Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eredienst en ethiek in de Psalmen (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eredienst en ethiek in de Psalmen (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De samenhang tussen de eredienst - ook aan te duiden als de cultus - en de ethiek wordt niet zo vaak besproken. Over elk van de beide termen apart wordt wel geschreven. Ze komen in een preek ook wel ter sprake. In twee artikelen wil ik het spoor van beide in de Psalmen nagaan en zo mogelijk verduidelijken.

De ethiek
Onder ethiek versta ik de plaatsing en de plaatsbepaling van het ethos in de Psalmen. Dat betreft de handel en wandel van de gelovigen zoals de Psalmen daarover spreken en daartoe oproepen. Het gaat dan niet alleen over de zondige levenswandel, maar ook over de gehoorzaamheid aan Gods geboden. In onderscheiden bewoordingen worden de geboden van God bijvoorbeeld in Psalm 119 ter sprake gebracht. Woorden als inzettingen, toezeggingen, getuigenissen, bevelen, maar ook Gods Woord, bedoeld als belofte en goedertierenheid treffen we in Psalm 119 aan. Het moet opvallen dat al deze woorden een plaats krijgen tegenover de zonden en de boosheid van de goddelozen. Men zie bijvoorbeeld vers 23 en 53 en als tegenstelling daarvan vers 54, 61 en als positieve keerzijde vers 62; verder 69 en 70. Ik ben geneigd deze Psalm de Bergrede van het Oude Testament te noemen.
Opvallend zijn de psalmen waarin de dichter verwijst naar of een beroep doet op zijn rechtvaardigheid voor God. Dat is in het bijzonder het geval in de Psalmen 7:4-6; 17:1; 18:21-23; 26:11-3; 44:18-22, om me tot deze psalmen te beperken. Verder kan men zien welke hoge eisen er gesteld worden aan het leven voor Gods aangezicht en in zijn tent, de tempel. De Psalmen 15 en 24 leggen daarvan getuigenis af.
Velen hebben het moeilijk met dit beroep op eigen vroomheid en op eigen gerechtigheid. Hoe verdraagt zich dat beroep met de reformatorische belijdenis van de rechtvaardiging van de goddeloze? Zeker, we treffen ook in de Psalmen woorden van schuldbelijdenis en verootmoediging aan. Men denke aan Psalm 32, 51 en 25:1. Daarnaast, of moet ik zeggen: daartegenover staan heel anders getoonzette psalmen of gedeelten daarvan.
Hoe kunnen we vanuit deze Psalmen de rechtvaardiging van de goddeloze aan de gemeente voorhouden?
De Kamper vrijgemaakte oudtestamenticus G. Kwakkel heeft enkele jaren geleden in Groningen zijn proefschrift verdedigd, dat gewijd was aan deze betuigingen van eigen gerechtigheid door psalmdichters. Hij wijst allerlei speculatieve interpretaties af. Hij benadrukt de tegenstelling tussen godvrezenden en goddelozen. Zie vooral Psalm 119. De dichters willen hiermee niet zeggen, dat ze zondeloos zijn of bijna vrij van zonden. Ze betuigen dat het Woord, de wet en de dienst van de HEERE hun lust en hun leven is. Dit in tegenstelling tot de goddelozen. Dezen verachten God en zijn wet. Ze gaan in tegen zijn Woord. Die tegenstelling loopt dwars door de Psalmen heen.

Leven in het verbond
Willen we de bedoeling van de dichters goed verstaan, dan moeten we uitgaan van het leven in het verbond. Dat is dus: Gods genadige bemoeienis met zijn volk. De HEERE begint. Hij is de Eerste. Het ethos in de Psalmen is de gelovige reactie op Gods beloften en inzettingen.
Wie bijvoorbeeld Psalm 15 en Psalm 24 leest, vindt daarin de Tien Geboden terug, vooral het eerste en het tiende gebod. Woorden als waarheid en gerechtigheid staan centraal. Ze overkoepelen in zekere zin uitdrukkingen als: met de tong niet achterklappen, zijn metgezellen geen kwaad doen, zijn geld niet op woeker zetten en geen geld aannemen tegen de onschuldige (15:3-5). Het gaat om integriteit, om gaafheid van intentie en levenswandel. De HEERE en de naaste liefhebben. Dat is de heiliging van het leven binnen het verbond. Als de dichters hierover spreken, beroemen ze zich niet op hun vroomheid. Veeleer eren ze de God van het verbond en prijzen ze zijn inzettingen. Daarmee zeggen ze niet dat ze zondeloos zijn. Wel spreken ze hun hartelijke begeerte uit om de HEERE te dienen. Vandaar dat we dan zo maar een uitdrukking aantreffen als 'De HEERE is mijn heil' (Psalm 27:1; 62:3 en 7; 88:2 enz.).

