Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Professor L.H. van der Meiden (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor L.H. van der Meiden (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tweede professor die op 16 december 1953 terugtrad, was L.H. van der Meiden. Hij gaf een afscheidscollege over 'Een nieuw verbond'. Van der Meiden behoorde tot dezelfde generatie als zijn collega Van der Schuit, maar hij werd vijf jaar later predikant. Zijn installatie en inauguratie als hoogleraar vonden plaats in 1938, toen Van der Schuit reeds lang in Apeldoorn doceerde. Zij hebben goed kunnen samenwerken en hadden ook veel waardering voor elkaar, maar Van der Schuit stond mede door zijn persoonlijkheid meer op de voorgrond. Van der Meiden, bescheiden als hij was, wilde wel genoegen nemen met een tweede plaats.

Jeugd en opleiding
Leendert Huibert van der Meiden werd op 20 april 1882 te Hazerswoude geboren. Zijn ouders verhuisden al spoedig naar een boerderij en tuinderij te Loosduinen. Het leek er eerst niet op dat hun oudste zoon predikant zou worden. Hij heeft nog een aantal jaren in het bedrijf meegewerkt.
In oude boeken bladerend werd hij op een zondag getroffen door een preek van J. van Lodenstein over de woorden 'maar er was geen geest in hen' (Ez. 37:8b). Hij ontdekte wat hij miste en besefte dat hij de leiding van Gods Woord en Gods Geest nodig had. Hij kwam in de kerk bij ds. J. Wisse Czn., wiens prediking hem tot zegen was. Het is opmerkelijk, dat hij later elf jaar predikant zou zijn van deze gemeente, die haar kerkgebouw in de Snoekstraat in Den Haag had.
Van zijn geestelijke ontwikkeling heeft hij zelf iets verteld in zijn 'geloofslied', dat in 1934 opgenomen werd in het Jaarboekje van onze kerken, waarvan hij lang redacteur geweest is. Daar komen de regels in voor:
„'k kreeg geloof en daarom spreek ik,
spreek ik van gena alleen".

Na een admissie-examen werd hij in 1905 student aan de Theologische School te Rijswijk. Behalve voor docenten als F.P.L.C. van Lingen en P.J.M. de Bruin had hij veel waardering voor H. Janssen, die ook het zijne aan de opleiding bijdroeg. Het is moeilijk uit te maken, wiens invloed het sterkst was. Maar Van der Meiden verwerkte het onderwijs toch op zijn eigen manier.

In Enschede, Dordrecht en 's-Gravenhage
Kandidaat Van der Meiden werd in 1912 beroepbaar gesteld. Hij trouwde in dat jaar met mevr. R. van der Hout. Er zijn in het gezin vier zoons geboren, maar een van de kinderen is vroeg overleden.
De bevestiging in het ambt was op 17 november 1912. Na de gemeente Enschede vijf jaar gediend te hebben vertrok Van der Meiden naar Dordrecht en vandaar ging hij in 1927 naar Den Haag. In zijn tijd ontstonden er twee dochterkerken: West en Oost (nu Den Haag-Rijswijk). Al die jaren is er intensief gewerkt in de gemeenten, die bepaald niet klein waren. Het ledental van de gemeente Dordrecht lag in 1927 boven de duizend. Er was dus genoeg te doen. Daarbij kwam allerlei kerkelijke arbeid in deputaatschappen en op vergaderingen. In 1922 en in 1927 presideerde Van der Meiden de generale synode.

De jaren met dominee Van der Meiden waren voor de gemeenten goede perioden. Hij was een trouw pastor. Misschien maakte hij soms een stroeve indruk, maar wie hem beter leerde kennen, wist van zijn hartelijkheid. Hij was bedachtzaam en betrouwbaar. Deze dienaar van het Woord had een diepe eerbied voor de Heilige Schrift, omdat God daardoor tot ons spreekt. De boodschap van het Woord van God moet zuiver worden doorgegeven en dat stelde altijd weer hoge eisen aan de voorbereiding van de prediking.

Preek en liturgie
Er zijn veel preken van hem uitgegeven, deels in de serie Uit de Levensbron, deels in afzonderlijke bundels als Uit den Geest geboren (1925) en Van vat in vat (1927). De schrijver zegt in die eerste bundel: We meenden te moeten beginnen bij de wedergeboorte. Van vat in vat is een uitdrukking die ontleend is aan Jeremia 48:11 (SV). Op thema en verdeling volgt in de eerste preek een bede en dat was vroeger niet ongewoon: 'Geest des Heeren Heeren der ontdekking en vernieuwing, ledig ons van vat in vat en leid ons tot de ware rust. Amen.' In deze preken wordt de nadruk gelegd op het werk van de Heilige Geest in ons. Hetzelfde geldt van tal van andere preken. De liturgie is opvallend sober - in de regel vijf of zes psalmverzen. Maar dat was toen gebruikelijk.

