Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk in de prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk in de prediking

Lezing voor predikantenconferentie CGK-GKV, 7 februari 2001 (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hieronder de tweede lezing die prof. Maris hield tijdens de gezamenlijke predikantenconferentie op 7 februari j.l.. In de komende weken hopen we de lezingen van prof. Kamphuis af te drukken.

De kerk als thema in de prediking
De kerk heeft stellig een grote plaats in het Woord van God. Niet slechts als een collectief van individuen, zodat die in één moeite tegelijk ter sprake komen. Nee, de kerk is een eigen grootheid. Als we ons concentreren op het Nieuwe Testament beseffen we, dat het oudtestamentische volk van God voortdurend op de achtergrond is. Op veel manieren stelt de Schrift de kerk, ja de rijkdom van de kerk aan de orde.
Ik herinner aan een aantal noties:
Jezus spreekt van het fundament van de gemeente, in Matteüs 16:18 'op deze petra zal ik mijn gemeente bouwen'. Hoe ernstig is het blijkens 1 Korintiërs 11:22 als door een slordige houding bij de avondmaalsviering de gemeente Gods wordt geminacht. De hoofdstukken 1 Korintiërs 12-14 staan geheel in het teken van de roeping tot het opbouwen van de gemeente; Christus is blijkens Efeziërs 1:22; 5:23-29; Kolossenzen 1:18, 24, als Hoofd boven al wat is gegeven aan de gemeente.

In de apostolische brieven staan alle persoonlijke vermaningen - die intussen van wezenlijke betekenis zijn voor de prediking! - in brieven die gericht zijn aan gemeenten. En de brieven die Paulus aan personen schrijft (Timoteüs, Titus, Filemon), zijn evenals die van Johannes (3 Johannes) sterk gericht op de opbouw van de gemeente. Ook de brieven van de Here Jezus in Openbaring 2 en 3 brengen een gemeente in het vizier.
Het meest intensieve beeld dat in het NT spreekt van gemeenschap met Christus, het beeld van bruid en bruidegom, handelt over de gemeente. De gemeente is de bruid: Openbaring 22:17. Als Christus in Efeziërs 5 het Hoofd van zijn lichaam wordt genoemd, staat ook het beeld van het huwelijk daar achter. Zo is Christus' relatie tot de gemeente. Ook in de gelijkenis van de tien maagden in Matteüs 25:1-13 gaat het over de kerk. Dat in al dit spreken over de kerk een sterke individuele toespitsing zit is juist bij deze gelijkenis zichtbaar. Dat is ook in de rede over de laatste dingen in Matteüs 24:40v het geval, als sprake is van twee die in het veld zijn etc, waarvan één aangenomen, en één achtergelaten wordt. De vele vermaningen te waken zijn zeer persoonlijk. Maar ze klinken wel in de context van de gemeente.

De gemeente als centrum van het heil
Met het oog op onze bezinning op de bijbelse, gereformeerde prediking is het van belang zicht te hebben op de gemeente als centrum van het heil. Wanneer wij de kerk belijden als lichaam van Christus, gaat dat niet op de manier van de rooms-katholieke visie op de kerk als het mystieke lichaam van Christus. Daar kan de kerk lichaam van Christus zijn als instituut los van de leden van de kerk. Daar kan de mis worden bediend zonder enig gemeentelid erbij, en dat is dan kerk. Groter karikatuur kan bijna niet.
Als wij zeggen, dat de kerk er is vanwege het heil in Christus dan hoort daarbij, dat het heil persoonlijk heil is. Als je vraagt voor wie Christus gekomen is, dan klinkt in alle toonaarden een meervoud: voor de Zijnen, voor degenen die in Hem uitverkoren zijn voor de grondlegging der wereld (Ef 1:4- 14). Hij is 'in de wereld gekomen om zondaren te behouden' (1 Tim 1:15). Dat meervoud gaat ook weer probleemloos over in het enkelvoud: 'het volk, dat Hij Zich verworven heeft.' (Ef 1:14)

