Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een duizend-jarig vrederijk? (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een duizend-jarig vrederijk? (3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na een korte schets van de 'leer' van het chiliasme en een vogelvlucht door de geschiedenis daarvan, heb ik ook iets verteld over de officieel-kerkelijke reactie van onze synode(s) inzake deze opvattingen en de verbreiding daarvan. Na enkele opmerkingen over hoe het laatste bijbelboek gelezen wil worden, moeten we nu nader aandacht geven aan Openbaring 20 - het bijbelgedeelte waarop de chiliasten zich vooral beroepen. Als u uw bijbel bij de hand hebt, is het nu volgende wellicht wat gemakkelijker bij te houden.

Voorlopigheid in Openb. 20?
Het is de vraag waar het in dit hoofdstuk om gaat: om een openbare Christusregering op aarde waarin de gelovigen zullen delen (zo stellen alle vormen van chiliasme dat) óf om een onthulling van de reeds bestaande werkelijkheid van het heil in Christus als troost tegenover alle concreet en lijfelijk ervaren leed en moeite van verdrukking en martelaarschap zoals dat onder de nú nog niét openbaar geworden heerschappij van Christus wordt ervaren. Anders gezegd: worden we hier getroost met wat ééns werkelijkheid zal wórden óf wordt hier troost gegeven vanuit wat reeds werkelijkheid ís?

Korte samenvatting van Openb. 20:1-10
Johannes ziet een engel neerdalen uit de hemel; deze grijpt de satan, bindt hem en werpt hem in de afgrond, waar hij 1000 jaren moet verblijven. Een troongezicht toont de levende heiligen, zalig gesproken en regerend met Christus. Na 1000 jaar losgelaten, probeert de satan een massaal offensief tegen de gemeente te ontketenen; maar hij wordt gestuit, verslagen en voor eeuwig naar de hem toekomende plek verwezen.

Enkele details:
a) 20:1-3
vaker treedt een 'gedienstige geest' (Hebr. 1:14) op bij cruciale momenten in de heilsgeschiedenis: in de kerstnacht, op de paasmorgen, bij de hemelvaart. Dus moet er ook nú iets bijzonders aan de hand zijn. Een grote aanvalsactie vindt plaats: de oermonsterlijke verslinder (8x als 'draak' in hfdst. 12 genoemd), die ook de oeroude tegenstander van God en Zijn schepping is (Gen. 3), die als 'duivel' een wig probeert te drijven tussen God en mensen (zo treedt hij o.a. op in Matth. 4), de 'tegenstander' (1 Kron. 21:1 en Mt. 16:23) wordt aan de ketting gelegd; en zo, machteloos gemaakt, in ieder geval beperkt in de uitoefening van zijn macht, in de 'afgrond' gesmeten. Dat is: teruggedrongen in zijn eigen domein. De 'afgrond' is de plaats van herkomst én bestemming van de demonen - zie bv Luk. 8:31; II Petr. 2:4; Openb. 9:1,2,11; 11:7 en 17:8. Duidelijk is hij nu in zijn boze mogelijkheden en activiteiten beperkt. Dit geldt voor een periode van 1000 jaar = 10 x 10 x 10: lang en volkomen.
Het doel van deze binding en opsluiting is: dat hij de volken niet meer kan verleiden, niet meer massaal kan mobiliseren. Dat wil zeggen: dat het evangelie heel de wereld door verkondigd kan worden.
Mogen we hierbij denken aan de 'weerhouding' waarvan we in II Thess. 2:6,7 lezen?
Als de vraag wordt gesteld wanneer deze binding is ingegaan, heb ik de neiging daarbij teksten als bv Coloss. 2:15; Luk. 10:17,18; Matth. 12:29 en Joh. 12:31 te betrekken. In principe is met de komst van de Here Jezus, en zéker met zijn aan het kruis volbrachte werk, de (onbeperkte) zeggenschap van de oude tegenstander gebroken. Hieraan denken ook de meeste uitleggers. Dat lijkt me in elk geval beter dan te denken aan het begin van het zgn. 'corpus christianum', de Constantijnse periode van bevoorrechting van de kerk die omstreeks het jaar 325 aanbrak. Al is nu de satan gebonden, afgeremd en begrensd - er staat hierbij niet dat daarmee ook de zónde en alle ongerechtigheid en alle boze menselijke neiging daartoe, verdwenen is.

