Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een rechtszaak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een rechtszaak

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 1: 7 en 3: 21 geven het thema van de brief weer: 'Gerechtigheid Gods is geopenbaard'. Met dat woord gerechtigheid zitten we in de sfeer van een rechtszaak. In een rechtszaak wordt er iemand aangeklaagd. Degene die oordeelt is de rechter. Hij moet beoordelen of iemand onrechtvaardig heeft gehandeld of dat er sprake is van gerechtigheid en daarom van vrijspraak.

Wanneer we dat beeld voor ogen houden begrijpen we hoe Paulus zijn brief opzet. De Romeinenbrief geeft een rechtszaak weer. En de blijde boodschap is, dat God in het evangelie gerechtigheid Gods geopenbaard heeft, voor een ieder, die gelooft! Maar die blijde boodschap staat tegen een zwarte achtergrond. Daarover gaat het in 1; 18-3: 20, het gedeelte dat tussen de twee verzen waarin het thema genoemd wordt instaat, In de volgende studie gaan we op dit thema in, deze keer kijken we naar die zwarte achtergrond.

De aanklacht
Paulus treedt in dit gedeelte op als aanklager. In die rechtszaak is God de rechter en de beschuldigden zijn zowel de heidenen (alle niet-Joden) als de Joden, met andere woorden alle mensen!

Tegen de heidenen...
Dat de heidenen aangeklaagd worden is niet zo verassend voor een Jood als Paulus. Bij wijze van spreken had hij zijn eerste aanklacht - tegen de heidenen - ook als lood kunnen opschrijven. 'Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden'. Dat is het eerste vers van de zwarte achtergrond, die direct volgt op het vers waarin Paulus het thema van de brief ontvouwt, vers 1: 17: 'want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven'.

Zoals die gerechtigheid, die je als mens nodig hebt om te kunnen bestaan in het oordeel van God, in de Joodse visie iets is, waarvan je pas bij het laatste oordeel zeker kunt weten of je die bezit of niet en zoals die gerechtigheid dus een eigenschap is voor de laatste dag - een eigenschap, die tot je redding leidt -, zo is ook de toorn waar Paulus het in vers 18 over heeft een aanduiding voor die laatste dag, de dag van het oordeel van God. Met die toorn bedoelt Paulus niet in de eerste plaats een emotie van God, nee, met toorn bedoelt Paulus het laatste oordeel van God als een veroordeling!
Maar zoals de gerechtigheid, die nodig is om in het laatste oordeel gered te worden, zich nu al openbaart (vers 17), zo openbaart zich nu ook al de toorn - dat wil zeggen de veroordeling - van God.
Paulus klaagt dus de heidenen aan. Waarom? Omdat zij 'de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden'. Zij hadden God uit de schepping kunnen kennen en Hem zo als God kunnen verheerlijken en danken. Maar in plaats daarvan vonden zij het verwerpelijk om God te kennen en zie je hoe dat doorwerkt in hun leven. Seksuele experimenten, onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht, overmoedig, hun ouders ongehoorzaam, onbestendig.
Zomaar wat woorden, waarmee Paulus de heidenen kenmerkt. Het laatste waar Paulus mee eindigt is: 'zonder hart of barmhartigheid'. Wanneer wij ons hart ver van de HERE houden, dan missen wij ons doel. Dan wordt ons hart koud voor God, maar ook koud voor onze naasten.

...en tegen de Joden
Ja, maar wie Gods geboden heeft komt er toch zeker wel! Zo werd er inderdaad tegenaan gekeken in het Jodendom. Wie de wet naleeft zal rechtvaardig voor God zijn in het laatste oordeel. Maar dan schrijft Paulus iets wat hij als Jood nooit geschreven zou hebben:

Lezen: Romeinen 2: 1-6
Niet alleen heidenen worden aangeklaagd, ook de Joden! Wanneer je oordeelt en zelf meent wel te kunnen bestaan voor God, dan heb je het mis! Dan veracht je de rijkdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid. Dan besef je niet, dat je alleen in zijn genade leven kunt. God is geen werkgever, die kijkt of zijn werknemers wel de maat halen. Nee, Hij is een Vader en een kind kenmerkt zich daardoor, dat het leeft uit vertrouwen op zijn of haar ouders. Een kind verdient zijn plek in het gezin niet, nee, een kind ontvangt zijn plek en vertrouwt daarop. Juist Gods goedheid moet ons lot boetvaardigheid leiden. Maar wanneer wij menen zelf voor God te kunnen bestaan, wanneer wij onze verhouding tot Hem zien als een verhouding van een werknemer tegenover een werkgever, wanneer wij zo menen, dat wij de maat toch wel halen en recht hebben op Gods vrijspraak, plaatsen wij ons juist volledig buiten zijn genade! Een kind, dat tegenover zijn ouders over verdienste begint, zal juist zijn ouders totaal van zich vervreemden!
Paulus laat zo zien, dat ook het hart van de Joden weerbarstig en onboetvaardig is, zodat ze zich toorn ophopen tegen de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God. Ook voor de Joden geldt dus: Wanneer wij ons hart ver van de HERE houden, dan missen wij ons doel. Dan wordt ons hart koud voor God, maar ook koud voor onze naasten.

De hele wereld strafwaardig voor God
Zo lezen we dan ook, hoe Paulus deze zwarte achtergrond in Romeinen 3: 9- 20 afsluit. Als aanklager heeft hij heel de wereld schuldig gesteld voor God. In vers 9 lezen we: 'wij hebben immers tevoren joden zowel als Grieken (heidenen) beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn'. En in vers 19 lezen we: '...opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God...'


Gespreksvragen
1. Als u/jij gelooft, hoe ziet u/jij God dan, als je werkgever of als je Vader?
2. Bij beiden, zowel heiden als Jood, is de kern van de zonde, dat hun hart ver van de HERE is. Bij de heiden, omdat er geen verhouding tot de HERE is, bij de Jood, omdat die verhouding ten onrechte gezien wordt als de verhouding van een werknemer tot een werkgever Wat zou Jezus' woord 'wie het koninkrijk der hemelen niet ontvangt als een kind zal het voorzeker niet binnen gaan' hiermee te maken hebben? Met andere woorden, wanneer geven wij ons hart wel aan de HERE?
3. Kun je een bekende gelijkenis van Jezus bedenken, waarin je ook ziet, dat die kern van de zonde ons probleem is, het probleem van de heiden, maar ook van de Jood?

W.M. den Hertog
(drs. W.M. den Hertog is predikant te Rozenburg)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 2005

De Wekker | 16 Pagina's

Een rechtszaak

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 2005

De Wekker | 16 Pagina's