Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest en de prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest en de prediking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet eenvoudig om binnen de grenzen van één artikel iets zinnigs te schrijven over de relatie tussen de Heilige Geest en de prediking. Het onderwerp heeft namelijk zoveel kanten, dat de ruimte van deze éne bijdrage nauwelijks genoeg zou zijn om alle deelaspecten te inventariseren. Daarom trekken we alleen wat grove houtskoollijnen, waarin we enkele belangrijke punten van deze verhouding aanstippen.

Woord en Geest
Wie ons thema aansnijdt, stuit onmiddellijk op de vraag hoe het verband is tussen Woord en Geest. Onze gereformeerde belijdenis trekt hier twee lijnen, die nauw met elkaar verweven zijn. De eerste lijn kan zó worden geformuleerd: de Geest werkt door het Woord. Hier wordt vooral benadrukt hoe nauw de verbondenheid tussen Geest en Woord is. De Geest wil het Woord gebruiken om het geloof te bewerken, te onderhouden en te versterken. Dit is gefundeerd in de belofte van God, dat het Woord niet ledig tot Hem zal wederkeren, maar doen zal wat Hem behaagt (vgl. Jes. 55:11). Het Woord is het zwaard van de Geest en daarom levend en krachtig (Ef. 6:17; Hebr. 4:12). Toch heeft dat Woord niet bij allen hetzelfde effect. Sommigen worden door het Woord tot in het diepst van hun hart geraakt en vernieuwd, terwijl anderen er onberoerd onder blijven... Hiermee raken we aan de tweede lijn die onze belijdenis trekt: de Geest werkt met het Woord. In deze uitdrukking wordt vooral de vrijmacht van de Geest aangeduid. De Geest werkt wel altijd door het Woord, maar niet altijd op dezelfde wijze. Het is voor de één een reuk des levens ten leven, maar voor de ander een reuk des doods ten dode (2 Kor. 2:16). Dat laatste is niet het gevolg van een gebrek aan bereidheid van de Geest om het Woord te zegenen, maar van ons ongeloof. Tegelijk is het ook waar dat wanneer het Woord geloofd wordt, dat alleen te verklaren is uit de bijzondere werking van de Geest die het hart voor het Woord opent.

Predik het Woord
Wat betekent dit nu voor de prediking? In de eerste plaats dit, dat zij die het Woord verkondigen dat behoren te doen in strenge gebondenheid aan de Schrift. Wanneer in de prediking de Schriften opengaan, mag zegen verwacht worden. Want hier bevinden we ons op het werkterrein en in het krachtenveld van de Heilige Geest die zich aan het verkondigde Woord wil verbinden. Daarbij dringt uiteraard wèl de vraag, of predikers en hoorders altijd met deze hoge verwachting naar de kerkdiensten heen leven? Het woord van Spurgeon zou ook voor onze tijd wel eens al teveel kunnen opgaan, dat de vrucht op veel preken ontbreekt, omdat er al te weinig verwacht wordt van de God van het Woord! De Geest wil immers werken waar het Woord in zijn volheid wordt gebracht?

De Geest en de prediker
Toch is daarmee niet alles gezegd. De Schrift maakt duidelijk dat dit uitgangspunt hoge eisen stelt aan de dienaar van het Woord. Hij wordt geroepen om het Woord te ontvouwen en heeft juist daarom ook de bijzondere leiding van de Heilige Geest nodig. Want alleen zo kan hij de Schriften verstaan en zal zijn prediking in betoning van Geest en van kracht zijn! Prof. Floor schrijft ergens: „Volgens Paulus zijn er twee vormen van verkondiging. We kunnen het Woord verkondigen met schittering van woorden of wijsheid (1 Cor. 2:1) of met meeslepende woorden van wijsheid (1 Cor. 2:4). Maar de prediking kan ook gebracht worden met betoon van Geest en van kracht (1 Cor. 2:4). En in 1 Thess. 1:5 maakt de apostel onderscheid tussen een evangelie dat slechts in woorden tot de mensen komt en een evangelie, dat gebracht wordt in kracht en in de Heilige Geest en in grote volheid".
Naar mijn gedachte gaat het bij het evangelie „dat slechts in woorden tot de mensen komt" niet simpel om een prediking die ketters is en niet overeenstemt met het getuigenis van de Schrift. Neen, in feite wordt hier alle geesteloze prediking afgewezen, ook al zou er leerstellig weinig of niets op aan te merken zijn! Daarom dient iedere dienaar van het Woord zich te oefenen in de Schriften én in de ... verborgenheden van het geloof'. „Laat een prediker allereerst een man van gebed zijn voordat hij het woord tot de gemeente richt" (Augustinus). En juist in die gebeden zal het gebed om de doorwerking en de leiding van de Heilige Geest een grote plaats innemen. Daarin ligt trouwens ook een belangrijke roeping voor de gehele gemeente, wanneer zij zich voorbereidt op de zondagse kerkdienst en samenkomt rondom het geopende Woord. Laat het gebed in ons hart leven, zoals dat zo aangrijpend verwoord wordt in dat oudkerkelijk gebed voor de prediker:
Kom, Gij Heilige Geest!
Weid de herder;
Leid hem die leiding heeft te geven;
Open de Schrift voor hem die de Schriften gaat openen;
Deel uw gaven uit aan hem die gaat uitdelen!

