Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ethiek en de verhouding tot God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ethiek en de verhouding tot God

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In De Wekker van 27 juni heeft dr. B. Loonstra gereageerd op mijn artikelen in de voorafgaande nummers, en met name op de bijdrage die aan zijn boek Zo goed en zo kwaad gewijd was. Hij deed dat om twee redenen. Ten eerste was hij bevreesd dat er een scheef beeld bij de lezer zou blijven hangen, met name waar het gaat over de mens als moreel wezen, en de betekenis van de keuzes die de mens maakt. Daarnaast meent Loonstra dat de discussie over de verhoudingsbepaling van Gods geboden en de liefde dringend voortzetting behoeft. Op beide punten wil ik hier ingaan, maar vooral aan het eerste is mij veel gelegen: het is van het grootste belang dat we elkaar verstaan en recht doen.

Alle relatie met God heeft een moreel aspect
Loonstra krijgt de indruk dat ik, zodra het woord 'moraal' ter sprake komt, meteen bevreesd ben voor zelfrechtvaardiging van de mens tegenover God. Maak ik de relatie tot God dan los van het menselijk handelen, dat toch altijd ook een moreel aspect heeft? Laat ik om te beginnen kort en goed mogen stellen: de relatie met God heeft altijd een moreel aspect. Door heel de Schrift heen is er een onlosmakelijk verband tussen de verhouding van de mens tot de HERE en zijn levenswandel, in diverse richtingen. Dat het zó ligt, laat zich ook aflezen aan de Tien Geboden: de verhouding tot God en die tot de naaste zijn daarin onlosmakelijk met elkaar verweven.
Maar - vervolgt Loonstra - beperk ik die eenheid niet tot de huidige situatie, van na de val? De vraag naar goed en kwaad zou volgens mij immers niet thuis horen in de goede schepping. Loonstra aarzelt; aan het slot van zijn artikel stelt hij de vraag of ik dat inderdaad wel bedoel. Als ik immers schrijf dat de schepping de structuur van gerechtigheid heeft, heeft dat toch betrekking op wat goed en kwaad is in Gods ogen?! Nu, wat is er dan op tegen om de mens krachtens de schepping een moreel wezen te noemen? Waarom ga ik daar niet in mee?

De mens als beeld van God en moreel wezen
Voordat ik die vraag beantwoord vat ik samen hoe Loonstra het zelf ziet. Hij verbindt aan het bijbelse gegeven dat de mens naar Gods beeld geschapen is vooral de gedachte dat hij een verantwoordelijk wezen is, met de opdracht de aarde te bouwen en te bewaren. Hij schrijft: 'Als de mens die verantwoordelijkheid niet waar maakt, staat hij schuldig. Daarmee is de mens getypeerd als een moreel wezen. Schuld aan overtreding van het gebod is een morele categorie.' Hij kan mijn 'weerstand om de mens krachtens de schepping een moreel wezen te noemen' daarom niet plaatsen: 'Alsof die mens naar Gods bedoeling niet de keuze en de verantwoordelijkheid heeft om naar Gods gebod te leven.' Hij vraagt zich af waarom 'moraal niet ook een zuivere, door God bedoelde gestalte zou kunnen hebben'. Zijn vraag aan mijn adres is: Zit dat ook niet in Genesis 1 en 2, en heeft hij de christelijke traditie tot en met de gereformeerde vaderen niet aan zijn kant?
Nu, in Genesis 1 en 2 is helder, dat het meest wezenlijke van de mens, zoals die door God goed en naar zijn beeld geschapen is, gelegen is in de relatie met God. Beeld van God zijn wil zeggen: in gebondenheid aan de HERE en in opdracht van Hem de aarde bebouwen en bewaren. Het accent ligt in Genesis 2 niet op morele inhouden, en daarmee op een zekere keuzevrijheid. De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt van een 'gebod des levens', d.w.z. God gebiedt de mens niet te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. De mens wordt opgeroepen het leven te zoeken en te vinden binnen de ruimte die God Zelf heeft gegeven. Dat is geen beknotting van onze vrijheid, maar beleving van de echte vrijheid.
Leven is God kennen en Hem aanhangen, en dood is je van Hem en zijn Woord losscheuren, om zelf goed en kwaad uit elkaar te houden. Het is dan ook 'als God willen zijn'. Van vrijheid is bijbels gezien alleen daar sprake waar de mens het woord van de HERE ge-hoor-zaamt. Die vrijheid heeft de mens door te zondigen nu juist verspeeld.

De vraag is m.i. of je de mens buiten de vernieuwing door de Geest van Christus om kunt duidelijk maken dat dat de ware vrijheid is. Daarom heb ik aarzelingen om in te zetten bij de mens als moreel wezen. Je loopt dan het gevaar te scheiden wat God heeft samengevoegd, namelijk de relatie tot Hem en de ethiek. Zeker, God handhaaft zijn bedoeling met zijn schepping na de intrede van de zonde, en Hij blijft de mens ertoe roepen Hem te dienen. De structuur van gerechtigheid, die bij wijze van spreken in de schepping 'ingebakken' zit, blijft van kracht. Het 'morele' staat echter niet op zichzelf, en het staat ook niet bovenaan. De mens wordt opgeroepen met een ongedeeld hart voor Gods aangezicht te wandelen.