Zonder zijn kracht in conservatisme te zoeken nam Van der Meiden dikwijls een behoudend standpunt in. Zo gal hij in zijn Haagse tijd een brochure uit over de gezangenkwestie: De menschelijke gezangen. Onder verwijzing naar de synode van 1846 wilde hij, dat men de menselijke gezangen die niet in de Bijbel gevonden worden, zou weren. De historie leert dat de Psalmen door de gezangen verdrongen worden. Hij was dus tegen het vrije lied in de eredienst. De berijming van de Psalmen kon overigens beter, en ze zouden ook meer in nieuwtestamentisch licht gezien moeten worden.

Schriftuurlijk-bevindelijk
Op de vraag hoe er gepreekt moet worden, zou het antwoord van Van der Meiden zijn: schriftuurlijk en bevindelijk. Dat is af te leiden uit zijn gedrukte preken en uit zijn referaat op de predikantenvergadering van 1935. Het bevindelijk element in de prediking is volgens een van zijn stellingen het vertolken van wat God door zijn Geest in de harten van de zijnen werkt. De ware bevinding is niets meer, maar ook niets minder dan het waarachtig beleven van Gods Woord. Het bevindelijk element mag niet achterwege blijven. Dat vereist dat er toepasselijk, onderscheidend en ontdekkend gepreekt wordt. Om recht te preken moeten wij waarlijk in de gemeenschap met God leven, zelf deel hebben aan het heil der genade, Christus en onszelf kennen.
Een van zijn laatste geschriften ging over dit onderwerp (Wat is bevinding? 1951). Als hoogleraar zei hij niet zelden tot zijn studenten: 'Mijne heren, er moet bevindelijk gepreekt worden.'

Hart voor de jongeren
Van der Meiden vond het naar eigen zeggen heerlijk om voor de jeugd te werken. Hij heeft veel gedaan voor de bond van Christelijke Gereformeerde Jongelingsverenigingen. In 1917 werd hij lid van het bondsbestuur en begon zijn werk als redacteur van het bondsorgaan Luctor et Emergo, waarvoor hij al verschillende bijdragen had geleverd, Juist in dat jaar ging het blad evenals de bond door een ernstige crisis heen. De tweede voorzitter van het bestuur, die een tijdlang redacteur was geweest, trok zich terug. De energieke voorzitter, ds. H. Janssen, nam het roer weer even over, maar klaagde dat het niet ging. Ook Van der Meiden zag het donker in. Als het niet verandert, 'ontkomt Luctor niet, maar komt om.' Toch gaf hij het niet op. Hij had een andere stijl dan Janssen, maar wist ook van volhouden. Na de bondsdag in september 1927 was er niet alleen voortgang, maar ook vooruitgang. De 'onvermoeide redacteur' bleef eraan werken, totdat het blad in 1941 ophield te verschijnen, omdat de redactie en de administratie zich niet aan de bepalingen van de Duitsers wilden onderwerpen.
Hij is nog enkele jaren eindredacteur geweest van een nieuw blad, maar hij behoefde toen niet meer voor zoveel artikelen te zorgen als voor Luctor. Hij heeft niet alleen door wat hij schreef, maar ook tien jaar lang als voorzitter van de Bond van Christelijke Gereformeerde Jongelingsverenigingen aan het jeugdwerk leiding gegeven.

Een vader van Effatha
In Dordrecht was Van der Meiden in contact gekomen met de school van Effatha. Hij trad in 1920 toe tot het bestuur en is van 1938 tot zijn dood voorzitter geweest. Nadat hem als hoogleraar emeritaat was verleend, is hij al spoedig naar Den Haag vertrokken. Daar was hij niet ver van de toen in Voorburg gevestigde instelling, die de liefde van zijn hart had.

Een hoogtepunt was de viering van het gouden jubileum van de vereniging in 1938. Bij die gelegenheid ontving de voorzitter een hoge koninklijke onderscheiding. Uit waardering voor hem en voor de arbeid van Effatha werd hij bevorderd tot officier in de orde van Oranje-Nassau. Van der Meiden had een warme belangstelling voor de zorg die aan de doven besteed werd. Hij voelde zich persoonlijk bij heel Effatha betrokken. Een van de bestuursleden noemde hem een vader van Effatha.

J. van Genderen
(Prof. dr. J. van Genderen is emeritus hoogleraar in de dogmatiek van de Theologische Universiteit te Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 2003

De Wekker | 16 Pagina's

Professor L.H. van der Meiden (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 2003

De Wekker | 16 Pagina's