De vraag naar de toetsing
De vraag kan bij dit alles boven komen: Maar hoe weet je nu werkelijk of in die concrete preek Gods stem klinkt en de Heilige Geest in de woorden van deze prediker op mij toekomt? Moet je theologisch geschoold zijn om dat te kunnen beoordelen? Is het voldoende als een preek in het licht van Schrift en belijdenis bezien geen dwalingen bevat? Is het ijkpunt te vinden in de ernst, de bewogenheid en de bevlogenheid van de man die het Woord brengt? Of gaat het erom dat ik door de preek geraakt word en „er iets mee kan"?
De reformatoren hebben in deze wirwar van vragen een duidelijk en bijbels spoor gewezen. In de begintijd van de reformatie schreef Luther een werk dat de weidse titel draagt: „Dat een christelijke vergadering of gemeente alle recht en volmacht heeft om alle leer te beoordelen en leraars te beroepen..." (1523). Hierin stelt de reformator onder meer dat de samengekomen gelovige en belijdende gemeente de volmacht heeft om de prediking te toetsen.
„Want Christus", zo lezen we, „neemt het recht en de volmacht om de leer (de prediking) te beoordelen van bisschoppen, geleerden en concilies af, en geeft ze aan ieder en aan alle christenen tezamen". Daarbij beroept Luther zich op Johannes 10:4: „Mijn schapen kennen mijn stem". En omdat de schapen van Christus' kudde de stem van de Goede Herder door genade kennen, kunnen zij weten of Zijn stem in de wekelijkse prediking doorklinkt.

Subjectivisme?
Maar wordt de deur zo dan niet geopend voor een oeverloos subjectivisme? Zijn dienaren van het Woord dan niet overgeleverd aan alle mogelijke grillen van alle mogelijke mensen? Hoe begrijpelijk dit soort opmerkingen ook zijn, we moeten er meteen deze vraag tegenover stellen: Waar hebben de schapen van Christus' kudde de stem van hun Herder leren kennen? Het antwoord kan alleen maar luiden: uit het Woord en door de Geest van God! Als zij de prediking toetsen, zullen zij het ijkpunt dus niet zoeken in wat eigen ideeën of gevoelens. Neen, zij luisteren of zij de stem van de Herder horen, die zij uit Zijn Woord hebben leren kennen en die zij zo graag telkens weer horen klinken! Bovendien bedoelt Luther nadrukkelijk dat dit toetsen en „onderscheiden" geloofswerk is. Zonder geloof zal niemand immers de stem van de Herder kunnen (her)kennen. Daarmee is alle geesteloze, puur wettische of puur activistische beoordeling van de preek afgewezen. Het gaat om een toetsen in geloof, hoop en liefde... En deze drie zoeken en vinden in de prediking waar het nu werkelijk om gaat! We zouden nog op een derde aspect kunnen wijzen. Hoewel de reformatoren principieel vasthouden aan het beginsel dat de gelovigen „allen en een ieder" het recht hebben om de prediking te toetsen, wordt deze taak al spoedig in het bijzonder aan de kerkenraden toevertrouwd. Zij hebben in het bijzonder de opdracht om toezicht te houden op de prediking en die te toetsen. Maar dat dient dan wel te gebeuren vanuit die diep geestelijke houding die Luther aanduidt met de verwijzing naar Johannes 10:4: „Want mijn schapen kennen mijn stem".

Consequenties
Welke consequenties heeft dit nu? Ik wil er enkele noemen, allereerst voor hen die het Woord bedienen. Laat geen prediker ooit vergeten dat het in de prediking gaat om het laten klinken van de stem van de Goede Herder Zelf. De vraag dient ons bij de preekvoorbereiding, tijdens het preken en daarna te vergezellen: heeft de kudde Zijn stem gehoord? Ben ik in het brengen van de boodschap transparant geweest tot op de grote Herder en Zijn Woord. Of heb ik met eigen gedachten, theologische, ethische of „geestelijke" liefhebberijen de Stem van de Herder vervormd of zelfs gesmoord...? In de 17e eeuw schreef Richard Baxter in terugblik op zijn lange leven onder meer: „Met ootmoed moet ik belijden dat ik al te vaak mijn lichamelijke vermoeidheid, mijn neerslachtigheid, kleingeloof en ongeloof meegenomen heb op de kansel. Soms kreeg dat zoveel stem in mijn prediking dat ook de gemeente vermoeid en neerslachtig werd en stond ik de doorwerking van de Geest daardoor in de weg!". Hiermee hangt samen, dat predikanten ook niet te snel kriebelig moeten worden wanneer een eenvoudig christen in liefde zegt dat hij of zij „iets in onze preken gemist heeft". Het zou immers zo kunnen zijn, dat God hem of haar juist wil gebruiken om ons dieper en voller de stem van de Goede Herder te leren verstaan.
Anderzijds mag de gemeente van de man die het Woord brengt allereerst en allermeest verwachten dat hij het Woord zo brengt, dat de stem van Christus klinkt. Daaraan is al het andere ondergeschikt: zijn gaven - of gebrek aan gaven; zijn prachtige stem - of zijn hese stem; zijn taalgebruik; de misschien wat minder duidelijke structuur van zijn preken... Niet dat deze dingen volstrekt onbelangrijk zijn, maar de schapen luisteren dwars door alles heen naar het wezenlijke. En dat brengt in het luisteren naar de preek op zijn minst twee dingen met zich mee. In de eerste plaats een biddend uitzien. Want God wil door de verkondiging van Zijn Woord spreken en werken. En vervolgens ook een bijbelse mildheid en ernst in het toetsen van het Woord. Want het gaat niet om bijkomstige dingen, maar om het horen van de Stem: „Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt!".

A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1998

De Wekker | 20 Pagina's

De Heilige Geest en de prediking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1998

De Wekker | 20 Pagina's