Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De hoorder in de preek (De preek en de hoorder III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De hoorder in de preek (De preek en de hoorder III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee vragen
Het is geen speelsheid die mij tot de keus van bovenstaande titel brengt. Twee vorige artikelen heb ik geschreven onder de titel: De preek en de hoorder, daarna De hoorder en de preek. In die beide artikelen ben ik eerst uitgegaan van de preek, die op de hoorder gericht moet zijn; daarna van wat de hoorder van de preek verwacht. Beide artikelen heb ik besloten met een vraag. De eerst is deze: Hoe ver reikt de taak van een predikant om met de hoorder rekening te houden? De tweede luidde: In hoeverre mogen de hoorders aan de prediking eisen stellen? Beide vragen zijn in zekere zin elkaars keerzijde. Op beide vragen wil ik in dit artikel ingaan. Dat gebeurt onder de titel: De hoorder in de prediking.

De hoorder aan het woord
Inderdaad, in een goede preek heeft de hoorder een plaats. Ik bedoel daarmee meer dan dat tot de hoorder wordt gesproken. Dat gebeurt natuurlijk ook. En als je tot iemand spreekt, dan houd je rekening met hem.
De hoorder in de preek wil zeggen dat de hoorder zelf in de preek een plaats heeft. Het gaat over hem of haar. Hij komt in de preek aan de orde. Mag ik ook zeggen: hij komt in de preek aan het woord? Tot op zekere hoogte zeg ik ja op deze vraag. De predikant zal in de preek proberen de vragen van de hoorder te verwoorden.
Hoe komt een dominee aan die vragen? Op twee manieren. Ze zullen ook zijn eigen vragen zijn. Ze zullen ook in zijn eigen hart leven. En voorzover dat niet het geval is, hoort de predikant die vragen in het pastorale gesprek. Hij luistert, mag ik aannemen, naar de mensen. Hij laat hun vragen op zich inwerken. Hij probeert in het gesprek al een antwoord te geven. Hij zal die vragen ook verwerken in zijn preken. Door heel nadrukkelijk of minder uitgesproken die vragen te verwerken, komt de hoorder in de preek aan het woord. We noemen dat ook wel: expliciet (met zo veel woorden) of impliciet (zonder dat de vragen nadrukkelijk herhaald worden).

Pastoraat op de preekstoel
Er is nog een andere weg waarlangs de hoorder in de preek aan het woord kan komen. Dat is deze: de predikant probeert de boodschap van de tekst een plaats te geven in het leven van de hoorder. Dat is alleen mogelijk als de predikant met de hoorder in gesprek is. Hij moet de moeiten kennen en verwoorden. Hij moet weet hebben van de strijd en de weerstand in het hart van de hoorders. Hij moet met de diepten en depressies van een kind van God bekend zijn, om vanuit de tekst daarop in te spreken. Zo tracht hij met de prediking pastoraal de hoorders te helpen. Dat is pastoraat op de preekstoel. Dan gebeurt in de preek hetzelfde als in het pastorale gesprek.
Is dat woord hetzelfde hier terecht gebruikt? Natuurlijk niet helemaal. In een gesprek zijn er twee aan het woord. Op de preekstoel is alleen de predikant aan het woord.
Toch zal hij zijn best doen, net als in het pastorale gesprek, op de vragen in te gaan en de hoorder te helpen.

Subjectivisme?
Een lezer kan de vraag stellen: mag dit wel in een preek plaatsvinden? De preek is toch verkondiging van Gods Woord. Daarin komt de mens toch niet aan het woord. Als dat wel gebeurt loop je het gevaar van subjectivisme. Vroeger werd wel gesproken over predikanten die meer de christen dan de Christus predikten. Dat komt misschien nog wel voor.
Inderdaad is dit gevaar levensgroot aanwezig. Deze artikelen zijn geen pleidooi voor die vorm van subjectivisme.
Men moet echter niet uit vrees daarvoor tot het tegenovergestelde uiterste vervallen. Dan gooit men met het badwater het kind weg, of, om het zonder beeldspraak te zeggen, de preek is meer dan aan de gemeente het resultaat van een stuk exegese voorleggen. De oude reformatorische stelling luidt: Preken is het uitleggen èn het toepassen van het Woord van God. De toepassing is deel van de preek. Zij komt niet pas na de preek. Dat gebeurt gelukkig ook wel. Dat zal des te beter gebeuren, als de toepassing zelf in de preek aanwezig is.

