Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedenken heeft meer kanten (Een eeuw Gereformeerde Bond 3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedenken heeft meer kanten (Een eeuw Gereformeerde Bond 3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de Gereformeerde Bond volgende maand in dankbaarheid terugziet op de verstreken honderd jaar is niet alleen begrijpelijk, het is volstrekt op zijn plaats. Wij kijken mee, en we delen in de dankbaarheid. De HERE heeft gegeven dat in de bedding van de Bond een zuivere en gezonde gereformeerde prediking werd bewaard, en dat ook daar een bloeiend veld kon ontstaan van goede gereformeerde theologie. Temidden van ons volk heeft de Bond veel betekend voor het feit dat in de Hervormde Kerk nog veel als kerk van Christus herkenbaar bleef.

Die laatste zin verraadt – zoals al eerder bleek – dat dit artikel uit een ‘afgescheiden’ computer rolt. Dat lijkt met zich mee te brengen, dat De Wekker zich verplicht moet voelen tot een kritische blik. Ik ben er echter van overtuigd geraakt, dat er meer nodig is dan dat.
In gesprekken tussen christelijke gereformeerden en gereformeerde bonders is tientallen jaren gebleken, dat over de prediking diepe overeenstemming bestaat, en tegelijk dat de kloof inzake de kerkelijke keuze geen millimeter smaller of minder diep werd. Over en weer bleven de vragen dezelfde.
In dit artikel wil ik een poging doen, niet om dat probleem op te lossen, maar wel om het perspectief van waaruit we kijken, een stukje te verplaatsen.

Vragen aan en vragen van
Een vraag van afgescheidenen aan gereformeerde bonders is: jullie naam zegt dat je de waarheid wilt verdedigen en verbreiden in de PKN. Ligt daar niet al een begin van iets wat niet klopt? Is het niet de taak van de kerk zelf om een licht op een kandelaar en een stad op een berg te zijn? Als de kerk zendingsgebied geworden is, wat klopt er dan van de kerk? Heeft het bestaan van een afgescheiden kerk buiten en naast de Hervormde Kerk niet een krachtiger appel op die kerk betekend dan dat van de Bond?
Een vraag van de Gereformeerde Bond aan de afgescheidenen is geweest: heeft jullie afgescheiden bestaan niet laten zien dat scheuren een zichzelf herhalend proces is? Is de Afscheiding van 1834 niet het begin geweest van een reeks van kerken en bewegingen? Lijkt niet steeds een nieuwe kerk daar te ontstaan waar een krachtige leider voldoende volk om zich verzamelt? Komt de onderlinge twist van mensen over aspecten van het geloof niet hoger te staan dan het volgen van Christus alleen?

Een vraag van afgescheidenen aan gereformeerde bonders is: hoe kunnen jullie leven met een kerk die wel de gereformeerde belijdenis in haar grondslag heeft, maar uitdrukkelijk ruimte geeft aan hen die het tegengestelde verkondigen? Waarom noemen jullie dat dikwijls ziekte in plaats van ongehoorzaamheid? De Kerkorde van 1951 weigerde immers van het belijden te zeggen dat wij gebonden zijn aan de belijdenis der vaderen, maar hield het op het elastiek van ‘in de gemeenschap met de kerk der vaderen’. En in de PKN is een ingewikkelde constructie gevonden die, via artikel 5 van de KO, de betekenis erkent van de Konkordie van Leuenberg, waarin per saldo van een aantal kernpunten uit het gereformeerde belijden wordt verklaard dat die uit de tijd zijn. Natuurlijk mag een plaatselijke gemeente zich voor 100% binden aan de gereformeerde belijdenis, maar is de Bond in de doelstelling van haar naam niet essentieel gekortwiekt?
Een vraag aan de afgescheidenen daar tegenover is: is in jullie geschiedenis de leer dan veilig gebleven? Kijk naar de Gereformeerde Kerken in Nederland, voortgekomen uit Afscheiding en Doleantie. Via een ‘dynamische binding aan de belijdenis’ (1971- 1972) is het gereformeerde eruit weggestroomd. En is dat in de CGK waterdicht? Worden er bij jullie, en net zo bij nederlands-gereformeerden en vrijgemaakt-gereformeerden, ook geen invloeden waargenomen die vreemd zijn aan de gereformeerde wortels? En is de kerk echt in staat daar iets aan te doen?
Zo kan er nog wel het een en ander heen en weer gaan. Ik wil de vragen niet graag tegen elkaar wegstrepen. Dan zouden we het wezen van de kerk helemaal uit het oog verliezen. We zullen een hogere weg moeten zoeken.

Wie stelt de vragen?
De kerkelijke gesprekken leken en lijken soms te veel op een strijdperk waarin vertegenwoordigers van de ene partij voor hun zaak staan tegenover de kampioenen die hun kerkelijke positie verdedigen. Echter: de kerk is niet van ons.
In het vorige artikel wees ik in verband met het beroep op de vaderlandse kerk als ‘planting Gods’ op het feit, dat de Here Jezus als Hoofd van de kerk ons de vragen stelt over onze trouw, over onze gehoorzaamheid, over onze liefde voor Zijn dienst, en dat Hij ons er aansprakelijk voor stelt dat de kandelaar van onze plaats zou kunnen worden weggenomen. Dat geldt dus ook bij de hierboven genoemde ‘vragen aan en vragen van’. In kerkelijke gesprekken hebben zulke vragen zeker een legitieme plaats. Ze moeten echter niet tot uitgangspunt hebben of tot de conclusie leiden, dat ‘onze’ kerk dus beter is dan die andere. Ons gelijk, en ons kerk zijn beweegt zich dan op een te laag niveau. We staan dan als vertegenwoordigers tegenover elkaar in plaats van voor Gods aangezicht. En Hij stelt de vragen.

