Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tolerantie: waarom en tot hoever? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tolerantie: waarom en tot hoever? (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lange tijd gold Nederland als een oase van tolerantie in een wereld van conflicten. Niet de dingen op de spits drijven, niet kost wat kost eigen gelijk zien te halen, maar overleggen, met respect voor de ander. Het woord poldermodel maakte goede kans als leenwoord in andere talen te worden binnengehaald.

Inmiddels gaat ons land weer over de tong in het buitenland, maar nu vanwege de omslag in de stemming, die zich lijkt te voltrekken. Vorig jaar vonden twee moorden plaats die diepe sporen in de samenleving hebben getrokken en heftige reacties opgeroepen. Eerst werd in januari de conrector van het – toen – Terracollege, de heer Van Wieren, neergeschoten door een leerling. Het was geen incident, maar een signaal, dat er op de scholen en in de samenleving iets veranderd was. Allerlei sms-jes en emails in de weken erna lieten zien, dat er iets broeide onder jongeren, en dan vooral bij degenen die van allochtone afkomst zijn. In november werd Theo van Gogh op klaarlichte dag neergeschoten en vervolgens gruwelijk verminkt door een moslimextremist. Niet alleen politici die zich provocerend in de richting van de Islam hadden uitgelaten als Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders, maar ook veel gematigder collega’s als de Amsterdamse burgemeester Cohen en onze minister-president bleken op dodenlijstjes voor te komen.
In deze artikelen gaat het niet over de dreiging die van moslimextremisten uitgaat, en die het nodig kan maken bepaalde burgerlijke vrijheden in te perken. Die eventuele inperking kan men verdedigen met een beroep op de tolerantie. Tolerantie is een groot goed, en verdient het daarom verdedigd te worden. Intussen is het wel de vraag wàt we precies verdedigen. Tolerantie – wat is dat eigenlijk? Is het een leeg concept? Is het maximale vrijheid om te kunnen leven en denken zoals jij wilt, en ook te zeggen waar je maar zin in hebt, hoe kwetsend dat ook door anderen ervaren wordt?
Het gaat in wat we onder tolerantie verstaan dus over wat er in Nederland aan de hand is en daarmee over onszelf. De vraag is wat de basis en daarmee ook de kern is van onze tolerantie.

De recente geschiedenis
De tolerantie die zo kenmerkend is voor onze Nederlandse samenleving heeft een lange voorgeschiedenis, waarin diverse stromingen een rol hebben gespeeld. Het calvinistische Nederland was gastvrij jegens anderen, en nam vele ‘asielzoekers’ op. Dat waren niet alleen geloofsgenoten die elders vervolgd werden, maar ook joden die hier gelegenheid zochten en kregen om hun godsdienst openlijk te belijden. Ook namen dissidente denkers hier voor kortere of langere tijd hun toevlucht, en zo is ons land een bakermat van de Verlichting geworden.
Tolerantie was niet zozeer een vastomlijnd concept, dat algemene instemming genoot, maar eerder een stilzwijgende overeenstemming en een levenshouding. Gereformeerden herinnerden zich levendig de vervolging en onvrijheid in de zestiende eeuw en beleden ook dat geloof niet door dwang kan worden opgelegd. Een tolerante opstelling in politieke en maatschappelijke aangelegenheden liet zich dus goed verenigen met een belijnd belijden.
Als we enkele eeuwen overslaan en naar de Nederlandse samenleving in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw gaan, zien we een heel andere situatie. Twee ‘paarse’ kabinetten hebben geopereerd vanuit de gedachte dat het mogelijk is het land puur pragmatisch te besturen. Er hoeft geen consensus te zijn over wat we met elkaar delen. We gaan ervan uit, dat we ons aan bepaalde regels houden. De vraag waarom we dat doen komt niet aan de orde, en moet ook niet aan de orde gesteld worden. Dat behoort tot de sfeer van de persoonlijke vrijheid, en daar blijft de politiek ver vandaan. ‘Ideologische veren’ werden overal afgeschud, en omdat het economisch goed ging kon aan de wensen van socialisten en liberalen tegemoet gekomen worden. In dat klimaat kon een mens gedijen, die een maximale ruimte opeist voor eigen wensen en zelfontplooiing. Wie vroeg hoe goed dat was voor kinderen, en voor het milieu, en wat die maximale zelfontplooiing voor mensen opleverde, was een zwartkijker. Inmiddels is duidelijk, dat het cement in de samenleving overal in slechte staat verkeert en in hoog tempo afbrokkelt. Het ‘lege midden’ heeft een kille samenleving opgeleverd.

