Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis van enkele samensprekingen (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geschiedenis van enkele samensprekingen (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel stond het contact van onze kerken met de Gereformeerde Kerken in Nederland centraal. Nu wil ik iets zeggen over de geschiedenis van de contacten tussen onze kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt.

1945 - 1967
De eerste generale synode van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV) sprak in 1946 uit kerkelijk te willen samenleven met allen die eenzelfde geloof belijden. Voorlopig besloot men het contact te beperken tot de Christelijke Gereformeerde Kerk (CGK) en er werden deputaten benoemd „teneinde in de weg van samenspreking of correspondentie na te gaan wat ons vereenigt en wat ons nog verdeelt, en gezamenlijk middelen te beramen, die onder den zegen des Heeren kunnen leiden tot kerkelijk samenleven"¹. Het christelijke gereformeerde deputaatschap voor eenheid van de gereformeerde belijders kreeg van de CGK-synode in 1947 opdracht ook met de GKV het contact aan te gaan.
In de jaren 1947 - 1951 zijn er tussen deputaten van beide kerken verschillende samensprekingen geweest, waarin onderwerpen als de leeruitspraken van 1905, de toe-eigening van het heil, de pluriformiteit van de kerk en het werk van de Heilige Geest in de prediking aan de orde kwamen. Na afloop van deze samensprekingen besloot de GKV-synode van 1951 de CGK „ernstig te verzoeken, indien ook zij van oordeel is dat verder uitstel van kerkelijke vereeniging van wie hun geloof, naar den Woorde Gods, in eenzelfde belijdenis uitspreken, niet langer verantwoord is, deputaten te benoemen, en deze in dier voege te instrueren, dat de begeerde en als geboden erkende vereniging voorbereid worde en zoo spoedig mogelijk haar beslag krijge"(!)². Zover wilde de CGK echter nog niet gaan. De synode van Apeldoorn 1953 benoemde geen deputaten voor vereniging, maar voor verdere samenspreking.
Zo volgde er een tweede periode van samensprekingen gedurende de jaren 1958 - 1962. Hierin kwam het door de CGK op tafel gelegde „schriftuurlijk confessioneel beginsel" van deze kerken ter sprake, maar ook oude onderwerpen als de prediking, de toe-eigening van het heil en het belijden inzake de kerk. Na afloop van deze gesprekken vroeg de GKV-synode van Assen 1961 aan de christelijke gereformeerden duidelijkheid over de vraag of zij ook van mening waren dat beide kerken zich zouden moeten verenigen, en of zij wanneer zij die mening niet deelden, zouden willen aangeven wat de gronden daarvoor waren. De uitspraak die de CGK-synode van Haarlem-Santpoort 1962 daarop deed, is van grote betekenis geworden voor de verhouding tussen beide kerken. De synode sprak uit: „dat de GKV zich in alles willen stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis als daarop gegrond, en het daarom roeping is te staan naar eenheid", maar ook: „dat er verschillen gebleken zijn met name ten aanzien van de toe-eigening des heils en met betrekking tot de hantering van het gereformeerde belijden omtrent de kerk
De samensprekingen stonden hierna in het teken van de uitspraken van Haarlem-Santpoort, vooral omdat met deze uitspraken niet was aangegeven op welke manier de GKV zouden ingaan tegen de belijdenis. Na afloop van deze gesprekken vroeg de GKV-synode van Rotterdam-Delfshaven 1964 - 1965 de CGK om de door hen genoemde verschillen niet langer aan te merken als beletsel om tot eenheid te komen, of anders duidelijk aan te geven op welke grond verschillen een beletsel voor eenheid mogen vormen. Toen de GKV echter op beide vragen geen duidelijk antwoord ontvingen, besloot de GKV-synode van 1967 geen deputaten voor samenspreking meer te benoemen.

1967-1987
Tijdens deze periode werd het contact uitsluitend door brieven van synode naar synode onderhouden. Deze jaren werden vooral gekenmerkt door een van vrijgemaakte zijde aandringen op duidelijke uitspraken van de CGK over de vraag of de door hen genoemde verschillen volgens hen binnen of buiten het raam van de belijdenis vielen. Ook werd zorg geuit over bepaalde ontwikkelingen binnen de CGK (gedacht moet dan worden aan enkele publicaties van Apeldoornse hoogleraren en het inmiddels ontstane contact van de CGK met de Nederlands Gereformeerde Kerken).
Nadat zowel in 1981 als in 1984 door de vrijgemaakte synode een nogal prikkelige brief richting CGK gestuurd was (waarin de CGK o.a. verweten werden constant geweigerd te hebben aan te geven in welk opzicht de vrijgemaakte kerken zouden ingaan tegen de belijdenis, en waarin i.v.m. publicaties van de hoogleraren Oosterhoff en Versteeg gesproken werd van „schriftkritische opvattingen"), schreef de CGK-synode van 1986 een brief terug waarin droefheid werd uitgesproken over de toon van de vrijgemaakte brieven en het publiek beschuldigen van hoogleraren: „U zoudt veel meer kunnen bereiken wanneer u deze zaak in een broederlijk gesprek met vertegenwoordigers van onze kerken aan de orde had gesteld. Er zou dan veel concreter naar u zijn geluisterd dan nu u publiek beschuldigt voor de oren en ogen van uw en onze kerken, om van de indruk naar buiten maar te zwijgen"⁴. De GKV zagen zich nu voor de vraag gesteld opnieuw een brief te schrijven of toch maar weer het gesprek aan te gaan. De synode van Spakenburg-Noord 1987 oordeelde dat er na twintig jaar brieven over en weer in plaats van toenadering eerder verwijdering was gegroeid, en besloot daarom toch weer deputaten voor samenspreking te benoemen.