In mijn jonge jaren heb ik bij preken over de Psalmen wel eens een verkeerde start gemaakt. Ik begon met: 'Hoe kom je daar nu aan?' Net of de psalmdichter de weg ernaartoe wilde schetsen. Later heb ik leren inzien dat het vertrekpunt ligt in God, en in de genade van zijn verbond. Dan valt in de Psalm het leven met God voor je open. Niet alsof wij dat van onszelf uit moeten bereiken of kunnen verwerven; maar als een geschenk van de God van het verbond. Heil en heiliging horen bij elkaar, zoals rechtvaardiging en heiliging. Wie op die weg mag wandelen komt zichzelf in zijn zonden en overtredingen tegen. Hij kan niet roemen in eigen volmaaktheid. Hij mag zingen vanuit een diep verlangen naar heelheid, gaafheid in de toewijding aan God.
Verlangen naar integriteit is dan kenmerkend voor het leven met God.
Dat is de plaats van het ethos in de psalmen - een leven met God, in afhankelijkheid, gebed, belijdenis en hunkering. En dat niet als een voorwaarde die we van onze kant eerst hebben te vervullen. Wel als een gave van God. Zo'n leven hoort bij de God van het verbond en is deel van de verbondsomgang.

De eredienst
Het wonderlijke is dat de cultus in ditzelfde perspectief zijn plaats krijgt. Ik denk bij de eredienst aan tal van uitdrukkingen in de Psalmen. Niet alleen aan de altaren (43:4), maar ook aan Sion (20:3; 53:7 en 87:2 en 5) of uw woningen, uw voorhoven (84:2 en 11). Zelfs aan de liturgie van de hemelen (89:6). Ik denk aan de uitdrukking 'voor Uw aangezicht', of 'Ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende uw sterkheid en eer' (63:3), 'de ijver van Uw huis heeft mij verteerd' (69:10; 'betaal de Allerhoogste uw geloften' (50:14). Uitdrukkingen waarin de omgang met God wordt beleden, omschreven en geprezen!
Hoezeer die omgang ook met het ethos samenhang mag daaruit blijken, dat de HEERE geen lust heeft aan slachtoffer of spijsoffer van wie niet in oprechtheid voor zijn aangezicht komt (40:7 en 51:18). Hier horen we dezelfde negatieve toon over de cultus als bijvoorbeeld in Jeremia 7:5-11 en in Jesaja 1:11-17.

Eredienst en ethos corresponderen met elkaar; of de een maakt de ander tot een vloek. Door onze zonde komen ze tegenover elkaar te staan. Prachtig dat we zo door heel de Psalmbundel heen de cultus in haar wijde veelvormigheid aantreffen.
Ik zou ethos en cultus wel tweelingzusters willen noemen, als gestalten van het verbondsleven. De ethiek kan niet zonder de cultus. En de cultus loopt uit op de ethiek. Te vragen welke van beide de eerste is, de oorsprong of de bron, is een mijns inziens verkeerde vraagstelling. Beide zijn gave, gestalte en vrucht van het verbondsleven. Wie met de ethiek bezig is, kan niet zonder de schuldbelijdenis en niet zonder de bede om goddelijk onderricht, en evenmin zonder lofprijzing. Het leven in de vreze des HEEREN wordt gedragen en gestimuleerd door de liturgie.

Ook het omgekeerde geldt: de liturgie dringt tot leven in afhankelijkheid van God en tot liefde jegens Hem en zijn geboden en jegens de naaste. Zelfs de schepping komt dan binnen het gezichtsveld als plaats en bron van lofprijzing. Zelf heb ik veel geleerd door in een vakantie enkele zomeravonden te besteden aan het achter elkaar lezen van de honderdvijftig Psalmen. Daarbij maakte ik aantekeningen over zowel de ethiek als de cultus, als twee aparte componenten en in hun samenhang. Zo ben ik gekomen tot de typering van beide als tweelingzusters.

Voor Gods aangezicht
Hier moet ik nog iets aan toevoegen. Woorden als heiligdom, altaar, tempel en Sion dragen een dimensie meer in zich dan in Jeruzalem gezien kon worden.
Vooral de uitdrukking 'aangezicht van God' maakt dat duidelijk. Dan gaat het over de ontmoeting in de tempel met de levende God. Deze ontmoeting blijft echter niet beperkt tot, of bepaald door de tempel. Ik denk aan wat Salomo in zijn gebed bij de inwijding van de tempel zegt in 1 Koningen 8:27-29: 'Waarlijk, zou God op aarde wonen? Zie de hemelen, ja de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen (omvatten), hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. Wend U dan nog tot het gebed van uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en het gebed dat uw knecht heden voor uw aangezicht bidt.'
Salomo is zich ervan bewust dat de cultus weliswaar binnen de tempel plaatsvindt, maar opstijgt tot in de hemel omdat ze gericht is tot God in de hemel.
Hierover wil ik in een volgend artikel nog iets zeggen. Het gaat dan over de plaats en de praktijk van de Psalmen in het leven van gelovigen in de nieuwtestamentische bedeling.

W.H. Velema
(prof. dr. W.H. Velema is emeritushoogleraar ambtelijke vakken en ethiek van de Theologische Universiteit in Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 2003

De Wekker | 16 Pagina's

Eredienst en ethiek in de Psalmen (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 2003

De Wekker | 16 Pagina's