Tolerantie en het ‘lege midden’
De tolerantie heeft ook averij opgelopen. De idee heeft postgevat dat tolerantie hetzelfde is als elkaar vrijlaten. Dan zie je jezelf – en die ander – als iemand die op zichzelf leeft, zijn eigen gang gaat, maar daarbij ook andere mensen tegenkomt. Soms is dat lastig, als die anderen hetzelfde willen als ik. Soms is het handig, als ik netwerkend die anderen kan gebruiken. En er zijn ook mensen met wie ik ‘wat heb’: mijn familie, mijn ‘partner’, mijn vrienden.
In deze benadering is het niet een vraag of ik het met andere mensen eens ben. Wat is waarheid? Het gaat er in het leven toch om ‘gewoon mijzelf te kunnen zijn’. De ontkerkelijking van de laatste eeuw heeft er ook in geresulteerd, dat vele mensen niet een waarheid hebben of belijden, die boven hen uitgaat en die hen draagt. Ze zijn van zichzelf, en zó is het goed, vinden ze.
Wie zó denkt beseft niet wat tolerantie wezenlijk is. Tolerantie veronderstelt dat er een waarheid is, waar je je aan gewonnen hebt gegeven en waarvoor je opkomt. Tolerantie is dan het verdragen van die mening van een ander, die fundamenteel verschilt van die van mij, en raakt aan de grondslagen van mijn diepste levensovertuigingen. Tolerantie mag het alleen heten, als het bij mij van binnenuit komt, en dus niet een houding is die ik aanneem wanneer er voor mij, vanwege mijn ondergeschikte positie in de samenleving, geen enkele andere mogelijkheid is. Evenmin kan het gaan om een tegen heug en meug verdragen van de mening en/of het gedrag van die ander. Er moet kortom innerlijke overtuiging aan ten grondslag liggen, die het eigenbelang overstijgt.
Dat houdt in: tolerantie kan geen simpel maatschappelijk concept zijn, maar alleen een oprechte en diepgewortelde overtuiging, en staat daarom per definitie haaks op een liberalisme, dat slechts de eigen materiële verworvenheden wil vasthouden. Tolerantie in de ware zin van het woord is onverenigbaar met een neutraal cultureel concept, waarnaar we als samenleving geen omkijken hebben, en dat we simpelweg aan anderen – immigranten bijvoorbeeld – kunnen voorhouden.
De huidige situatie van het ‘lege midden’ is om verschillende redenen niet houdbaar. De belangrijkste is wel, dat het de gedachte voedt dat je als mens vooral helemaal jezelf moet kunnen zijn. Je moet die ander dan vrijlaten om het leven zo te leven als hem of haar goeddunkt, om allerlei beledigingen te roepen, om zichzelf te beschadigen en ook om als het op is uit het leven te stappen. Is het vreemd, dat allochtonen onze samenleving als verworden ervaren?

Multiculturaliteit en tolerantie
De emeritushoogleraar ethiek G. Manenschijn heeft in zijn in 2003 verschenen boek Levenslang mores leren krachtig stelling genomen tegen de heersende westerse ‘monocultuur’. De godsdienst moet niet buiten haken gezet worden, zoals de dominante lijn van de afgelopen decennia wilde. Nee, we moeten met elkaar in gesprek, en godsdienst kan – zei ook burgemeester Cohen – ook positief werken en helpen bij de integratie. Manenschijn ziet de multiculturele samenleving niet als ‘drama’, maar eerder als – zo luidt zijn ondertitel – als ‘uitdaging’. Hij voelt er niets voor om immigranten in een keurslijf te dwingen, al moet er wel sprake zijn van een zekere mate van integratie: immigranten dienen de landstaal als hun eerste taal te leren beheersen, en de scheiding van kerk en staat te erkennen. Een moderne samenleving kent echter een pluraliteit van waarden en normen, en waarden zijn altijd cultureel bepaald. Twee ‘kroonjuwelen’ kent hij de open samenleving toe: tolerantie als politiek principe en verdraagzaamheid als mentaliteit. Manenschijn gelooft er niet in dat publieke moraal een rationeel geconstrueerd compromis kan zijn. Alleen langs de persoonlijke moraal, die dan méér moet zijn dan een vorm van welbegrepen eigenbelang, kan het tot een vruchtbaar gesprek over publieke moraal komen. Daarbij speelt ook – jammer voor Paul Cliteur en Ayaan Hirsi Ali – religie een rol. Immers, als het tot een echte integratie komt, dan zal dat iets anders zijn als aanpassing aan en overname van ons geseculariseerde denken en leven. Echte integratie is tweerichtingsverkeer, en Manenschijn ziet liever moskeeën verrijzen dan goktempels en pretparken. Het boek loopt uit op een ‘tip voor doorgewinterde geseculariseerde autochtonen: veracht de religie en de mythe niet. (...) Begrip krijgen voor de omkeer van het secularisatieproces, dat vraagt inderdaad om levenslang mores leren.’
In de beschouwingen van Manenschijn is het een en ander, dat wat mij betreft bijval verdient. Hij neemt afstand van de gedachte, dat een samenleving een leeg midden kan hebben. Het fundament van zijn beschouwingen is echter flinterdun. In het laatste citaat worden ‘religie’ en mythe’ in één adem genoemd. Wat is Manenschijn’s houvast en weerwoord als een religie – welke dat ook is – werkelijk kwaadaardige en gewelddadige trekken aanneemt? Ook bij hem is de vraag dus: wat zijn de grenzen van de tolerantie? Of eerder nog: wat is het wezen van de tolerantie?
Het kan niet anders, of we moeten voor het antwoord op die vraag naar het hart van ons geloof, en vragen of daar iets als tolerantie in de kern ligt opgeslagen. Voor mij is dit de spannendste vraag: als er van iets als tolerantie sprake is, is dat dan vanuit een wens om te kunnen samenleven, als min of meer aanpassing van de geloofshouding naar buiten toe, als reactie op de samenleving, òf is het zelfs verankerd in het hart van het geloof, en is er mogelijk zelfs sprake van een verwaarlozen of miskennen van die kern, omdat het ons niet past?

G.C. den Hertog
(Prof. dr. G.C. den Hertog is hoogleraar ethiek en apologetiek aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 2005

De Wekker | 16 Pagina's

Tolerantie: waarom en tot hoever? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 2005

De Wekker | 16 Pagina's