Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Saulus en de God der vaderen (De weg van Jeruzalem naar de heidenwereld 10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Saulus en de God der vaderen (De weg van Jeruzalem naar de heidenwereld 10)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een vorig artikel dacht ik al met u na over de bekering van Saulus. Nu wil ik graag nog op enkele trekken van de geschiedenis verder ingaan.
Ik doe dat om aan te geven, op welke manier het Oude Testament in die bekering voorkomt en ook om te overwegen, hoezeer ook het boek Handelingen het Joodse volk heeft willen uitlokken om de Christus te erkennen.
Het moet ons maar niet ontgaan, dat het eerste wat Saulus te horen kreeg toen hij op de grond was gevallen, was: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Die „Mij" is maar niet God, maar de verhoogde Christus. Dat de Here het zó tegen Saulus zegt, heeft alles te maken met het Oude Testament.

Saulus was immers uit de stam Benjamin (zie Filippenzen 3:5) evenals lang geleden koning Saul. Het is twee keer voorgekomen, dat David, wel tot koning gezalfd maar steeds vluchteling, aan koning Saul vroeg: Waarom vervolgt gij mij? Reken maar, dat Saulus deze geschiedenissen heeft kunnen dromen. En wat gebeurt er nu? Deze late afstammeling van Benjamin vervolgt niet slechts een aantal discipelen van Jezus op de felste manier die maar mogelijk is (Handelingen 22:4 zegt: Ik heb deze weg ten dode toe vervolgd; Handelingen 26:11 zegt dat hij in tomeloze woede hen vervolgd heeft), maar hij vervolgt Jezus Zelf, de grote Zoon van David.
Wat betekent dat? Saulus had gemeend, dat hij als ijveraar voor God heel het Oude Verbond aan zijn kant had. Dat kon toch niet anders? En nu blijkt, dat in dit woord van de Opgestane Here juist heel het Oude Testament zich tegen hem keert. Wat een ineenstorting van zijn ideeën! Het is ook niet zomaar, dat hij in Handelingen 26 speciaal vertelt, dat hij de stem in de Hebreeuwse taal hoorde. Het was als het ware de stem van David.
We vergelijken de bekering van Saulus met die van ons. Bij de meesten van ons is die bekering een ervaring van jaren. Bij Saulus een plotselinge. Calvijn schreef er destijds over: Als hij van zijn vroege jeugd af met het geloof in Christus vertrouwd en verder door mensen onderwezen was, zou hij het vrijwillig en zonder tegenstand omhelsd hebben; voor hemzelf was zijn roeping dan wel zeker geweest, maar voor de anderen minder doorzichtig. Calvijn schreef dat wellicht ook met het oog op zijn eigen plotselinge bekering.
Maar voor Saulus, voor Calvijn of voor ons, waaraan we ontdekt moeten worden en waarvan we bekeerd moeten worden, dat is onze afkerigheid van Gods genade, onze afweer, om als zondaar ons voor God te vernederen, Christus als Verlosser nodig te hebben. Bij Saulus was het zijn eigen godsdienstigheid die hem in de weg stond. Bij Calvijn was het zijn gehechtheid aan het pauselijke bijgeloof en zijn eerbied voor de moederkerk; bij ons kan het de opstandigheid tegen God zijn of onze vroomheid die we willen opkweken, maar in alle gevallen wordt het: buigen voor Jezus en Hem vinden en Hem volstrekt volgen.
Het is goed om onze godsdienstigheid, die ons in de weg kan staan, met die van Saulus te vergelijken. Maar één ding is volstrekt verschillend: samen met zovelen stond Saulus op de tweesprong: is het Oude Verbond in Christus vervuld of loopt het verder via het wettische Jodendom? En in zijn geval had zijn opstelling tot dat geweldige fanatisme geleid. Wat zegt hij er zelf later van? Hoe brengt hij zijn eigen bekering te pas als voorbeeld voor allen die er van horen?
Hij zegt het in 1 Timotheüs 1:16. Hiertoe is mij ontferming bewezen, dat Jezus Christus in de eerste plaats in mij zijn ganse lankmoedigheid zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen, die later op Hem zouden vertrouwen ten eeuwigen leven. Op déze manier is het, dat Paulus zijn eigen bekering pastoraal te pas brengt.
We gaan verder met Jezus en Saulus. In alle drie de keren, dat over de bekering geschreven wordt, de hoofdstukken 9, 22 en 26, is veelvuldig sprake van „de Here". Let erop, dat dat steeds betekent: de verhoogde Christus. Aanvankelijk misschien nog niet: Wie zijt Gij, Here? Dàn zal het voor de Jood Saulus allerlei oudtestamentische herinneringen opgeroepen hebben, misschien wel die van de Godsverschijning aan Mozes of aan Samuel.
