Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijke gereformeerde prediking in de negentiende eeuw (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijke gereformeerde prediking in de negentiende eeuw (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de kerken van de Afscheiding werd niet alleen gepreekt. Er werd ook met elkaar gesproken over de prediking. Tot op de synodevergaderingen toe. In september 1846 vergaderde de synode te Groningen. Het bleek dat de lastbrief van de Zuid-Hollandse afgevaardigden enkele leerstellige kwesties vermeldde. Zij wensten daarover "de overeenstemming der vergadering" te horen. Het waren vragen die samenhingen met belangrijke thema's als de toe-eigening van het heil en de persoonlijke heilszekerheid. Vragen die ongetwijfeld waren opgekomen uit de praktijk van prediking en pastoraat.
De synode kwam samen in een periode die niet de gemakkelijkste was in de geschiedenis van de kerken. Er was veel leerstrijd. De strijd tussen de zogenaamde Drentsen en de Geldersen liet zich gelden. Maar op de synode zocht men wat bond. En men vond elkaar in de Formulieren van Enigheid, de belijdenis van de kerk der Reformatie. In deze traditie wist men te staan.
En vanuit dat belijden was er ook antwoord te geven op de vragen die nu aan de orde waren.

Een synodale leeruitspraak
Eén van de vragen die gesteld werden, betrof de kwestie of het nu wel of niet nodig was dat iemand die oprecht tot de Heere de toevlucht neemt van te voren overtuigd zal moeten zijn van zijn schuld en onmacht. "Of", zo werd gevraagd, "mag iedereen, ook zonder die voorbereiding, geroepen worden tot de omhelzing van Christus?" Deze vraag hangt dus direct samen met de prediking, zeg maar: met de prediking van de belofte van het Evangelie. Is die voor iedereen, of moet er eerst aan een aantal voorwaarden worden voldaan?
De synode laat zich in dit dilemma niet vangen. Ze doet een heldere uitspraak waarin de toeleidende weg tot Christus onomwonden wordt aangegeven maar die anderzijds toch niet tekort doet aan de vrijheid van het werk van de Heilige Geest. De synode oordeelt, dat "de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar kan zijn tenzij de zondaar eerst (!) door de Heilige Geest overtuigd is van zijn doemwaardigheid en onmacht".
Dat is het eerste deel van de synodale uitspraak. Er zal geen kennis van Gods genade zijn zonder dat er oprechte belijdenis is van zonde en schuld. Ja, zelfs gebruikt de synode de diep-ernstige woorden van 'doemwaardigheid en onmacht'. De stelling zoals die in de vraag tot uitdrukking komt, geeft aanleiding om inbeelding voor oprecht geloof te houden, zegt de synode. Ze waarschuwt dus met zoveel woorden voor zelfbedrog. Te denken dat je een kind van de Heere bent, terwijl dat niet het geval is - dat is een levensgroot risico als je meent dat je zonder grondige kennis van je ellendige staat voor de Heere genade kunt bezitten. En de synode vervolgt: "Niemand zal immers tot de Heere Jezus Christus willen komen dan die tevoren bij zichzelf overtuigd is van zijn ellendige staat!" Het is onbestaanbaar, zo zeggen de broeders in 1846 dus, dat je tot Christus komt, zonder dat je een diep besef van je verloren staat hebt! Hierdoor wil de vergadering niet de vrijheid van de Heilige Geest beperken, maar alleen de gewone wijze van zijn werking aangeven "in opzicht tot maat en trap van overtuiging". Met dat laatste zal ongetwijfeld bedoeld zijn, dat men de Heilige Geest vrij wilde laten in het bepalen van de diepte van die zondekennis. Terwijl men toch staande hield dat een zondaar alleen tot Christus de toevlucht zal nemen, wanneer hij Hem werkelijk in de nood van zijn ziel nodig heeft.
De Heere werkt dus doorgaans zo dat hij een mens eerst bekend maakt met zijn zonde; Hij maakt hem tot een zondaar-voor-God die de Heere zoeken gaat 'om geholpen te worden en genade te verkrijgen'. Wie zou er immers überhaupt tot de Heere Jezus willen komen als hij niet tevoren is overtuigd van zijn ellendige staat voor God?! De Heere ontfermt zich echter over zondaren. En wie zo tot Hem de toevlucht neemt, zal zeker ontferming vinden. Zo doet de Heere door Zijn Geest eigenlijk een dubbel werk - Hij ontledigt en Hij vervult. Hij verlevendigt de zonden en Hij vergeeft de zonden, om Christus' wil. In deze zin spreekt de synode.
Over de tweede vraag - de vraag over de roeping tot de omhelzing van Christus - zwijgt ze. Maar ze spreekt de waarheid daarvan niet tegen. Ieder wordt geroepen tot Christus te gaan tot behoud. Aan ieder worden de beloften van het evangelie rijk en ruim gepredikt. Dat is de lijn die de synode van 1846 voorstaat aangaande de prediking.
Een onderscheidende prediking. Met volledige honorering van de noodzaak van het ontdekkende en ontgrondende werk van de Heilige Geest - zonder welke niemand tot God zal gaan. En anderzijds een ruim aanbod van genade aan allen en een ieder, ja zelfs aan de grootste der zondaren. Zo sprak de synode.

