Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toekomst van de Christelijke Gereformeerde Kerken (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst van de Christelijke Gereformeerde Kerken (I)

Vragen naar de identiteit van de kerk

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Elk van de drie vragen die mij zijn aangereikt: „Wie waren we? Wat zijn we nu? Welke richting wordt ons voor de toekomst gewezen?" is een vraag naar de identiteit van onze kerken. Daar zullen we dus mee bezig hebben te zijn vandaag.

In die vragen zit al opgesloten dat we niet alleen maar een portret van de kerk zullen tekenen, maar dat er ook kritisch naar gekeken moet worden. Ik wil beide doen. Als ik probeer te schetsen hoe de kerk eruit zag en eruit ziet, is trouwens dat kritische element al meteen aanwezig. Ik ben ervan overtuigd dat er een heel mooie tekening van onze kerken gegeven kan worden. Een tekening die in het licht zet welke rijkdommen de Here onze God ons geschonken heeft, en hoe we gaven van de Heilige Geest in de kerk kunnen opmerken die vruchtbaar zijn. In prediking, pastoraat, diaconaat, in veel goeds binnen de gemeenten waar mannen en vrouwen zich in liefde geven voor de Here en zijn dienst, wordt de gemeenschap der heiligen als een gezegende gemeenschap opgemerkt.
Echter - wanneer we naar de identiteit van onze kerken vragen, kunnen we niet anders dan de hoogste normen hanteren: vanuit wat Gods Woord ons zegt over de gemeente van Christus. Dan mogen we zeggen dat het juist eigen is aan de kerk om die kritiek aan zich te laten voltrekken.
Vanuit dat perspectief wil ik graag over de identiteit van de kerk spreken: Over wie we waren, wat we zijn, en welke kant het uit moet met de kerk.

Hoe de identiteit van de kerk in het verleden is gegroeid
Met veel historisch besef plegen wij te zeggen dat wij stammen uit de Afscheiding van 1834, en dat wij bij de Vereniging in 1892 alleen maar gebleven zijn wat we waren: Christelijk Gereformeerd. Zo is het. Het ging om het bewaren van wat we van de Here gekregen hadden. De kern daarvan was gelegen in de betekenis van het genadeverbond, in een bijbelse gemeentebeschouwing en in een prediking die, naar Schrift en belijdenis, aan deze dingen recht deed, uitkomend in een fijngevoeligheid met betrekking tot het werk van Gods genade door de Heilige Geest in het persoonlijk geestelijk leven, en in een besef dat deze dingen gekend moeten worden. Een schriftuurlijke, confessionele en bevindelijke prediking gaf herkenning en gemeenschap. Daaromheen groeide een identiteit.
Er is evenwel iets van een spanning op te merken als je probeert het eigene daarvan onder woorden te brengen.
Enerzijds is gezegd: als kerken hebben we alleen maar recht te doen aan het Woord van God, en de samenvatting daarvan vinden we als een afgeleide norm in de belijdenisgeschriften. Boven de norm van Schrift en belijdenis gaan we niet uit. Wij willen niet door andere zaken genormeerd worden. Wij willen zeker niet de kerk van De Cock zijn, van Van Lingen, van (C.) Wisse of van Van der Schuit of wie je uit later tijd maar zou willen noemen.
Anderzijds is er niet zelden met een zeker welgevallen gesproken over „het eigene van de Christelijke Gereformeerde Kerken". Er kan iets legitiems in gelegen zijn als het gaat om het omschrijven van wat in Schrift en belijdenis werd ontvangen en bewaard. Gehoorzaamheid is dat legitieme element. Maar is dat alles? Kwam daar op sommige ogenblikken ook niet een „christelijk gereformeerd gevoel" bij? Met verwijzing naar 1892: Wij zijn de legitieme voortzetting... Bij ons wordt recht gedaan aan de prediking van wet en evangelie... En daarbij was als het om de vergelijking met andere kerken ging - tot aan de Tweede Wereldoorlog de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten en daarna de Gereformeerde Kerken (onderh. Art. 31) erbij om het plaatje maar even simpel te houden - ook wel iets van: wij zijn toch de beste keus. In mijn studententijd las ik Kerk tussen klem en knoop van ds. J.H. Velema, waarin de fundamenten, maar de spanningen en gevaren van ons kerkelijk leven wel worden aangegeven, maar toch bleef mij toen een gevoel over van: als je Christelijk Gereformeerd bent, dan ben je bij alle zwakheden toch wel aan het beste adres van de kerk van Jezus Christus. Het is bekend dat vrijgemaakte gereformeerden vrij sterk een andere weg plachten te wijzen, etc... en dat, in ontmoetingen tussen leden van verschillende kerken, er gemakkelijk een houding kon ontstaan van: zijn wij nu beter, of zijn jullie het? Tijdens de godsdienstles op een middelbare school van (vrijgemaakt) gereformeerde signatuur maakte een van onze kinderen mee, dat door de docent gezegd werd: „Als de apostel Paulus ons zou bezoeken zou hij op zondag de Gereformeerde Kerk (Vrijg.) bezoeken." Op de vraag van een christelijke gereformeerde leerling „Én wij dan?" was het antwoord: „Ja goed, dan komt hij 's middags bij jullie." Ik ben bang dat dat soort conversatie het gemakkelijke gevolg is van de manier waarop wij geleerd hebben met de identiteit van de kerk bezig te zijn.

