Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wedergeboorte in de prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wedergeboorte in de prediking

Lezing voor predikantenconferentie CGK-GKV, 7 februari 2001 (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is een geweldige ervaring voor mij te mogen spreken op deze gezamenlijke predikantenconferentie over prediking en wedergeboorte. Ik doe het met het gebed en de intense hoop dat wij veel van elkaar zullen kunnen leren. Tegelijk spreek ik hier met de nodige verlegenheid. Spreken over de wedergeboorte is, volgens de Dordtse Leerregels, spreken over 'de vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt en die God zonder ons in ons werkt', over een 'volstrekt bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer tedere, wonderbare, verborgen en onuitsprekelijke werking ... niet zwakker of geringer van aard dan de schepping of de opwekking van de doden' (DL 3/4, 12). Dat maakt bescheiden in het spreken erover. Gelukkig is het niet de bedoeling dat ik u ga vertellen hoe de wedergeboorte in de prediking ter sprake móet komen. Afgezien van de vraag of ik daarvoor de aangewezen persoon zou zijn, de mij geschonken spreektijd van een kwartier voor dit onderwerp is daarvoor volstrekt ontoereikend. Evenmin gaat het er nu om een overzicht te geven van de wijze waarop in de praktijk van de prediking in onze kerken de wedergeboorte ter sprake komt. Dat zou misschien wel interessant zijn, maar ook een uitvoerig onderzoek vergen, dat ik niet ingesteld heb. Wat ik wel ga doen, dat is een paar invalshoeken aangeven, van waaruit u met elkaar het gesprek kunt voeren over wedergeboorte en prediking. Van dat onderlinge gesprek verwacht ik vandaag eigenlijk het meeste. Wat zou het mooi zijn als we daarin met elkaar verder zouden kunnen komen. Gemeenschappelijke achtergrond Het eerste dat ik wil aangeven dat is onze gemeenschappelijke achtergrond, als wij over deze dingen spreken. Natuurlijk, er is tussen beide kerken verschil in cultuur, in gewoonten, in beleving van de spiritualiteit. We hebben dan ook lang met elkaar moeten praten, voordat we elkaar goed gingen begrijpen. Toch was er al bij voorbaat in feite meer overeenstemming dan verschil. Daarmee doel ik niet op de overeenstemming die we krachtens dezelfde belijdenis met elkaar hebben. Natuurlijk, die overeenstemming is fundamenteel en vooronderstelling van heel ons gesprek hier. Maar onze gemeenschappelijke achtergrond strekt zich ook nog verder uit en biedt nog meer mogelijkheden om elkaar goed te begrijpen. Dat is mij vooral duidelijk geworden in een bespreking die wij op de Theologische Universiteit in Kampen een aantal jaren geleden hadden met collega Maris, naar aanleiding van de doctoraalscriptie die ds. Kelder bij mij geschreven had over de discussie tussen christelijke gereformeerden en gereformeerden over de toe-eigening van het heil¹. Professor Maris maakte toen duidelijk, en dat was in ieder geval voor mij een eye-opener, dat onze eenheid en ons verschil goed te begrijpen zijn vanuit ons gemeenschappelijk verzet tegen de leer van de 'veronderstelde wedergeboorte', zoals