Wet en Evangelie
Is er zo ook gepreekt in de kerken van de Afscheiding? Zo werd er inderdaad gepreekt. Samenvattend gezegd: de prediking van Wet en Evangelie - in deze orde... Het is niet moeilijk daarvan talloze voorbeelden te geven. Gezegd mag zelfs worden dat dit in de preken uit die tijd de trend is, de verbindende lijn, de onderliggende gedachte. Ik geef enkele voorbeelden.
Ds. J.W.A. Notten bijvoorbeeld tekent in een preek over Handelingen 4; 12a de persoonlijke weg van een zondaar die door God zaligmakend wordt bearbeid. "Nu wordt een zondaar (namelijk wie zondaar in eigen oog is geworden), bekommerd over de zonde. (...) Licht is opgegaan over de donkere diepte van ons hart. Een ontmoeting greep plaats tusschen de vlekkeloos heilige God en onze bevlekte consciëntie. Wij weten niets anders, niets meer, niets beters dan zondaren te zijn. (...) De Heilige Geest leidt ons oog naar Jezus en het bloed van Zijn kruis." In deze weg vindt verzoening tussen God en de zondaar plaats.
Ds. K. Kreulen bepreekt de gelijkenis van de tollenaar en de farizeeër. De vijfslag die hij hier ontwaart, is voor hem een voorbeeld van de weg tot de zaligheid. Deze vijf aspecten zijn onmisbaar: de zondaar die zich schuldig weet, die ontdekt is, die zijn zonde belijdt, die in het geloof de toevlucht neemt, die door Christus gerechtvaardigd wordt. Bij elk punt legt hij bij zijn hoorders de vraag aan het hart: "Weet u hiervan? Is dit een werkelijkheid in uw leven?"
Deze dominee is ervan overtuigd dat de Heilige Geest de zondaar in deze orde tot Christus leidt. En toch zonder te vervallen in de dwingende voorstelling van elkaar opeenvolgende stations.
Nog één voorbeeld: een preek van ds. L.J. Hulst over Jesaja 6. Hij onderkent hier de drie stukken van de Heidelbergse Catechismus. Ergens midden in zijn preek laat hij ze functioneren als toetsstenen: "... dat wij ons de vraag moesten stellen, of wij ook ervaring hebben van zulks als Jezaja, wat het wezen betreft. Of wij, als Jezaja door het gezigt der onreinheid verslagen, door de leer der verzoening bemoedigd, en door onze ontzondiging tot de dienst van God bereidvaardig zijn geworden." Evenals de synode dat deed, waarschuwt ook Hulst hier voor zelfbedrog. Dat geldt dan vooral degenen die van deze weg van overtuiging van zonde en schuld niet willen weten. Maar dan voegt hij er ook aan toe: "Ik vrees dat er welligt onder mijne hoorders zijn, die heel wat gelooven dat er zoo iet wat moet gebeuren, maar wat er gebeuren moet, daarvan weten zij niet..."