Maar dan blijkt, dat we speciaal aan Jezus Zelf moeten denken, zo bij Ananias in de verzen 10, 11,13, 15 en 17. Dat blijkt nog eens extra duidelijk, als in vers 16 sprake is van „mijn Naam" en in vers 17 Ananias uitdrukkelijk zegt, dat de Here niemand anders dan Jezus Zelf was, die hem gezonden heeft. Daar vloeit voor ons nog wel wat uit voort. Met alle voorzichtigheid en schroom gezegd, maar toch met vrijmoedigheid: de verhoogde Here is veel dichter bij zijn gemeente dan zij zich wel bewust is. Anders gezegd: als we niet uit Christus leven, hebben we geen leven. Ons godsdienstige leven, ons kerkelijke leven, zou geen enkele zin en inhoud hebben, als niet Jezus Zelf bij ons was.
Zeker, we kunnen niet begrijpen hoe dat is. We zeggen, dat Hij door de Heilige Geest bij ons is. En dat is ook de goede manier om het te zeggen. We moeten ook wel eens tegen elkaar zeggen, dat de Here nièt bij ons is, namelijk niet lichamelijk, en dat we hopen mogen op zijn wederkomst. Maar tegelijk is het waar, dat het Nieuwe Testament ons Jezus tekent als Degene, die wel degelijk bij ons is. We mogen daarop hopen, we dienen er ook rekening mee te houden.
Over Ananias wordt in hoofdstuk 9 verteld dat hij een discipel was. In hoofdstuk 22 spreekt Paulus tot de Joden in Jeruzalem en daar, juist tegen hen, zegt hij dat die Ananias een godvruchtig man naar de wet was, van wie alle Joden die daar woonden, een goed getuigenis gaven. En ziedaar, juist deze Jood, eenmaal discipel geworden, heeft (weer volgens hoofdstuk 22) gezegd: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en een stem uit zijn mond te horen, want gij moet getuige voor Hem zijn bij alle mensen, van hetgeen gij gezien en gehoord hebt.
Zien we hoe Paulus, voor een Joods en uiterst kritisch gehoor, zich inspant om zowel het Oude Verbond vast te houden als het Nieuwe in Christus te brengen? Zijn leven lang is hij daarmee bezig geweest. Het heeft hem gedurig beziggehouden en zorg gegeven, zie wat hij schrijft in Romeinen 9-11.
De derde keer, dat over de bekering van Saulus wordt gesproken, in hoofdstuk 26, komt Ananias niet voor. Maar daar liggen de accenten ook anders. Paulus stond voor koning Agrippa en stadhouder Festus. En dáár zei hij: De Here zei dat Hij hem dáártoe verschenen was, dat Hij hem zou aanwijzen als dienaar en getuige. Hij is verkozen uit het Joodse volk en de heidenen waartoe hij gezonden werd om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Jezus.
Dat allemaal komt als een levensprogramma uit Paulus' mond voor de half-heidense Agrippa en de heel-heidense Festus. Het Joodse volk en de heidenen worden in één adem genoemd. Allen hebben geopende ogen nodig en het bekeringsprogramma betekent een overgang uit de duisternis tot het licht.
Vergeving! Een erfdeel ontvangen! Wat een evangelisatiepreek!
Boven dit stukje staat: Saulus en de God der vaderen. Die laatste uitdrukking is dus door Ananias gebruikt. Het is dezelfde God der vaderen! Zijn heilsplan liep verder, niet via het wettische Jodendom, maar via de gekruisigde en opgestane Heiland. Die is nu Here. Door zijn kruis en opstanding heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam gegeven, opdat in de naam van Jezus alle knie zich zou buigen.
De God der vaderen. Als Paulus later over zijn schaamte schrijft, zegt hij: Ik ben niet waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente van God vervolgd heb. Niet de gemeente van Christus, maar de gemeente van God.
Een term, eigenlijk ook uit het Oude Testament afkomstig. De gemeente ontving de woorden van God bij de Sinaï. Bij Ezra worden de teruggekeerden van Gods volk een gemeente genoemd; volgens Ezra kwam de gemeente bijeen, rillend zowel over hun zonden als om de regenbuien en zij beloofde om het kwaad in haar midden weg te doen. In de Psalmen, b.v. 22 en 40, wordt Gods lof gezongen in de grote gemeente. De gemeente van God. Uit Joden en heidenen.
Het heeft Hem, de God der vaderen, die Saulus van de schoot van zijn moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd om zijn Zoon in Saulus te openbaren, opdat hij Hem onder de heidenen verkondigen zou. Zo lezen we het in Galatiërs 1:15. Hij gebruikt daar een ontzaglijke uitdrukking: zijn Zoon in hem openbaren. Dat is dus bij Damascus gebeurd en ook in die drie dagen van zijn duistere ogen, en ook in de tussentijd dat we van Saulus niet horen. God had grote plannen met deze getemde ijveraar.
Wij mogen zulke uitdrukkingen niet zonder meer op onszelf toepassen.
Wel, als we ons realiseren mogen, welk een ontzaglijk geschenk het is, in Jezus te mogen geloven. Niet, als we door de terminologie een hindernis zouden ervaren om ons hart aan Christus over te geven.
Ik zal nog een derde keer nodig hebben om te laten zien, hoe deze apostel zijn plaats en taak gezien en uitgelegd heeft.

K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1997

De Wekker | 16 Pagina's

Saulus en de God der vaderen (De weg van Jeruzalem naar de heidenwereld 10)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1997

De Wekker | 16 Pagina's