Het heil is er niet zonder dat persoonlijk verstaan ervan. Dat persoonlijk deelhebben aan Christus is er echter niet zonder de kerk. Maar Christus is eerst, en Zijn heil, en dan pas de kerk. Christus is niet bijkomend bij de kerk; de kerk is bijkomend bij Christus, dat is de principiële volgorde. Nergens in het Nieuwe Testament komt de kerk als een zelfstandige grootheid ter sprake, van waaruit conclusies te trekken zijn naar de praktijk van de functionering van de gemeente. Prof. Versteeg heeft terecht opgemerkt, dat de kerk ter sprake komt vanwege het heil. En het heil is exclusief heil in Christus¹. De gemeente is geen op zichzelf staand thema. Hetzelfde is bedoeld door de Engelse nieuwtestamenticus C.K. Barrett die de kerk een functie van de christologie noemde².

Deze aanduidingen zijn van belang voor de plaats die de kerk in de prediking dient te hebben. Het feit, dat deze thematiek vandaag op onze agenda staat heeft natuurlijk te maken met de tradities die in zekere zin als karakteristieke vrijgemaakte respectievelijk christelijke gereformeerde herkenning in de prediking zijn terug te vinden.
Misschien mag het een tendens heten in de GKV om de kerk centraal te stellen in de prediking. In een preek die de relatie tussen een mens en de Here God als thema heeft zonder de kerkelijke verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit ter sprake te brengen, wordt iets gemist. Christus heeft zijn bloed voor de kerk, ja voor het kerkverband gestort (K. Schilder).
Daartegenover wordt in de CGK de kerk gemakkelijk overgeslagen in de prediking en is er alleen aandacht voor het persoonlijk delen in het heil. In de kerk ben je al als het evangelie wordt verkondigd. Daar hoeft niet zoveel meer van te worden gezegd. Historische factoren spelen in dat onderscheid wel een rol. In de CGK is wat de prediking betreft de traditie van de Afscheiding sterk gebleven, en daarmee een grote affiniteit met de Dordtse Leerregels. Daarin wordt de kerk wel een keer of wat genoemd, maar thematisch gaat het om persoonlijk behoud vanuit het perspectief van verkiezing en verzoening.
In de GKV klinkt ook de traditie van de Doleantie mee. Daarin was de vraag naar de ware kerk een zelfstandig thema. De artikelen 27-29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staan er prominenter in de aandacht. Het is de gemeente die zalig wordt (NGB art 27), en die uitverkoren is (Heid. Cat. antw 54).

Gemakkelijk worden in de hantering van de belijdenis verschillende accenten onderscheiden: het meer persoonlijke en het meer kerkelijk-collectieve. Moeten we daartussen kiezen? Het is beter op beide te letten! De eis van art. 28 NGB, dat ieder schuldig zich bij de ware kerk te voegen, wordt door allen erkend, maar de mate waarin doorgevraagd werd naar de betekenis van de ware kerk is verschillend. Het is van grote waarde dat op dit punt overeenstemming werd bereikt, o.a. doordat de nota Omtrent de kerk door de synode van Berkel en Rodenrijs 1996 werd aanvaard en door de synode van Zierikzee 1995 werd aanbevolen voor gebruik in de kerken³.
Voor ons gesprek over de prediking mag herinnerd worden aan toespitsingen die ook in de belijdenis te vinden zijn, waarbij de kerk toch niet goed zonder de persoonlijke relatie tot de Here ter sprake kan komen. Dat in art. 29 NGB de samenhang tussen ware kerk en ware gelovigen van groot belang is, is duidelijk. In art. 35 NGB, het artikel over het avondmaal, wordt het sacrament duidelijk gezien als aan de kerk gegeven, maar wel met de bedoeling dat de wedergeborenen, en dat zijn dezelfden als de uitverkorenen, die krachtens een tweede geboorte weten van gemeenschap met Christus, daarvan gebruiken. Die zijn in Christus' huisgezin, de kerk, ingelijfd. Het woord kerk is daar niet een formeel woord. Het wordt persoonlijk toegespitst. In het laatste artikel van de NGB, over het laatste oordeel, wordt niet meer van de kerk gesproken, daar komt het persoonlijke op de meest beslissende manier tot gelding. Ook op die manier wordt juist toegespitst wat over de kerk werd beleden!
Er is naar mijn diepe overtuiging dan ook geen dilemma tussen het persoonlijke en het kerkelijke spreken van Schrift en belijdenis. Wanneer het in de artikelen 22-26 van onze belijdenis gaat over rechtvaardiging, heiliging, en over de voorbidding van Christus, en elk van die artikelen begint met 'Wij geloven', dan spreekt daar de kerk, maar de taal moet wel persoonlijk zijn! En precies hetzelfde geldt voor Zondag 1 Heid. Cat. Onze enige troost in leven en sterven staat in de belijdenis van de kerk. Maar o wee, als we er niet persoonlijk van weten.
Ondenkbaar dat in dit licht van de kerk de prediking niet onderscheidenlijk zal zijn. De taal van de kerk zal de taal van het hart moeten worden.

