Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luther en de dopersen (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Luther en de dopersen (IV)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bevinding van Müntzer. „Het gaat niet zomaar. Je hebt een gestolen geloof. Met een ingebeelde hemel verloren gaan." Het zijn uitdrukkingen, die het in een bepaald bevindelijk klimaat heel goed zouden doen. En het kunnen (hoe goed bedoeld ook) uitdrukkingen worden, die de gelovige meer doen zoeken naar de eigen kenmerken, dan naar de zekerheid, die verankerd ligt in het offer van Christus. Zeker wanneer er in de prediking steeds op hetzelfde aambeeld gehamerd wordt. Nu moet u niet denken, dat ik bovenstaande uitdrukkingen ontleend heb aan een „bevindelijk auteur". Nee het zijn woorden van een doper. Woorden van Müntzer. Wat bedoelde hij ermee?

Een afgronddiepe weg en ontlediging van jezelf
Wel voor Müntzer was het duidelijk, dat een mens niet zomaar zalig werd. Dan moest je een diepe weg gaan.
Door de „Qual der Hölle" (de ervaring van hel en gericht) heengaan.
De schrik des Heren moest over je heen komen. Dan kwam er ruimte voor het leeg worden en afsterven aan jezelf en de wereld.
Het gaat er volgens Müntzer om om leeg te worden van eigen mogelijkheden. Om los gemaakt te worden van alle vleselijke lusten, wensen en voorstellingen.
Daarvan moet de ziel gereinigd worden, opdat ze de Geest Gods kan ontvangen.
Door de vrees (schrik) voor God wordt de ziel helemaal murw gemaakt om de Geest, om het levende Woord van God op te nemen. Dan is men ook ontvankelijk voor dromen en visioenen. Dus voor het onmiddellijke spreken van God.

Een weg van lijden
Het openstaan voor het onmiddellijke spreken van God kan alleen in de weg van het lijden. Een mens moet lijden, „zo moet het hart van het aankleven van deze wereld door jammer en smart afgescheurd worden, totdat men dit leven geheel en al vijandig wordt."
Het geloof kan alleen als waar geloof in het hart komen door het „vagevuur" van lijden en aanvechtingen heen. „Mijn geweten verteert al mijn sap en kracht. Daar pijnigt God mij met mijn geweten, met ongeloof, vertwijfeling en...
" Dan komt men ook los van het gestolen geloof, zoals de schriftgeleerden (Luther en de zijnen) dat leren.
Zo wordt de zielegrond een lege tafel, die te beschrijven is, of een nieuw vat, dat opnieuw gevuld kan worden.

De geloofsweg van Luther te simpel
Voor Müntzer zijn de prediking en de geloofsweg, die Luther de mensen voorhoudt, te simpel.
Wat Luther preekt: „je eenvoudig in geloof overgeven aan Christus en zijn borgwerk"... dat noemt Müntzer een „gedichteter Glaube". Het is een ingebeeld geloof, een „gestolen geloof." Je zou ook kunnen zeggen: „een historisch geloof."
Volgens Müntzer leert Luther alleen de milde, vergevende Christus en vergeet hij het richtende en straffende element. Maar wie de „bittere" Christus niet wil hebben, zal zich aan honing doodeten. Wie niet de ernst van Gods gericht zich voor ogen stelt, kan met een ingebeelde hemel zijn zieleheil verliezen.

Een geloofsweg wordt norm en „heilsweg"
Bij Müntzer wordt zijn eigen geloofsweg (een weg door helse diepte en ontlediging van de ziel heen naar een ontvankelijk worden voor de Geest) normatief.
Zo dienen alle ware kinderen van God de weg tot het geloof te ervaren. De bij zichzelf vastgestelde kenmerken van het ware geloof gebruikt hij dan ook om andere uitverkorenen te selecteren voor de eschatologische taak n.l. Gods rijk vestigen met geweld door de bozen uit te roeien.
Er is geen plaats meer voor de verscheidenheid, waarin de Geest mensen toebrengt.

