Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het fundament van de kerk (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het fundament van de kerk (I)

- Nadenken over Schrift en belijdenis -

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het feit dat de kerk zich niet alleen op de Heilige Schrift beroept maar ook op de belijdenisgeschriften geeft nogal eens aanstoot. Klinkklaar is immers dat de Schrift het Woord van God is en dat belijdenisgeschriften mensenwerk zijn. Van de kant van evangelische christenen is het verwijt aan de kerk van de Reformatie bij allerlei onderwerpen ingebracht: Jullie komen met een catechismus, of met een geloofsbelijdenis. Waarom kom je niet gewoon met de Bijbel? Komen met mensenwoorden maakt je geloofsfundament niet sterker maar zwakker!

In de laatste jaren is er ook in de gesprekken met onze Nederlands Gereformeerde broeders meermalen over dat fundament van de belijdenis gesproken. De Synode van Haarlem-Noord had op dat punt niet het kleinste probleem met hen toen het besluit viel voorlopig geen op eenheid gerichte samensprekingen meer met de NGK te houden. Geconstateerd was immers door de generale synode, „dat het gesprek over de relatie tussen Schrift en confessie onbevredigend is geweest en dat in dezen geen overeenstemming kon worden bereikt." Op grond daarvan oordeelde de GS „dat voortzetting van het gesprek over de relatie tussen Schrift en confessie momenteel uiterst moeilijk lijkt te zijn."
Het is goed dat de kerk zich keer op keer rekenschap geeft van haar confessionele fundament. Waarom behalve de Schrift ook nog belijdenissen? Heeft de Reformatie, die nota bene herkenbaar wilde zijn aan het „sola Scriptura", met haar vele belijdenisgeschriften niet het paard van Troje binnen gehaald? Vragen die voldoende aanleiding vormen voor een paar artikelen in De Wekker over „Schrift en belijdenis".

Belijden is - gelovig - mensenwerk
In het Nieuwe Testament is het belijden van het geloof een belangrijk aspect van het gemeente zijn. Geloven bestaat niet zonder belijden. Behouden worden gaat via het met de mond belijden en met het hart geloven (Rom. 10:9-10). Jezus zegt: „Een ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader die in de hemelen is." (Mat. 10:32-33).
In het Nieuwe Testament komt op verschillende plaatsen voor de dag dat de gemeente belijdende gemeente is. Wat belijdt zij dan? Dat Jezus Here is (Rom. 10:9; Fil. 2:11). Dat is ook het doel van het evangelie, dat men zal geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en dat men door dat te geloven het leven zal hebben in zijn naam (Joh 20:31).
Dat geloven en dat belijden is een geschenk van de Heilige Geest. Niemand kan zeggen dat Jezus Here is dan door de Heilige Geest (1 Kor. 12:3). Dat wil niet zeggen dat degene die gelooft en die belijdt een geprogrammeerde pop is die automatisch reproduceert wat de Geest van God hem influistert...
De Heilige Geest maakt van een mens geen automaat, maar maakt van een mens die van nature door de zonde van God vervreemd is, pas echt weer een mens. Prof. Versteeg heeft ooit geschreven, „dat in de relatie met de Geest de gelovige ten volle mens wordt, namelijk „mens Gods"." (De Geest en de gelovige, blz. 10). Dat houdt ook in dat de gelovige die Christus gaat belijden de openbaring van de Heilige Geest gaat naspreken als een mens, en niet als een automaat. De apostel Johannes spreekt over het onderscheid tussen waarheid en leugen in het belijden. Er kan in het spreken van een mens zelfs een antichristelijke geest openbaar komen. Dat moet onderkend worden. Hoe wordt dat onderkend? Als het alleen een kwestie was van letterlijk de Schrift citeren, had Johannes op dat uiterst belangrijke punt dat wel gezegd. Nee, het gaat niet om een bepaalde letterlijkheid, maar om een absoluut herkenbare inhoud: het belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Wie dat belijdt is uit God. Iedere geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist. (1 Joh. 4:2-3).
Johannes schrijft deze ernstige waarschuwingen aan de gemeente in het einde van de eerste eeuw om de gemeenteleden te doordringen van de grote verantwoordelijkheid die ze hebben om te belijden. Er zijn reeds in de tijd van de apostelen dwalingen. Om dan te onderscheiden tussen waarheid en leugen moeten niet slechts formules over wie God is en wie Christus is gekend worden. De Vader en de Zoon en de Heilige Geest zèlf moeten worden gekend.
Zo ontstaat ook het belijden van de gemeente. Als een samen met alle heiligen in staat zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat (Ef. 3:18-19). In de brief van Paulus over de gemeente, de brief aan de Efeziërs, heeft hij het over de volwassenheid van de gemeente, „de maat van de wasdom der volheid van Christus'. In dat verband lezen we ook dat de gemeente niet meer onmondig is (Ef. 4:14).
Inderdaad - de gemeente die belijdt is een mondige gemeente. Zij spreekt met haar eigen mond, met eigen verantwoordelijkheid. Maar ze is zich volstrekt bewust daarin volkomen afhankelijk te zijn van Christus aan wie alle groei en mondigheid wordt ontleend, door de Heilige Geest. (Ef. 4:15-16) Zo laat zich begrijpen dat de kerk in het Nieuwe Testament pijler en fundament van de waarheid wordt genoemd (1 Tim. 3:15). De kerk is niet slechts op het fundament van de waarheid gebouwd - dat staat er ook: ze is gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, Ef. 2:20) - ze is ook zelf fundament. Ze heeft de roeping de waarheid van het evangelie overeind te houden temidden van een wereld vol dwaasheid en dwaling.
Dat is de roeping tot belijden. En dat vraagt om wakkere, bewuste, volwassen gelovigen, die door de Heilige Geest, in een nauwe omgang met het Woord van God, zelf hebben leren onderscheiden waar het op aan komt, met helder inzicht en fijngevoeligheid. (Fil. 1:9-10).