b) 20:4-6
een visioen van de reeds reële triomf. Op aarde kan de vraag kwellen hoe het staat met de gestorven gelovigen, mogelijk de martelaren. Wáár zijn ze? en hóé?
Johannes ziet ze op tronen zitten. Wie? Op verschillende wijze worden ze geduid: onthoofden, (niet 'ontzielden'), met naast hen alle heiligen die op aarde trouw gebleven zijn aan de Here en niet voor het beest en diens beeld hebben geknield. Zij zitten op tronen en hebben oordeel-bevoegdheid.
De grote vraag is wáár die 'tronen' staan. Volgens chiliastische opvatting moet dat op de aarde zijn - men spreekt immers van een DJR op áárde, met allerlei aardse stoffelijke zegeningen als vrede, vruchtbaarheid en welvaart.
Maar: het moet ons wel wat te zeggen hebben dat, telkens wanneer in dit bijbelboek van 'tronen' sprake is (in totaal 36x!), deze tronen altijd in de hemel staan - behalve als het gaat over 'de troon van satan', zie 2,13... Daar hebben Vader en Zoon soevereine macht; van daaruit wordt alles geregeerd.
De mede-heerschappij wordt - op voorhand - ook gegeven aan de gestorven heiligen.
Zij zijn niet dood, maar 'leefden'. Met anderen, onder wie prof Van Genderen, pleit ik ervoor dat woord in vs. 4b zó te lezen, in plaats van: werden levend. Zij leven, zij het zonder lichaam (zie bij 6,9-11), wél in hemelse gestalte (vgl. Luk. 20:28), deelhebbend aan Christus in zijn opstanding (Joh. 11:26) en delend in zijn koninklijke heerschappij.
Dat is nog niet de situatie zoals die in 22:5 beschreven wordt: die van het verkeren in het nieuwe Jeruzalem. Maar tóch -troostvol: de omgekeerde wereld. 'De vogelvrij-verklaarden blijken toch recht te krijgen' (aldus prof. De Vuijst). De op aarde gesneuvelde strijders zijn de gekroonde koningen in de hemel. Heersen zij, zoals prof. De Vuijst stelt met verwijzing naar 6:9,10 en 19:2 door middel van hun gebeden?
Dat zij 'leven' wordt door sommigen opgevat als 'wedergeboren'. Liever zou ik willen denken aan de voortzetting van hun leven met Christus, zoals zij dat op aarde geleerd hebben en zoals dat door de dood niet ongedaan gemaakt kan worden. Dit geldt dan alle heiligen gedurende de toestand na het sterven en vóór de wederkomst.
De 'overige doden' zijn de gestorvenen, die in hun leven niet tot geloof gekomen zijn. Geestelijk gesproken waren zij vóór hun sterven al dood. Het níét-leven of: niet-levend-worden betekent dat zij geen deel hebben aan het leven van en met Christus in zijn heerlijkheid. Over hun definitieve lot lezen we in vs. 15.
Het moet helder zijn dat wat hier als 'eerste opstanding' genoemd wordt níét slaat op een afzonderlijke opstanding van gelovigen vóór de algemene opstanding, maar dit is aanduiding voor hun nieuwe situatie: het door de dood heen blijven(d) leven met Christus. Kinderen van God zijn 'kinderen van de opstanding' (Luk. 20:39).
Veelzeggend moet ook zijn dat nergens over een tweede opstanding wordt gesproken...
Met de 5e zaligspreking in dit boek worden zij gelukkig genoemd, - niet zielig, maar zalig. Over hen heeft de tweede dood (zie o.a. 2:11 en 21:8 - de vuurpoel van eeuwige straf) niets te zeggen.
De erenaam 'priesters en koningen' betekent dat zij geheiligd zijn tot en geschikt voor de dienst in de hemelse liturgie. Het herinnert misschien aan de positie van Adam vóór de zondeval; het wijst m.i. onmiskenbaar op de voor Israël bedoelde positie (Ex. 19:6) én op die van de gelovigen uit de volken (zie 1:6 en 5:10; vgl. I Petr. 2:9v). Zo komt wat oorspronkelijk voor Israël moest gelden in alle gelovigen aan het licht: Gods doel met schepping, verlossing en verbond wordt bereikt.
Dit hoge leven in de eerste opstanding geldt alle gelovigen in die 1000 jaar, in die langgerekte en soms zo bange periode tussen kruisiging en/of hemelvaart en wederkomst - alles dankzij de nog niet in volle openbaarheid gekomen overwinning van Christus.