Het kan niet anders: ook over de functie van Gods wet in deze 'toeleidende weg' wordt in de preken gesproken. Ik volsta met een verwijzing naar de preek van de jonge ds. J. Graansma over zondag 2 van de Catechismus, hoewel de zaak zelf ook in veel andere preken aan de orde komt. In zijn derde punt geeft de prediker aan dat de zelfkennis door de wet - immers. Paulus schrijft dat door de wet de kennis der zonde is - een onmisbare, een beschamende en een heilzame kennis is. Onmisbaar! Want "er is niets noodiger dan dit vonnis zonder eenige bedenking, zonder eenige voorbehoud te onderschrijven (...): Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten. (...) En vraagt gij soms waartoe (...), zo is het antwoord dat zonder haar eene geloovige aanvaarding van de verlossing, die er is in Christus Jezus, onmogelijk is. (...) Door de diepte der ellende tot de hoogte der verlossing! - zie hier de weg des heils." Zo tekent ds. J. Graansma de weg die de Heilige Geest doorgaans gaat met hen die hij zaligmakend bearbeidt. Niet als een door mij te volbrengen voorwaarde, nog minder als een harde en hardvochtige eis, maar als de weg die zich laat aflezen uit de Schrift en uit de confessie en die overeenkomstig 'de bevinding der heiligen' is. Zo preekten de dominees uit de kerk van de Afscheiding helemaal overeenkomstig de leeruitspraak van 1846.

Actueel
Maar weet u wat ik nu zo mooi vind? En waar ik het hartelijk mee eens ben? Dat er enkele tientallen jaren geleden de vraag is gesteld naar wat nu eigenlijk Christelijk Gereformeerd is. En wat nu de christelijke gereformeerde prediking is. En dat het antwoord toen werd gegeven met verwijzing naar deze uitspraak van 1846. Het was ds. J.H. Velema in zijn nog steeds leesbare boekje 'Wat is Christelijk Gereformeerd?' (Haarlem 1947). Hij haalt daarin deze synode-uitspraak met grote instemming aan. En terecht. Want laten we goed beseffen: deze leeruitspraken gelden anno 2002 nog! Ze zijn onverminderd van kracht.
Ik citeer enkele regels: "In dit verband willen we wijzen op de echt Christelijke Gereformeerde uitspraak van de Synode der Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk in 1846 te Groningen gehouden, betreffende de toepassing der zaligheid. (...) We zullen goed doen deze uitspraak alle aandacht te blijven geven. Ze mag niet vergeten worden. Ze geeft nog precies weer de Schriftuurlijke gedachte over het leven des geloofs. Ze is niet geboren op de studeerkamer, maar de praktijk der godzaligheid is er de achtergrond van. (...) Deze uitspraak is geheel in overeenstemming met de Belijdenis onzer Kerk", aldus J.H. Velema.
Het is van harte te hopen dat heel ons kerkelijk leven zich nog steeds achter deze uitspraken van de synode van Groningen schaart. En die ook laat functioneren in de prediking. Dat wil zeggen dat de Heidelbergse drieslag van 'ellende, verlossing en dankbaarheid' gepreekt wordt als een heilsordelijke.
Wie het Schatboek van Ursinus raadpleegt, zal moeten erkennen dat dit ook de intentie van de opstellers van de Catechismus is geweest. Trouwens, vinden we ook bij de reformator Calvijn geen vergelijkbare uitspraken? Ik volsta met twee woorden van de reformator. "De wet is gegeven om de overtredingen, namelijk opdat ze de mensen zou overtuigen van hun verdoemenis en daardoor zou verootmoedigen. Dit is de ware en enige voorbereiding om Christus te zoeken" (Inst. II, 7, 2v). "De boetvaardigheid opent voor ons de eerste toegang tot de kennis van Christus die Zich aan geen anderen vertoont dan aan ellendige en terneergeslagen zondaren die zuchten, bekommerd en belast zijn, hongeren, dorsten en van smart en ellende verkwijnen" (Inst. III, 3, 20).
De negentiende-eeuwse predikers in de kerken der Scheiding hebben het verstaan en uitgedragen.

J.M.J. Kieviet

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 2002

De Wekker | 16 Pagina's

Christelijke gereformeerde prediking in de negentiende eeuw (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 2002

De Wekker | 16 Pagina's