Kerk boven collectivisme en individualisme
Laat ik mogen afronden met enkele stellingen - of stellinkjes - enigszins uitdagend geformuleerd, om het gesprek te dienen. Ik herhaal wat de uitdrukkelijke intentie van beide synodes is geweest, namelijk om nu er zulke wezenlijke overeenstemmingen zijn bereikt, vooral in de bekende rapporten over de toeëigening van het heil en over de kerk, elkaar niet meer de maat te nemen, maar om gezamenlijk door te spreken over de dingen die voor ons allemaal altijd opnieuw moeten worden gezegd.
Zo klinken de stellingen:
a. Tegenover een GKV kerkidee (zoals het soms werd vermoed):
1. De kerk kan nooit zonder vermaning. Het laatste woord van de preek kan nooit zijn: Wij zijn/hebben toch de kerk.
2. De kerk kan nooit in plaats van Christus komen. De kerk is geen heilsuitdelend instituut. De kerk zelf leeft van ontvangen. Er is altijd het tegenover van Christus en de kerk.
3. De kerk kan nooit in plaats van de Heilige Geest komen. Er is altijd het tegenover van de Geest en de kerk.
b. Tegenover CGK praktijk (zoals die soms wordt waargenomen):
1. We mogen de kerk nooit vergeten. Zondaren worden niet zalig zonder de kerk. 'Buiten de kerk geen zaligheid'( NGB art. 28)
2. De kerk is gemeente van de Here Jezus Christus. Zo mag de gemeente ook worden aangesproken in de prediking. Dat betekent niet dat onderscheidenlijk preken overbodig is. Integendeel - daar komt het persoonlijke appel juist uit op.
3. Er mag wel wat meer zicht zijn op de gemeente als gemeente van de uitverkorenen (Ef 1 en 2; Heid. Cat. antw. 54), zonder dat daarmee de ernst van de vermaning wordt vergeten; en zonder dat daarmee het persoonlijke karakter van het heil wordt vergeten. Ef 1:22 'Christus gegeven aan de gemeente', kan toch niet individualistisch worden opgevat.

Tenslotte
Als we het semper reformanda - de kerk moet steeds weer gereformeerd worden - als wezenlijk voor de kerk zien, ook in deze tijd, zullen GKV en CGK elkaar in de prediking moeten opscherpen. Ter wille van de Koning van de kerk.

J.W. Maris

¹ Vlg. J.P. Versteeg, Kijk op de kerk. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe Testament, Kampen 1985, 9
² C.K. Barrett, Kerk, ambt en sacramenten in het Nieuwe Testament, 's-Gravenhage 1988, 19
³ 'Omtrent de kerk', zie: Werken aan eenheid. Uitgave van deputaten Kerkelijke Eenheid van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Barneveld 1997, 67-90

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 2001

De Wekker | 16 Pagina's

De Kerk in de prediking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 2001

De Wekker | 16 Pagina's