Ik durf te zeggen, dat in 1834 de weg van Afscheiding een weg van gehoorzaamheid was. Dat was de kern van wat later ‘het beginsel der Scheiding’ werd genoemd. En het in 1892 – op dat moment en zonder nader gesprek – afzijdig blijven van de Vereniging tussen de kerk van de Afscheiding en die van de Doleantie was van dezelfde aard. Maar waren ook in die situaties geen ernstige vragen aan ons te stellen door de Here? Was alles in de Afscheiding zonder gebrek? Waren er in de motieven van onze vaders in 1892 geen onzuiverheden? En is in de verdediging van ‘onze’ kerk in de loop van de jaren niet een element geweest van: ‘wij zijn gelukkig toch de beste’...? En kunnen we tegenover Christus, het Hoofd van Zijn lichaam, diezelfde houding innemen, als Hij ons bevraagt?

Onze synode heeft in 2001 een rapport aanvaard, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een normatieve en een niet-normatieve identiteit van de kerk.¹ Er zijn voor ons waardevolle verworvenheden in onze geschiedenis, die met menselijke dienst en gehoorzaamheid te maken hebben, maar die niet samenvallen met wat van de Here is. Dat onderscheid is van groot belang in het contact tussen kerkgemeenschappen. Wat van de Here is, is onopgeefbaar; wat een eigen, en dus verwisselbaar, stempel draagt is dat niet.
Daarom maakt het zoveel uit wie de vragen stelt. En hoe we met de vragen van en aan elkaar bezig zijn. Kerk zijn betekent altijd voor Gods aangezicht staan. En dan zijn onze monumenten onderworpen aan de slijtage van de tijd, en dat mag! Het mag ons zelfs een diepe vreugde zijn wanneer ter wille van het ene lichaam van onze Here Jezus Christus iets van ons wegvalt, en meer van Hem zichtbaar wordt. Die uitspraak zelf betekent al een vraag van de Here aan ons eigen hart. Ongeacht de kerk waarin we verkeren.

Ik weet bij ondervinding hoe moeilijk het is in samensprekingen tussen kerken en ook met een kerkelijke vereniging als de Gereformeerde Bond, op dat niveau te komen waarin het om de zaak van de Here gaat. De zaken van een niet-normatieve kerkelijke identiteit zijn daarbij geen contrabande. Ze maken deel uit van de zegeningen die we hebben ontvangen. Ze behoeven niet verloochend te worden! Maar ze moeten niet het zand gaan vormen waarin we onze hakken zetten; dan is er iets ernstig mis.

Perspectief
In de contacten tussen CGK en GB is er de laatste jaren iets gebeurd dat lange tijd niet mogelijk leek. Er is op basis van de geestelijke herkenning in de prediking door de synode uitgesproken, en ook door het hoofdbestuur van de Bond, dat in een plaatselijke situatie waar een gemeente van gereformeerde bondssignatuur kan verklaren in de lijn van de belijdenis ook ernst te maken met de kerkelijke tucht, kanselruil mogelijk zou moeten zijn.
Dat was aan CGK-kant een bijzonder besluit. Kanselruil was eerder alleen aan de orde op een weg waarbij gehoopt kon worden op verdere kerkelijke toenadering en uiteindelijke vereniging. Met de Gereformeerde Bond is dat perspectief nooit gezien. De Nederlandse Hervormde Kerk had niet het confessionele fundament dat verder perspectief mogelijk maakte, en van de PKN geldt dat nog minder. Toch heeft de synode zo besloten. Alle gemeenten hebben de aansporing ontvangen waar mogelijk de contacten ook plaatselijk te leggen en met deze optie bezig te zijn.
Er is concreet nog niet veel aan resultaat te melden. Ongetwijfeld heeft de ruis rond ‘Samen op Weg’ en het ontstaan van de PKN de voortgang van een en ander belemmerd. En op een aantal plaatsen waar goede contacten waren, maar waar de desbetreffende Hervormde Gemeente zich nu in de Herstelde Ned. Hervormde Kerk bevindt, zijn de contacten dáármee voortgezet.
Niettemin, als de Here ons de vragen stelt – aan gereformeerde bonders en aan christelijke gereformeerden – dan is de geestelijke herkenning tussen hen en ons een vreugdevolle realiteit. Dan ligt daar ook het perspectief van ootmoed waarin we elkaar kunnen ontmoeten. En dan zoeken we naar openingen die Hij geeft om van de eenheid van Zijn lichaam meer zichtbaar te zien worden. Wij belijden dat de kerk één is, en katholiek. Toen de Here Jezus bad om de eenheid van Zijn volgelingen, wist Hij blijkbaar wat voor mensen de zondaren zijn die Hij verkoos en liefhad. Biedt Zijn gebed niet het grootste perspectief? Juist als we elkaar herkennen in de blijde boodschap van genade voor verloren mensen?

J.W. Maris
(prof. dr. J.W. Maris is hoogleraar dogmatiek aan de TUA.)

¹. Zie het rapport Zoeken naar kerkelijke eenheid, uitgave onder verantwoordelijkheid van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders van de CGK, Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 29-31

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 2006

De Wekker | 16 Pagina's

Gedenken heeft meer kanten (Een eeuw Gereformeerde Bond 3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 2006

De Wekker | 16 Pagina's