Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Euthanasie als medisch-ethisch en christelijk-ethisch probleem (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Euthanasie als medisch-ethisch en christelijk-ethisch probleem (2)

Omvang en wettelijke regeling van de euthanasiepraktijk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Praktijkgegevens
In deze tweede bijdrage over euthanasie wil ik ingaan op het onderzoek dat is gedaan naar de omvang van de euthanasiepraktijk in Nederland en op het nieuwe wetsvoorstel inzake euthanasie dat nu in de Tweede Kamer in behandeling is.
Het eerste grootschalige onderzoek naar wat 'Medische beslissingen rond het levenseinde' wordt genoemd, vond plaats in 1990 in opdracht van de Staatscommissie onder voorzitterschap van mr. Remmelink. Inmiddels was nog onder het derde kabinet Lubbers een meldingsprocedure afgesproken met de artsen volgens welke zij alle gevallen van euthanasie, hulp bij zelfdoding en levensbeëindigend handelen zonder expliciet verzoek moeten melden bij de gemeentelijk lijkschouwer, die na controle van de melding deze doorstuurt naar de Officier van Justitie. Zo zou de rechter in staat zijn voor ieder geval van levensbeëindigend handelen na te gaan of de arts terecht een beroep op noodtoestand kon doen. Dit beroep op noodtoestand was namelijk in 1984 door de Hoge Raad erkend als mogelijkheid om straffeloos euthanasie toe te passen als aan bepaalde zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Het onderzoek moest inzicht geven in het aantal malen dat levensbeëindigend handelen wordt toegepast en in de mate waarin in de praktijk aan de zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Het onderzoek van Van der Maas en medewerkers in 1990, gaf aan dat aan sommige zorgvuldigheidseisen in veel gevallen niet was voldaan. De eis van melding was slechts in 18% van de gevallen vervuld. Vanuit het oogpunt van controle is dit de belangrijkste. Alle andere kunnen slechts gecontroleerd worden als de gevallen worden gemeld.
Toen in 1994 het eerste kabinet Kok aantrad, was het de vraag of men al op korte termijn zou overgaan tot regeling van euthanasie in de strafwet zoals D'66 via een initiatief wetsontwerp wilde. Kennelijk lag dat nog gevoelig en men besloot eerst het onderzoek uit 1990 te herhalen.
Men wilde met name nagaan in hoeverre de meldingsprocedure voldeed, die eind 1990 werd ingesteld en op 1 juni 1994 officieel van kracht werd. Het ging er dus opnieuw om hoe vaak opzettelijk levensbeëindigend handelen plaatsvond, hoe vaak dat werd gemeld en of het gemelde voldeed aan de zorgvuldigheidseisen.
Uit dit onderzoek komt onder meer het volgende naar voren (zie: G. van der Wal, P.J. van der Maas, Euthanasie en andere beslissingen rond het levenseinde, Den Haag: Sdu uitgevers 1996).
1 Euthanasie of hulp bij zelfdoding werd in 3.600 gevallen toegepast (van de 9.700 gevallen waarin het werd gevraagd). De belangrijkste reden waarom artsen aan een verzoek om euthanasie geen gehoor geven, is dat men het lijden van de patiënt niet ondraaglijk acht. Aan de andere kant blijken artsen in 900 gevallen het leven van de patiënt te beëindigen zonder expliciet verzoek, omdat de arts het lijden van de patiënt ondraaglijk acht.
2 In 2.000 gevallen voert de arts de pijnmedicatie op, met als uitdrukkelijk doel het leven te bekorten; in zo'n 25% van deze gevallen was er ook geen expliciet verzoek van de patiënt. In ruim 14.000 gevallen werd een behandeling gestaakt met het uitdrukkelijke doel het leven te bekorten.
De vorige keer zagen we dat pijnbestrijding met als onbedoeld neveneffect een versnelling van het sterven, en staken van zinloze behandelingen, geen euthanasie zijn. Nu zien we hoe die handelingen in de praktijk kunnen overgaan in op zijn minst twijfelachtig ethisch handelen en soms feitelijk in euthanasie, maar ze worden dan niet zo genoemd.
3 In 17% van de gevallen van euthanasie en van levensbeëindiging niet op verzoek waren er volgens de arts nog mogelijkheden om het lijden te verlichten, maar besloot men toch tot levensbeëindiging.
4 In een belangrijk deel van de gevallen van euthanasie of hulp bij zelfdoding blijken artsen niet adequaat een collega te consulteren. Verder werd slechts 41% van deze gevallen gemeld en van de gevallen van levensbeëindiging-niet-op-verzoek vrijwel geen enkel geval. De niet-gemelde gevallen kwamen niet ter kennis van justitie.
Ik trek hieruit de volgende conclusies:
a Het zijn vooral de dokters - en niet zozeer de patiënten - die beslissen of in een bepaalde situatie het leven van een patiënt beëindigd wordt,
b Euthanasie blijkt niet alleen als allerlaatste middel te worden aangegrepen,
c Controle op levensbeëindigend handelen van artsen blijkt praktisch onuitvoerbaar, omdat, tegenwettelijke voorschriften in de meeste gevallen niet worden gemeld. Aan artsen is dus een legitimatie verschaft tot het doden van patiënten, zonder dat justitie dit adequaat kan controleren. Ook de nieuwe meldingsregeling, waarin justitie op grotere afstand van de arts is gezet door de instelling van Regionale toetsingscommissies (per 1 november 1998), lijkt hierin geen echte wending te hebben gebracht, (jaarverslag Regionale Toetsingscommissie Euthanasie over 1998/99. Den Haag 2000). Dit betekent een ernstige ondermijning, van de rechtsstaat.
Op grond van bovengenoemde gegevens achtte het kabinet het in 1997 nog te vroeg om over te gaan tot strafrechtelijke aanvaarding van euthanasie. Men stelde Regionale toetsingscommissies in die alle gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding zouden moeten beoordelen voordat justitie een besluit neemt inzake nader onderzoek of vervolging van een arts. Bij de formatie van het tweede paarse kabinet werd evenwel zonder verdere inhoudelijke argumentatie toch besloten euthanasie in de strafwet te gaan toestaan. Het desbetreffende wetsvoorstel is nu bij de Tweede Kamer in behandeling.