Natuurwet?
Loonstra meent dat hij de traditie van de kerk der eeuwen - ook de gereformeerde! - aan zijn zijde heeft als hij de lijn van de scheppingsorde fors aanzet, en er de gedachte aan verbindt dat de mens geroepen blijft de geboden te doen, in een schepselmatige en daarom beperkte autonomie, en dat dit een zuivere, door God bedoelde gestalte kan hebben. Nu moet ten eerste gezegd dat men in de gereformeerde traditie in dit opzicht zich verwijderd heeft van Luther en Calvijn, en van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daarnaast: ook al meenden Luther en Calvijn dat de mens de wet in hoge mate met zijn verstand kon afleiden uit de werkelijkheid zoals de mens die waarneemt, toch hebben ze - en dat is voor mij het punt - dat op geen enkele wijze verbonden met een idee van een zelfstandigheid van het morele in de mens, waarop hij aan te spreken zou zijn.
God geeft zijn gebod vooral met de bedoeling ons tot het inzicht te brengen dat we daartoe niet in staat zijn, en de verlossing in Christus nodig hebben. Zeker, het gebod heeft ook een 'ambt' of 'gebruik' op het terrein van samenleving en politiek. Het herinnert alle mensen aan de gerechtigheid die het doel van de schepping is. Maar als reformatoren als Luther en Calvijn daarop doelden was dat er niet op gericht dat de mens als 'moreel wezen' keuzes zou maken, en een visie zou 'ontwikkelen op het door God bedoelde leven'. De Reformatie heeft krachtig naar voren gebracht dat alleen een 'goede boom' 'goede vruchten' voortbrengt. Alleen wie in Christus is en blijft draagt vrucht; zonder Hem kunnen we niets doen.

Gebod en liefde
Blijft er in mijn gedachtegang dan niet alleen een gehoorzaamheid zonder nadenken, zonder kennis van wat we doen, over? Nee, in de schepping geeft God de ruimte aan die de mens mag invullen in ware vrijheid. En in de herschepping is er de ruimte van de christelijke vrijheid, binnen de heilzame omheining van Gods geboden.
Loonstra heeft op dit punt een wat andere benadering. Op basis van zijn visie op de mens als moreel wezen, die in verantwoordelijkheid invulling aan de gehoorzaamheid, trekt hij enkele lijnen, die van fundamenteel belang zijn voor de ethiek.
Het zwaartepunt moet volgens hem niet liggen bij een letterlijke gehoorzaamheid aan het gebod, maar bij de bedoeling van de geboden, nl. om bij te dragen aan een leven in liefde voor de Here. Het gebod is alleen dan gebod van God als het in dienst staat van de christelijke vrijheid.
Nu denk ik niet dat iemand een 'letterlijke gehoorzaamheid' zonder meer zou willen bepleiten. Dat is een vorm van kadaverdiscipline, die de nodige ongelukken heeft veroorzaakt. Maar wat wordt er in het Nieuwe Testament tegenover gesteld? Als ik het goed zie, wordt de 'letter' niet gerelativeerd, maar wordt gezocht naar de diepe geestelijke bedoeling van de letter. Het is vanuit de instelling: 'Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien, maar uw gebod is onbegrensd.' (Psalm 119,96)

Wat houdt dat voor mij in de praktijk in? Ik geef dr. Loonstra helemaal gelijk als hij zegt dat de bezinning op de verhouding van gebod en liefde urgent is. We worden vandaag in de samenleving en ook in de christelijke gemeente met ingrijpende vragen geconfronteerd. Ik denk dan aan de positie van de vrouw, aan de vragen rond homofilie, etc. Ik ervaar de spanning om daar op een goede wijze mee om te gaan ook heel existentieel. Het heeft iets aantrekkelijks om uit te gaan van de christelijke vrijheid, en de liefde tot wichelroede te maken. Voor mij is het dan evenwel de vraag of ik dan niet daarbij uitkom dat ik de liefde tot principe maak, of anders gezegd: de christelijke vrijheid tot invalspoort voor het vlees, voor de zonde, laat worden. Daarom ga ik de weg van het doorvragen naar de diepste strekking en betekenis van het gebod. Als ik zie hoe de zonde in de wereld is gekomen, namelijk door - aldus Luther - over God te denken en te spreken buiten het daadwerkelijk horen naar zijn Woord óm, dan meen ik dat ons die weg gewezen wordt.
Ik zie meer in het dieper en geestelijk doorvragen naar wat de Schrift zegt en bedoelt. Misschien ben ik te wantrouwend, maar ik vertrouw mijn intuïtie de taak van kompas niet toe. In Psalm 119 vraagt de dichter: 'Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw wet.' (Psalm 119,18) Als ik dat goed begrijp, dan ligt er een belofte in een dieper, geestelijk doorvragen naar wat de Schrift zegt en bedoelt. Langs die weg zoek ik antwoord op de vragen die ons vandaag zo bezig houden, in het geloof dat de HERE ons ook werkelijk leidt waar we ons aan de werking van zijn Woord en Geest toevertrouwen.

G.C. den Hertog
(Prof. dr. G.C. den Hertog doceert ethiek aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 2003

De Wekker | 16 Pagina's

Ethiek en de verhouding tot God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 2003

De Wekker | 16 Pagina's