Wanneer wordt het spreken van de kerk belijden?
In de geschiedenis van de kerk van de eerste eeuwen wordt zichtbaar hoe de kerk op een volwassen manier leert leven met het Woord dat God gegeven heeft. Daar is een worsteling om de belijdenis van Christus mee gepaard gegaan. De kerk heeft immers wel de Schrift, maar op elk ogenblik de hele Bijbel aanhalen is natuurlijk niet mogelijk. Een aantal motieven heeft de kerk ertoe gebracht haar geloof op wezenlijke punten geconcentreerd te formuleren.
De motieven daarvoor zijn door alle latere eeuwen heen herkenbaar gebleven. Hierdoor werd de kerk genoodzaakt tot spreken.
Er was in de eerste plaats de noodzaak zich temidden van de samenleving te presenteren. Er waren de nodige praatjes over de christenen. Mensen die iets opvingen van het evangelie van de dood van Christus, zoals het in het avondmaal door de gemeente werd gevierd spraken lasterend van mensenoffers waar de christenen zich mee bezig hielden. Je kunt zeggen: het is de uithangbordfunctie van de kerk om naar buiten duidelijkheid te verschaffen over de wezenlijke identiteit van de kerk. Dan moet er een belijdenis getoond kunnen worden. In de tijd van Guido de Brès heeft de kerk van de Nederlanden zo de eerste editie van de Nederlandse Geloofsbelijdenis voorzien van een begeleidende brief aan koning Filips II. De Brès heeft in 1561 dat pakketje over de muur van het kasteel van landvoogdes Margaretha van Parma geworpen. Allen, overheid en samenleving, mochten weten: Dit zijn wij. Wij willen alleen maar van Christus zijn, en naar Zijn Woord leven.
In de tweede plaats moest de kerk nee zeggen tegen dwalingen. In de oude kerk waren die er genoeg. Denk alleen maar aan de strijd tussen Arius en Athanasius over de waarachtige godheid van Christus. In 325 heeft de kerk in Nicea uitgesproken dat God de Zoon van hetzelfde wezen is als de Vader. Die belijdenis van Nicea hoort nog tot het fundament van de kerk. Net zo heeft de Dordtse synode in 1619 „nee" gezegd tegen de dwaling van de Remonstranten en in de Dordtse Leerregels beleden dat ons heil, ook ons eigen geloof, voor 100% genade is, zelfs teruggaand op onze eeuwige verkiezing in Christus.
In de derde plaats - en misschien is dat wel het eerste - moest en moet de kerk het geloof doorgeven aan nieuwe generaties. Het „samen met alle heiligen verstaan" heeft ook betrekking op de gemeenschap tussen vorige en volgende generaties! De kinderen leren de belijdenis van de ouders. Zo is het belijden ook verbonden met de doop! Er is, wanneer mensen op oudere leeftijd tot geloof komen en gedoopt worden, en ook wanneer kinderen gedoopt worden, geen doop mogelijk zonder dat het geloof wordt beleden! Daarom is ook de catechismus terecht een belijdenisgeschrift van de kerk geworden.
In het verlengde van dat „catechetische motief" is er ook nog de betekenis van de belijdenis in de eredienst. De gemeente belijdt haar geloof. Samen. Daar zit ook de toon van de aanbidding, de lofprijzing - zoals ook in het Nieuwe Testament al klonk, denk maar aan de „Christushymne" in Filippenzen 2:6-11 en aan Hebreeën 13:15 - „Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen die zijn naam belijden."
Dat zijn kort gezegd de situaties en motieven die de kerk tot belijden brengen. Die situaties zijn er nog. De kerk zal een sprekende kerk zijn om werkelijk kerk te zijn. Ook vandaag.
Daarbij moet dan wel worden benadrukt dat het hier gaat om iets gemeenschappelijks. De belijdenis is iets van de kerk. Geen privé-gevoelen van een gelovige of een voorganger kan een belijdenis worden genoemd. Pas als de kerk in een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, via een concilie of synode, een belijdenis heeft vastgesteld of aanvaard is het een belijdenis. Samen met alle heiligen! Dat heeft te maken met de katholiciteit, de algemeenheid, van het geloof en van de leer. De Heilige Geest is immers niet aan enkelingen gegeven los van de kerk. Zoals Christus gegeven is aan de gemeente (Ef. 1:20), zo is ook de Heilige Geest gegeven aan de gemeente. In de gemeente geldt: één lichaam en één Geest (Ef. 4:4). En daarom geldt ook: één geloof (Ef. 4:5), en dus ook één belijdenis.
Samenvattend zou ik kunnen zeggen, dat de belijdenis behoort bij de volwassenheid van de kerk. Het belijden van het geloof is vrucht van de leiding van Gods Geest die aan de kerk is beloofd. De kerk hoeft zich voor die belijdenis niet te schamen. Ook niet omdat belijden mensenwerk is. Dat was immers precies de wijze waarop de Geest van Christus de kerk tot een volwassen kerk maakt!
In een volgend artikel wil ik nog wat nader ingaan op de bezwaren tegen de functie van de belijdenis van de kerk.

J.W. Maris

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1999

De Wekker | 16 Pagina's

Het fundament van de kerk (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1999

De Wekker | 16 Pagina's