Na 1987
In deze gesprekken bleek een verstaan van elkaar, maar er waren ook moeilijke onderwerpen. De CGK waren nog steeds niet gerust over de toe-eigening des heils en het werk van de Heilige Geest in de prediking, en de GKV wilden nog steeds graag concrete uitspraken van de CGK over de vraag of de verschillen rond de toe-eigening des heils voor de CGK nu binnen of buiten het raam van de belijdenis vielen. Ook uitten zij steeds groter onbegrip over de contacten van de CGK met de NGK. De CGK-synode van Groningen 1989 sprak uit „dat de geconstateerde verschillen geen belemmering mogen zijn om te erkennen dat de GKV zich in alles willen stellen op de grondslag van de gereformeerde belijdenis", maar „dat de verschillen van zo ernstige aard zijn dat het gesprek erover moet worden voortgezet"⁵. Over deze uitspraak heerste in de GKV teleurstelling, vooral omdat op hun nadrukkelijke vraag of de verschillen voor de CGK binnen of buiten de belijdenis vielen, het antwoord enkel luidde „dat de verschillen ernstig zijn". Toch benoemde de GKV-synode van 1990 opnieuw deputaten voor samenspreking, en gingen de gesprekken door. Uit het deputatenrapport aan de vrijgemaakte synode is echter op te maken dat er over deze gesprekken niet veel positieve resultaten waren te melden.
Ook op de CGK-synode van Apeldoorn 1992 stonden de contacten er niet gunstig voor. De synode sprak uit dat zolang er op het punt van de toe-eigening des heils en het belijden omtrent de kerk geen vooruitgang werd bereikt, er geen verdere stappen konden worden gedaan op de weg naar kerkelijke eenheid. Wel kregen de deputaten eindelijk de opdracht de verschillen duidelijk te formuleren en zich te bezinnen op de vraag hoe ernstig de verschillen waren „teneinde de volgende synode te dienen met een gefundeerd antwoord op de vraag of en zo ja in hoeverre de besproken zaken het voortgaan op de weg naar verdere eenheid belemmeren"⁶. Zo gingen de gesprekken verder, en dat bleek niet tevergeefs, want uit de rapporten van beide deputaatschappen blijkt dat er tijdens deze gesprekken opmerkelijke vorderingen zijn gemaakt.
Toch bleven er vooral voor de christelijke gereformeerde deputaten verschilpunten over, maar over de taxatie van die punten konden zij het onderling niet eens worden. Sommigen vonden ze niet meer dan accentsverschillen die geen kerkelijk gescheiden leven rechtvaardigen; anderen zagen er een teken in van verschil in geestelijk klimaat. Zij waren bang dat er bij een elkaar naderen in de formulering toch een verschil in de praktijk bleef. Daarom sprak de CGK-synode van Zierikzee 1995 - 1996 wel uit dat op een aantal punten opmerkelijke vorderingen waren gemaakt en dat „in het licht van de confessie de verschillen minder ernstig zijn dan in het verleden werd gesteld"⁷, maar gaf toch de deputaten de opdracht mee om te onderzoeken hoe datgene waarover in de gesprekken overeenstemming was bereikt in de praktijk bij de GKV functioneert.
Hoewel er bij de GKV teleurstelling was over het feit dat Zierikzee nog steeds niet had uitgesproken dat de geconstateerde verschillen geen kerkelijk gescheiden leven rechtvaardigen, heerste er op hun synode van Berkel en Rodenrijs 1996 toch vooral blijdschap over het verloop van de samensprekingen en de uitspraken van Zierikzee. De brief die door deze synode aan de CGK-synode van Haarlem-Noord 1998 werd gestuurd, spreekt van dankbaarheid over de ontwikkeling in de relatie tussen beide kerken en eindigt met deze woorden: „Broeders, wij willen geen termijn stellen voor het bereiken van kerkelijke eenheid. Maar onze bede is dat in de komende samensprekingen op deputatenniveau duidelijk wordt dat beide kerken zich gedrongen weten om tot die eenheid te komen; temeer naarmate wij de dag van de terugkomst van Jezus Christus zien naderen. Moge de Heilige Geest de samensprekingen tussen uw en onze deputaten zo leiden, dat het komt tot een positieve afsluiting van de gespreksonderwerpen en dat wij gezamenlijk tot de conclusie komen dat een gescheiden kerkelijk leven voor het aangezicht van de Here niet te rechtvaardigen is"⁸.

Als we deze geschiedenis overzien, mogen we wel zeggen dat na de beide laatste synodes onze kerken op een belangrijk punt in de wederzijdse contacten staan. De samensprekingen in opdracht van de synode van Zierikzee zijn inmiddels gevoerd, en de synode van Haarlem-Noord staat nu voor de taak een antwoord te geven op deze indringende brief. In het derde artikel volgt ten slotte iets over de contacten met de Nederlands Gereformeerde Kerken.

M. Renkema-Hoffman

1. Acta GKV 1946.
2. Acta GKV 1951.
3. Acta CGK 1962.
4. Acta GKV 1987.
5. Acta CGK 1989.
6. Acta CGK 1992.
7. Acta CGK 1995.
8. Acta GKV 1996.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1998

De Wekker | 16 Pagina's

Geschiedenis van enkele samensprekingen (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1998

De Wekker | 16 Pagina's