die bij A. Kuyper functioneerde. Dat is een leer waarbij u als CGK noch wij als GKV ons ooit thuis gevoeld hebben. Het verzet daartegen delen we dus in hart en nieren. Toch is dat verzet aan weerskanten verschillend uitgewerkt. Van gereformeerde (vrijgemaakte) kant is het vooral gevoerd vanuit de zekerheid van de verbondsbelofte. Dat wat God ons en onze kinderen belooft in de doop, is geen belofte met een al dan niet brede rand van onzekerheid. Nee, het is een volstrekt betrouwbare belofte, die aan allen in de doop betekend en verzegeld is. Het is bij God niet 'ja' en 'neen', maar het is in Christus 'ja'; daarom is ook door Hem het 'Amen' (2 Kor 1, 20). In het verzet dat van christelijke gereformeerde kant gevoerd werd, kwam een ander aspect naar voren. Een aspect dat in Kuypers theologie evenzeer gemist wordt. Het is de overtuiging dat de belofte nog niet hetzelfde is als de vervulling. Hoezeer de belofte van God ook volstrekt betrouwbaar is, de vervulling is daarmee nog niet gegeven. De vervulling van de belofte is alleen mogelijk in de weg van het wonder van de wedergeboorte, waardoor wij gaan geloven en ons bekeren. Achteraf kun je zeggen; het is uiteindelijk hetzelfde verzet dat wij gevoerd hebben, maar met verschillend accent. De dreigende oppervlakkigheid van de leer van de veronderstelde wedergeboorte werd aan weerskanten herkend. Maar ze werd wel op heel verschillende wijze aan de orde gesteld. En, zoals dat gaat met accentverschillen: ook al spreek je dezelfde taal, toch dreig je elkaar op de duur niet meer te verstaan.Daar komt nog bij dat wij ook ieder onze eigen risico's liepen. Om die risico's nu eens heel extreem te omschrijven; aan vrijgemaakte kant was het het risico van de vastgestelde wedergeboorte, aan christelijke gereformeerde kant dat van de veronderstelde niet-wedergeboorte. U herkent zich waarschijnlijk geen van allen in deze omschrijving, en dat is maar goed ook. Maar ook als die risico's geen werkelijkheid werden, waren ze toch dreigend op de achtergrond aanwezig. En vooral; ze bepaalden toch wel enigszins het beeld dat wij van de ander hadden. Daardoor dreigde dat wat we gemeenschappelijk hadden, uit het oog verloren te worden. En toch was dat veel wezenlijker dan ons verschil.
In de gesprekken die in de loop van de jaren tussen onze beide kerkgemeenschappen gevoerd zijn, zowel tussen wederzijdse synodes en deputaten, als her en der op plaatselijk niveau, is duidelijk geworden dat de kloof lussen ons niet zo breed was als we dachten en dat er bovendien al bij voorbaat bruggen over lagen, vanuit onze gemeenschappelijke belijdenis en gemeenschappelijke geschiedenis. Van beide kanten wordt uit volle overtuiging de noodzakelijkheid van de wedergeboorte benadrukt. Daarbij gaat het er niet om, dat wij in onszelf een houvast zoeken, waarop we onze zekerheid zouden kunnen bouwen. Nee, ons houvast is alleen Gods belofte in het evangelie van Jezus Christus. Maar willen wij uit die belofte kunnen leven, dan moeten we opnieuw geboren worden. Immers, wij en onze kinderen zijn in zonden ontvangen en geboren. God moet met ons een radicaal nieuw begin maken.