Inhoud nieuwe wetsvoorstel
De wettelijke regeling van euthanasie van 1994 behelst geen strafrechtelijke legalisering van euthanasie. Euthanasie, hulp bij zelfdoding en het beëindigen van het leven van een patiënt bleven in het Wetboek van Strafrecht verboden. Maar wanneer een arts ten gevolge van 'tegenstrijdige plichten' (de plicht om ondraaglijke pijn of lijden weg te nemen, en de plicht het leven te respecteren) in een noodtoestand geraakt en euthanasie toepast, moet hij dat melden bij justitie via een formulier waarop de omstandigheden zijn vermeld. Als aan bepaalde eisen is voldaan, kan de arts voor de rechter met succes een beroep doen op 'noodtoestand' (art. 40 WvS).
Het nieuwe wetsvoorstel (Wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Tweede Kamer 1998-1999, 26691, nrs. 1-2), bevat in essentie de volgende bepalingen.
• Het strafrechtelijke verbod op euthanasie (art. 293) en hulp bij zelfdoding (art. 294) geldt niet voor artsen wanneer zij euthanasie of hulp bij zelfdoding toepassen onder bepaalde voorwaarden (zie 2) en ieder geval melden bij de gemeentelijke lijkschouwer.
• De zorgvuldigheidseisen die in acht genomen moeten worden om straffeloos euthanasie of hulp bij zelfdoding te kunnen toepassen zijn: een vrijwillig weloverwogen en duurzaam verzoek van de patiënt, uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt, patiënt heeft inzicht in situatie en vooruitzichten; er is geen redelijke andere oplossing, een andere arts is geconsulteerd en de levensbeëindiging is medisch zorgvuldig uitgevoerd.
• Alle gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding moeten worden gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer die de melding met een eigen verklaring doorstuurt aan de Officier van Justitie en aan een van de 5 Regionale Toetsingscommissies Euthanasie die al de gemelde gevallen beoordelen. Alleen bij verdenking van onregelmatigheden geeft de Officier van justitie geen toestemming tot begraven of cremeren. Wanneer de regionale commissie een geval positief beoordeelt, is het daarmee afgedaan.
• Voor euthanasie of hulp bij zelfdoding bij minderjarigen tussen 12 en 16 jaar is ook de toestemming van de ouder(s) of voogd nodig. De aanvankelijke bepaling dat bij uitzondering ook zonder toestemming van ouder of voogd euthanasie of hulp bij zelfdoding zou kunnen worden toegepast, heeft het kabinet laten vallen.
• Een euthanasieverklaring waarin mensen kunnen vragen om euthanasie wanneer ze in een nader aan te duiden situatie komen en waarin ze niet meer wilsbekwaam zijn (bijv. door dementie) en dus niet meer een rechtsgeldig verzoek kunnen doen, krijgt een wettelijke basis.

Uitdijende praktijk
De ontwikkeling van praktijk en jurisprudentie en de regeling inzake euthanasie hebben het Openbaar Ministerie en de arts die euthanasie toepast in een 'prisoner's dilemma' gebracht. Een strengere controle en vervolging van onzorgvuldig euthanaserende artsen zal ertoe leiden dat euthanasiegevallen nog minder dan nu (41%) worden gemeld. Een toegeeflijker opstelling zal vermoedelijk leiden tot een groter aantal meldingen, maar tevens tot een uitdijend aantal gevallen, waarbij de 'minder nette' gevallen nog altijd niet worden gemeld en dus ontoetsbaar blijven. Daarbij komt dat de inhoudelijk belangrijkste voorwaarde, namelijk 'ondraaglijk en uitzichtloos lijden', in het wetsvoorstel in hoge mate wordt gesubjectiveerd: uiteindelijk bepaalt de patiënt dat euthanasie kan worden toegepast, ook wanneer hij een reële mogelijkheid van palliatieve zorg afwijst. De uitspraak van de Haarlemse rechtbank op 30 oktober jl. in de zaak Brongersma toont hoe het begrip ondraaglijk lijden nu al door de rechter wordt opgerekt. Bovendien wordt erkend dat de arts een taak kan hebben om ook lijden dat geen medische achtergrond heeft, 'op te lossen' door de persoon te helpen bij zelfdoding.
De voorgestelde strafrechtelijke regeling van euthanasie zal deze situatie niet veranderen; melding en controle van het euthanaserend handelen van artsen blijft immers nodig. En wanneer patiënten druk uitoefenen op de arts om tot euthanasie over te gaan, maar deze reden ziet te weigeren, dan kan hij daarvoor straks minder steun vinden in de aangepaste strafrechtelijke regeling van euthanasie. Als het de KNMG. (de grootste artsenorganisatie) menens is in haar verzet tegen uitbreiding van de praktijk van levensbeëindiging tot gevallen als van Brongersma - en ik heb geen reden daaraan te twijfelen - dan doet zij er goed aan om alsnog haar steun voor dit wetsvoorstel in te trekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 2000

De Wekker | 16 Pagina's

Euthanasie als medisch-ethisch en christelijk-ethisch probleem (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 2000

De Wekker | 16 Pagina's