van het rapport om onderling verschillende en zelfs tegenstrijdige ambtstradities naar elkaar toe te praten. Dat lukt ook in het rapport, omdat men voor het gemak de gereformeerde lijn heeft ter zijde gelaten.
Het is daarom de vraag of deze door Van Beelen gekozen aanpak wel congruent is met de materie zelf. Het gaat immers, zoals de auteur eerder heeft uiteengezet, om een problematiek die niet allereerst speelt in de wereldkerk. Zij doet zich voor binnen de gereformeerde sector, en dan nog binnen een zeer beperkt ressort ervan. Welke baat mag er verwacht worden wanneer men zich oriënteert op een ambtsleer, waaraan het gereformeerde element niet direct zo duidelijk te herkennen valt? Een gereformeerde ouderling moet men niet trachten te overtuigen met een semiepiscopaals-katholiek verhaal. Zo sporen de zaken niet. Daarom lijkt het ook in dit proefschrift niet te kloppen. We krijgen nu een overzicht van ambtsideologieën, die elk voor zich waarheidselementen kunnen bevatten: men kan inderdaad denken van de drie ambten van Christus uit. Het is evenzeer mogelijk om aan het ambt een plaats te geven binnen de belijdenis van de Geest van Christus. Men kan zelfs overwegen of men wel zo gewichtig moet doen, en van het ambt méér moet zeggen dan dat het een functie is, die nu eenmaal vervuld moet worden en waarvoor men mensen nodig heeft.
Men zou verwachten, dat de schrijver bij dit alles zelf een keuze doet. Maar hij laat de zaak daar open. Hij beschrijft de mogelijkheden die zich op dit terrein kunnen voordoen: men kan zeggen dat alleen de ambtsdrager het avondmaal mag bedienen. In noodgevallen zouden ook anderen dit mogen doen. Maar het liet zich ook denken dat de bediening van het avondmaal geenszins aan het ambt gebonden zou zijn. Men ziet: open vragen.

Wat zeggen de gegevens van de Schrift?
Dr. J. van Beelen wil zich door de Schrift laten leiden. Daarbij tracht hij zich los te maken van wat een eeuwenlange problematiek bij die uitleg der Schriften heeft uitgewerkt. „De exegese van dit gedeelte wordt gekleurd door de vragen van de uitlegger zelf" [bedoeld is 1 Cor. 11]. Wie op het punt van avondmaalsmijding door ambtsdragers de Schrift wil onderzoeken, loopt groot gevaar dat zijn vraagstelling de uitlegging beheerst, zo stelt dr. Van Beelen.
Hoe ontkomt men aan dit gevaar? Men dient allereerst voorzichtig te zijn met het gebruik van commentaren. We moeten zo veel mogelijk congeniaal zijn met Paulus. Kunnen we zo informatie ontvangen over de viering? Kunnen we spreken over een kerkelijk ambt? „Een traditiestroom van twintig eeuwen kan ons ook bij het vraagstuk van het leiderschap de weg versperren tot de teksten van het Nieuwe Testament".
Na deze waarschuwende opmerkingen vooraf begeeft dr. Van Beelen zich tot de uitleg van de bekende teksten uit 1 Cor. 11, 1 Cor. 10, waarna enkele passages uit Joh. 6 aan de orde komen en de instellingswoorden uit de Evangeliën.
Nadat dit uitlegkundig onderzoek heeft plaats gehad, komt de conclusie: in het Nieuwe Testament wordt niemand met name genoemd, wanneer het gaat om de vraag wie voorgaat bij de bediening van het avondmaal. Er zijn ook geen ambten, die we later (bijv. bij Ignatius wél tegenkomen). Er zijn geen formele regels voor de toelating tot het avondmaal. De viering is een zaak van de gemeente.
De eindconclusie is, „dat onze vraagstelling in het Nieuwe Testament niet voorkomt. Wel stellen de teksten ons de vraag of onze praktijk nog wel in overeenstemming is met wat daar als wezenskenmerk van de gemeente wordt beschouwd".
We kunnen niet ontkennen dat deze opmerkingen aan het eind van dit hoofdstuk ons niet bevreemden. Wanneer men vragen stelt aan het Nieuwe Testament, waarvan men te voren weet, dat zij dáár geen beantwoording kunnen vinden, dient men die kwesties anders aan te pakken.
DE vraag is dan: waar heeft de gereformeerde traditie haar ambtsleer vandaan gehaald. Het antwoord op die vraag zou ons verder kunnen helpen. Maar dan had de hele studie anders opgezet moeten worden. Dr. Van Beelen gedraagt zich als een biblicist, die doet alsof alles wat wij belijden zo rechtstreeks uit de bijbel wegstapt. Is het niet daar te vinden, dan klopt het niet. Dit standpunt is weinig in overeenstemming met de problematiek die in sommige sectoren van de gereformeerde traditie is te vinden. Dáár heeft men de vraag te stellen en daar heeft men de oplossing te zoeken.