c) 20:7-10
Volgens de meeste chiliasten zal het einde van die 1000 jaar aanbreken als de Here Jezus en al zijn heiligen de aarde verlaten hebben, - ná de 'opname van de gemeente'. Voor de achtergeblevenen zal dan de bange tijd van de 'grote verdrukking' aanbreken. Aan het einde daarvan zullen dan de tweede komst van de Here Jezus en het definitieve oordeel plaatsvinden...
Het is (te) zwak uitgedrukt als ik zeg dat het voor mij zéér de vraag is of dát hier nu werkelijk staat en zo gelezen mag worden. Hier is meer sprake van het 'inlezen' van eigen ideeën of schema's in de Schriftwoorden dan van een onbevangen luisteren daarnaar.
Als de satan wordt losgelaten (hij kan zelf niet eens loskómen...), mobiliseert hij alle volken die nog zijn overgebleven uit alle windrichtingen tot de onheilige oorlog (vgl. daarvoor 16:14 en 19:19). Dit is blijkens 12:17 de strijd die gaande is sinds de hemelvaart van Christus.
Zoals de legerplaats van Israël na de uittocht uit Egypte en de doortocht door de Schelfzee werd aangevallen door de Amalekieten; zoals Israël, na levendmaking en terugkeer en herstel (Ezech. 37) wordt belaagd door Gog en Magog (zie Ezech. 38 (vs. 9!) en 39), zo ook de gemeente. De vijandschap tegen God en zijn volk is wereldbreed. Als in vs. 9 gesproken wordt over de 'omsingeling van de legerplaats der heiligen en de geliefde stad' moet hiermee volgens de chiliasten zonder meer Jeruzalem zijn bedoeld. Dat hoeft niet helemaal ontkend te worden, maar vooral moeten we ook hier oog hebben voor de beeldspraak: mogelijk staat hier Israël model voor de gemeente, Gods volk, onderweg door de woestijn (zie Openb. 12). Net zomin als in de hoofdstukken 18 en 19 met 'Babylon' het historische en lokale Babel is bedoeld - het is symbool voor de anti-macht; net zomin hoeft dit tot het zichtbaar aan te wijzen Jeruzalem beperkt te zijn.
De gelovigen lijken als ratten in de val te zitten. Maar - met herinnering aan Elia (II Kon. 1) én aan de ondergang van Gog/Magog (Ezech. 38:18 en 39:6) wordt door goddelijk ingrijpen van boven en in een flits alle tegenstand verteerd. 'De helse stokebrand wordt gedoofd door hemelvuur' (v.d. Meulen).
En dan komt de boze opstoker bij zijn trawanten, op de plek waar hij hoort. Nu is Gen. 3,15 vervuld - eindelijk...

H. Biesma
(Ds. H. Biesma is em. predikant in Amersfoort)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 2003

De Wekker | 16 Pagina's

Een duizend-jarig vrederijk? (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 2003

De Wekker | 16 Pagina's