Ons kwetsbare historische gelijk
Ons historische gelijk is in werkelijkheid altijd een kwetsbaar gelijk. Ons huidige bewaren van de ontvangen erfenis is altijd bedreigd. Zijn 1834 en 1892 alleen maar zegeningen van vast geloof, helder inzicht en kerkelijke trouw geweest, of waren er ook elementen in die al te menselijk waren? Ik zeg er meteen bij: het is legitiem dat de kerk menselijke trekken vertoont en dat zij die ook in de geschiedenis vertoond heeft. De Here regeert zijn kerk door middel van mensen die met de apostel Paulus in hun kerkelijke roeping erkennen moeten dat ze de schat in aarden vaten hebben (2 Kor. 4:7). Het is in onze kerkgeschiedenis terug te vinden dat menselijke beperktheden hun sporen nalieten. Er is geen volmaakte kerkvader, of kerkelijke vergadering aan te wijzen. In de Reformatie is men zich dat bewust geweest door te zeggen: Ecclesia reformata semper reformanda. De gereformeerde kerk moet altijd weer gereformeerd worden. We zijn er niet met te kijken naar wat we zijn. Het is daarom zinvol de zwakke plekken van onze gegroeide christelijke gereformeerde identiteit met extra aandacht te bezien, meer dan de zegeningen die evenzo zichtbaar zijn.
Laat ik, terugblikkend naar wie wij waren, nog iets noemen. Bij alle onderlinge verschillen hebben wij in onze kerken steeds de eenheid bewaard. Er is wel gesproken van „het charisma van de eenheid" van de christelijke gereformeerden dat dwars door de verschillen heen een besef deed standhouden: we begrijpen elkaar op de meest wezenlijke punten toch. Ik heb dat zelf diverse keren met blijdschap zo ondervonden, bijvoorbeeld tijdens samensprekingen met vertegenwoordigers van andere kerken. Toch zijn we er daarmee niet. Zeker niet als die eenheid op zijn minst voor een deel zou zijn terug te voeren op een soort christelijk gereformeerd gevoel van bij elkaar horen. Dan is de identiteit wel erg zwak gefundeerd.

J.W. Maris

(Deze artikelen zijn de enigszins gewijzigde tekst van een lezing voor de ouderlingen- en diakenenconferentie te Amersfoort op 24 april 1999)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1999

De Wekker | 16 Pagina's

De toekomst van de Christelijke Gereformeerde Kerken (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1999

De Wekker | 16 Pagina's