Vernieuwing, radicaal en totaal
Daarmee kom ik op een tweede punt waarvoor ik uw aandacht wil vragen. Het betreft de bekende kwestie van het dogmatische onderscheid tussen wedergeboorte in ruimere zin en wedergeboorte in engere zin.
U weet, bij wedergeboorte in ruimere zin gaat het om wedergeboorte, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Geloofsbelijdenis daarover spreekt in art. 26: 'Wij geloven dat dit ware geloof... de mens ... doet wedergeboren worden en maakt tot een nieuwe mens; het doet hem leven in een nieuw leven en bevrijdt hem van de slavernij van de zonde'. Dan gaat het dus om de wedergeboorte door het geloof tot een leven in heiliging en goede werken. Dat is ook de manier waarop Calvijn over wedergeboorte spreekt, bijvoorbeeld in zijn definitie van boetvaardigheid in Institutie lII, 3, 9: "ik versta onder boetvaardigheid de wedergeboorte, die geen ander doel heeft dan dat Gods beeld, dat door Adams overtreding bezoedeld en bijna uitgewist was, in ons hersteld wordt".
De wedergeboorte in engere zin komt aan de orde in de Dordtse Leerregels: het wonderlijke werk van God waardoor "Hij, die zowel het willen als het werken, ja alles in allen werkt, in de mens de wil om te geloven en ook het geloof zelf tot stand brengt" (3/4, 14). Dan gaat het dus niet om wedergeboorte door geloof, maar om geloof door wedergeboorte. De Dordtse Leerregels leggen daarop sterke nadruk, tegenover het remonstrantse humanisme, dat het geloof niet als een gave van God, maar alleen als een daad van de mens ziet (3/4, verwerping 6)
Ik heb de indruk dat in de Gereformeerde Kerken het accent meer ligt op de wedergeboorte in ruimere zin en in de Christelijke Gereformeerde Kerken meer op de wedergeboorte in engere zin. Als ik dat niet juist taxeer, dan hoor ik het vandaag graag. In ieder geval hangt dat in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken samen met de Vrijmaking: het onjuist omgaan met de gedachte van de wedergeboorte in engere zin, zoals in de leer van de veronderstelde wedergeboorte, heeft ons voorzichtig gemaakt in het spreken daarover, ik denk te voorzichtig.
Toch gaat het ook hier om een nuanceverschil. Dat blijkt alleen al daaruit dat beide wijzen van spreken in onze belijdenis voorkomen. Ook in de bijbel zelf is dat trouwens het geval. Terwijl in Titus 3,5 met het bad van wedergeboorte en vernieuwing duidelijk op de heiliging wordt gedoeld, gaat het spreken van onze Heiland in Johannes 3 over de nieuwe geboorte die het pas mogelijk maakt dat een mens het woord van de Here aanneemt.
Ik denk dat je moet zeggen dat noch in de Schrift, noch in de belijdenis 'wedergeboorte' gehanteerd wordt als een dogmatische term, d.w.z. als een scherp omlijnd begrip dat precies gedefinieerd kan worden. 'Wedergeboorte' is dan dus geen vaststaande term voor één bepaalde gang van zaken. Nee, het is een beeld, een heel concreet beeld voor de radicale vernieuwing die wij nodig hebben en die niet bij onszelf vandaan kan komen. Die vernieuwing is zo radicaal, je moet weer helemaal opnieuw beginnen, alsof je een nieuwe geboorte doormaakt.
Die vernieuwing is niet alleen radicaal, maar ook totaal. Daarmee bedoel ik: ze heeft met alles te maken. Ze heeft te maken met geloof zelf: wil je kunnen geloven, dan moet je een volkomen ander mens worden dan je bent van jezelf. Dat kan alleen God je geven: 'wedergeboorte in engere zin'. Maar wil je uit dat geloof kunnen leven, dan betekent dat ook dat je helemaal een ander mens moet worden. Ook dat kan alleen van onze God komen: 'wedergeboorte in ruimere zin'. Het gaat zelfs nog verder. De vernieuwing die God ons geeft raakt uiteindelijk alle dingen. Daarom kan de Here Jezus in Matteüs 19, 28 ook het beeld van de wedergeboorte gebruiken voor de volkomen vernieuwing van hemel en aarde bij zijn komst.
Zo hangt het schriftuurlijke en confessionele begrip wedergeboorte onlosmakelijk samen met dat wat het diepste geheim is van het evangelie: God is onze Verlosser in Jezus Christus, God alleen. Zijn heil gaat heel diep: het raakt mij tot in het binnenste van mijn wezen. Zijn heil reikt ook heel ver: heel mijn leven wordt erdoor veranderd, nu al in beginsel, straks volkomen. Zijn heil omspant alle dingen: vol verwachting zien wij uit naar "de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon van zijn heerlijkheid zal zitten". Moge die verwachting ook vandaag onze besprekingen stempelen.

B. Kamphuis

¹ R. Kelder, De toeëigening van het heil in discussie. Een dogmatisch onderzoek van de discussie tussen christelijke gereformeerden en gereformeerden over de toeëigening van het heil (ongepubliceerde doctoraalscriptie Theologische Universiteit Broederweg Kampen, 1994)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 2001

De Wekker | 16 Pagina's

De wedergeboorte in de prediking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 2001

De Wekker | 16 Pagina's