Het boek loopt met een sisser af
Na het exegetische deel volgt een broodmagere systematische doordenking, terwijl het boek afsluit met een enkele kerkrechtelijke opmerking die men echter ook al niet uitbundig kan begroeten. Het kon ook niet anders gezien de conclusie: avondmaal is viering van en door de gemeente, waarbij de hele kwestie van de ambtsdrager geen rol speelt. Zij is vreemd aan het Nieuwe Testament. En zij behoort in ons denken derhalve ook geen plaats te hebben. De pastorale toon die op het laatst wordt aangeslagen, is dan ook niet overtuigend.
Het boek heeft, zo is onze overtuiging, een te smalle basis. We missen te zeer de dogmatische inzichten die met betrekking tot het avondmaal beslissend zijn geweest in de gereformeerde traditie. We missen evenzeer een grondige systematische benadering van de theologie van het ambt, zoals deze van wezenlijke betekenis was in Straatsburg en in Genève.
Daarom doet het boek ook geer recht aan de problematiek. De vraag achter deze studie is, of de gereformeerde traditie enig recht van spreken heeft, wanneer zij het avondmaal een gemeentesacrament noemt. En ook of die traditie, ten overstaan van de historische situatie én in een eerbiedig luisteren naar de verkondiging van het Nieuwe Testament, gelijk had, toen zij de ouderling om zo te zeggen herschiep en een plaats gaf bij de avondmaalstafel. Wat verstond de Reformatie, met name de gereformeerde, onder ambt en sacrament. Was háár opvatting te verdedigen ten overstaan van de Schrift en in de historische omstandigheden?
Die vraag is niet aan de orde. En zo blijft de problematiek liggen, tenzij men, zoals dr. Van Beelen doet, overstapt op biblicistisch standpunt en zegt: zoals het toen was, zo moet het nu zijn. Dan verdwijnt de hele gereformeerde theologie op hetzelfde moment. Niet dat dit op zichzelf genomen zo erg zou zijn. Er zou immers een betere theologie kunnen zijn, die méér op de Schrift is gefundeerd. Maar laat men dat dan hardop zeggen: we stappen terug naar de eerste eeuw.

Dan zou ook de hele gereformeerde belijdenis kunnen vervallen, ja zelfs het apostolicum en de belijdenis van Nicea. Waar staan die in de apostolische brieven? En wat te doen met gereformeerde kerkrecht. Laten we eenvoudig een tekst lezen en al 't verdere in het vuur werpen. Dat zou een mooie reformatie opleveren. Maar die hebben we immers al gehad. En waarom zou die, ook in haar gereformeerde toespitsing, niet goed kunnen zijn?
Kortom, het boek bevredigt niet, en het biedt allerminst een oplossing voor mensen die een ambt hebben en die ook avondmaal zouden willen vieren, terwijl ze juist met het laatste moeite hebben.
Het boek helpt hén niet. Maar wie dan wel? Het is juist déze categorie, die op geestelijke leiding zit te wachten. Zeg tegen hen, dat het ambt niet in het Nieuwe Testament staat. Het weegt hun niet minder zwaar. En vertel hun dat het avondmaal een zaak is van de vierende gemeente zonder meer. Het biedt hun in eigen problematiek geen uitzicht.
Het is ook niet voor hen geschreven, zal men zeggen, omdat het gaat om een academische verhandeling. Goed, maar wie deze dissertatie vertaalt naar de niet-academische ambtelijke wereld, zal beginnen te zeggen, dat die ambtelijkheid op zichzelf niet in orde is. En dat heeft men makkelijker gezegd dan uitgelegd en toegelicht.
Omdat ik meen, dat we zo niet van het probleem af zijn, moet er een volgende keer nog iets gezegd worden over ambt en avondmaalsmijding.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's

Ambt en avondmaalsmijding (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

De Wekker | 16 Pagina's