Bij Luther geen geloofsweg als kenmerk van het ware
Luther kende ook aanvechtingen en schrijft er vaak over, maar niet als een methode, een maatstaf, iets normatiefs. Nooit heeft hij zijn weg van het komen tot Christus anderen opgelegd. Niet zijn geloofsweg was dé weg van het heil.
Hij heeft de kerk op een geloofsweg gegrond, die de zijne niet was. Het ging hem om de Christus en niet om de heilsweg van Maarten Luther.
Maar Müntzer bracht deze bescheidenheid ten aanzien van de eigen bijzondere ervaringen niet op.
Hij maakte ze tot algemene voorwaarden van het christen worden.
Luther kende ook de aanvechting van het geweten als vrees en schuldgevoel voor Gods straf. Hoe is hij zelf niet vertwijfeld geweest, maar bevrijding kwam er door een zich toevertrouwen aan de reddende gerechtigheid van Christus. Zo was voor Luther geloof een kwestie van „een vrolijk wagen met de goedheid van God."
Müntzer kwam er niet goed uit. Volgens eigen zeggen leed hij veel aan de vertwijfeling van het bestaan van God. Hij vroeg zich af of het eigenlijk wel mogelijk was om echt te geloven. Hij vond de verlossing van zijn angsten vooral in het overtuigende besef van zijn roeping. Hij vond zijn heilszekerheid in zijn roepingsbewustzijn.

Kritiek op deze geloofsweg
Dat Müntzer bang was voor een ingebeeld geloof en voor het met ingebeelde hemel verloren gaan, dat is iets wat hem siert. Een mens kan ook te gemakkelijk
geloven. Het kan een gevaarlijk automatisme worden.
Toch is er ernstige kritiek te leveren op de geloofsweg, die hij anderen wilde voorschrijven.
Want waar blijft zo de heilszekerheid? Wanneer ervaart een mens de helse diepte genoeg en is zijn aanvechting voldoende om de hartegrond klaar te maken voor het ontvangen van de Geest? Is het een wonder, dat Müntzer uiteindelijk geen zekerheid vond? Dat hij leed aan de vertwijfeling aan het bestaan van God?
Zekerheid is niet in de eigen bevinding te vinden. Want wat gaat de stand van ons geloofsleven niet op en neer.
Luther vond voor zijn aanvechtingen en vertwijfeling maar één oplossing: „Zich werpen op het Woord van God." Want geloof is immers niet hechten aan wat je zelf voelt, maar „over de aanvechting heenspringen, de ogen sluiten en slechts aan het goede (het evangelie van vergeving) hangen, wat men noch ziet en voelt, tot de aanvechting voorbijgaat."
Luther spreekt over een huwelijk van het aangevochten geweten met Christus.