In de Bijbel komen mensen aan het woord
Wat is, als ik het zo mag vragen, het goed recht van de hoorder in de prediking? Hierop zijn in elk geval twee antwoorden te geven. Allereerst is daar het feit dat in de Bijbel zelf mensen aan het woord komen. Dat gebeurt op verschillende manier. Heel sprekend treffen we de woorden van mensen aan in de Psalmen. Op verschillende toonhoogten, van blijdschap en verdriet, van klachten over zich verlaten voelen en van aanbidding.
Ook in gesprekken van de Heere Jezus met mensen treffen we woorden van mensen aan. Soms zijn het vragen, dan weer antwoorden. Soms is het kritiek, dan weer een geloofsbelijdenis.
We kunnen ook denken aan geschiedenissen. Abraham, die Isaak moet offeren (Genesis 22), Jeremia, die zijn zielestrijd tot uitdrukking brengt (20:7-18 en 11:18-12:4; 15:10-18). In deze teksten treffen we de reactie aan van mensen op wat God heeft gesproken of gedaan. Je kunt over zulke bijbelteksten niet preken, als je de reactie van deze mensen buiten de preek houdt. Vanuit die reacties komt het dan in een preek ook tot de reactie van de hedendaagse hoorder.
Het grote punt is natuurlijk of we zo maar een is-gelijk-teken mogen zetten tussen de mens van toen en de mens van nu. Daarmee moeten we voorzichtig zijn. Dan zou de hoorder de ene zondag zich met Abraham moeten identificeren; de andere zondag met Jeremia en zijn zielestrijd; een volgende zondag met Petrus of de Farizeeën, om nu maar niet in te gaan op de verscheidenheid van reacties in verband met de opstanding en de verschijningen van de Heere Jezus op en na Pasen.
Hoe moet dat dan? Een uitgebreid antwoord hoort in deze serie niet thuis. Dat is voor het gesprek met studenten en predikanten.

Het werk van de Heilige Geest
Toch kan ik er ook hier wel iets van zeggen. Dan ben ik tegelijk bij de tweede reden die er is voor het geven van een plaats aan de hoorder in de prediking.
Preken is het verkondigen van de daden des HEEREN, van de grote werken van God. Dat is dus het werk van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest. Ook Zijn werk moet in de preek aan de orde komen. Dat vraagt om meer dan om het alleen maar noemen van de Heilige Geest. De prediker zal ook inhoudelijk op Zijn werk moeten ingaan.
In de Bijbel zelf zien we de vruchten van de Geest beschreven worden (Galaten 5:22, 23). Er wordt gesproken over de gaven van de Geest (1 Korinthiërs 12-14).
We komen ook wegen tegen waarlangs de Geest mensen naar God toe brengt. De Schrift tekent ons hoe de Geest mensen doet leven met God en uit de genade van God. Ik denk aan Psalm 25, 32, 51. In deze Psalmen wordt niet altijd de naam van de Geest genoemd. Zijn werk treffen we er duidelijk in aan.
Dat werk omschrijven we wel als toeëigening van het heil. We vinden in de Bijbel niet alleen het feit ervan, maar het spoor of de weg ervan. Om het eigentijds te zeggen: We kunnen het spoor van de toeëigening van het heil in de Schrift traceren. Dat is natrekken. Daarvoor is biddend overleg nodig en geheiligd inzicht. Er wordt nogal eens gesproken of geschreven over Christusprediking vanuit het Oude Testament. Prof. Van der Meiden heeft ons op zijn colleges (en in zijn nagelaten dictaat) daarbij geholpen.
Men zou op gelijke wijze kunnen spreken over de prediking van het werk van de Heilige Geest vanuit het Oude Testament. Wie daarnaar op zoek gaat als prediker, komt tot verrassende resultaten.

Trinitarisch
Welnu, het is juist onder dit gezichtspunt dat de hoorder een plaats krijgt in de preek. De Geest heet wel de Bruggenbouwer. Hij legt het contact tussen God en het mensenhart. Hij sticht gemeenschap. Hij brengt de communicatie tot stand.
Over dat gemeenschap stichtende werk van de Geest is niet te spreken, als de mens met wie Hij de gemeenschap sticht, niet zelf in de preek aan de orde komt. Het is dus theologisch volstrekt verantwoord om de hoorder een plaats te geven in de preek. Ik zou het nog dringender willen zeggen: Het is trinitarisch gezien, geboden dat de hoorder een plaats krijgt in de preek. Wie over het werk van de Geest spreekt in de preek, mag aan de hoorder niet voorbijgaan.
De vraag is natuurlijk: hoe, en in hoeverre moet en mag de prediker op het leven van de hoorder ingaan?
Hier staan we voor de vragen waarmee ik de vorige artikelen heb afgesloten. Ik heb die vragen hier nog niet beantwoord. Wel heb ik een basis voor een antwoord gelegd. Een theologische basis, die alles te maken heeft met het feit dat we de werken van de Drieënige God verkondigen. Die basis ligt in de triniteit. De volgende keer hoop ik in te gaan op de praktijk.

W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1996

De Wekker | 16 Pagina's

De hoorder in de preek (De preek en de hoorder III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1996

De Wekker | 16 Pagina's