Kritiek op een bekeringssysteem
Müntzer legde het werk van de Geest vast in een bekeringssysteem. Daar is ernstige kritiek op te leveren. Want geldt er voor de bekering één bepaald model? Helaas wordt er soms wel in die trant gepreekt en brengt dat mensen in nood!
Er zijn er, die nooit tot zekerheid komen, omdat zij menen niet bekeerd te zijn. Want als je bekeerd bent, dan moet het toch zus en zo gegaan zijn. Uiteraard zijn er kenmerken op de weg van bekering: In de weg van zondekennis en berouw wordt een mens uitgedreven naar het genadewerk van Christus en gaat ook het stuk der dankbaarheid een rol spelen.
Maar nooit tekent de bijbel een uniforme weg voor iedereen. In de benadering van zondaren zien we bij Jezus een grote flexibiliteit. Nooit legde Jezus een bekeringsschema op, in de zin van: „Dit moet eerst en dan komt dat." Hij had oog voor het verschil van de mensen. Bij de één past deze weg en bij de andere die weg. De Geest gaat in grote wijsheid te werk als het om de grote verandering van een mensenleven gaat. Timotheüs mocht van jongsaf de Here kennen. Paulus werd krachtdadig bekeerd. Luther ging een weg van vele aanvechtingen. Bij Calvijn ging het minder „stürmerisch" toe.
Ook kan men niet zeggen, dat bekering „helsdiep" moet gaan. Müntzer zag „het door schrik der hel" heengaan als een fase in de ware bekering. En meer gelovigen hebben iets van de hel ervaren in hun bekering. Bunjan zegt ergens, dat de gedachte aan het hellevuur hem kwelde. Dat hij vreselijke dromen en visioenen had.
Maar het was geen norm voor de bekering. Het gaat niet voor iedereen helsdiep. Brakel wijst er ook op, dat mensen een evangelische bekering kunnen hebben. Ze worden „zo overstelpt door de zoetigheid van de goederen van het evangelie, dat ze geen tijd hebben om aan hun zonden en ellenden te denken."
O ja, die zondekennis wordt ook dan later wel verdiept. Maar „helsdiep"... zo hoeft het gelukkig voor velen niet te gaan.
Paulus zegt in Rom. 10: „Ieder, die Hem aanroept zal behouden worden." Het is eenvoudig vertrouwen op het Woord, dat nabij is.
En bij de vraag: „Wie zal in de afgrond (hel) neerdalen om Christus te doen opkomen" heb ik wel eens gedacht: We hoeven ook niet in de afgrond neer te dalen, niet in de hel te verzinken als voorwaarde voor het ware geloof. Jezus ging de hel in. Hij proefde de hel voor ons, die brandende toorn. Nu mogen wij ons wenden tot deze Redder, die in de afgrond neerdaalde.
Een dwingende bekeringssystematiek zoals we die bij Müntzer vinden en in bepaalde bevindelijke kringen vinden, brengt mensen in nood en onzekerheid. Want wie het anders beleeft, staat erbuiten. Dit doperse trekje is nog springlevend. Kun je zien, hoe actueel de figuur van Müntzer is.

Kritiek op het „leegscheppen" van eigen hart
In de geloofsweg, die Müntzer tekent, is vooral van belang, dat het hart in een weg van lijden en vertwijfeling leeg gemaakt wordt om de Geest te ontvangen.
Uiteraard kun je ook als Calvinist spreken over ontlediging van het hart, zodat het open komt te staan voor God en Zijn Woord. Zodat wij met Zijn Geest vervuld kunnen worden.
Maar het wordt wel bedenkelijk, als we zien hoe het hart bij Müntzer dan opnieuw gevuld wordt. Als hijzelf ontvankelijk wordt voor visioenen en dromen... En als hij dan de Geest krijgt... Dan heeft het wel vreemde gevolgen. Hij wordt ertoe gebracht om met geweld de orde om te keren. Het drijft hem tot bloedvergieten en maakt hem tot een fanaticus.
Luther vraagt zich dan ook af, wat voor een Geest dat is, die tot zo'n fanatisme leidt.
De vruchten van de Geest zien er toch bepaald anders uit. (Gal. 5)
Vandaag is in charismatische kringen het „leeg maken" van het menselijk hart een bekend begrip. Men spreekt over de mens als slechts een leeg vat. Over „jezelf ontledigen" en over „je zintuigen uitschakelen". Men moet een passief kanaal van God worden.
Maar welke geest treedt dat ontledigde hart binnen? Kan het ook een dwaalgeest zijn? In bepaalde charismatische kringen komt een verkeerde geest binnen in het ontledigde hart.
Bij Müntzer kwam een verkeerde geest binnen in het leeggeschepte hart.
Leeg worden voor God is in Calvinistische geest het ontdekken van eigen onmacht en je leven verliezen aan Christus in zelfverloochening.
De charismaticus en de mysticus dreigen in ontlediging zover te gaan, dat zij eigen identiteit verliezen. De Geest neemt hen totaal in beslag. De Geest dooft hun eigenheid uit. Maar welke Geest is hier dan werkzaam? Het leegworden is een gemakkelijke invalspoort voor een verkeerde geest.
En Müntzer leverde zich uit aan een verkeerde geest.
De Heilige Geest echter neemt ons met onze gaven in dienst en ontneemt ons niet eigen persoonlijkheid door volledige ontlediging, maar heiligt onze persoonlijkheid. De Heilige Geest neemt ons in dienst op de plaats, waar we staan.

A. Wagenaar

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1997

De Wekker | 16 Pagina's

Luther en de dopersen (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1997

De Wekker | 16 Pagina's