Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloofservaring hoort bij relatie met God (Kerk en charisma 2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloofservaring hoort bij relatie met God (Kerk en charisma 2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het werk van de Heilige Geest betekent natuurlijk ook dat dat werk ervaren wordt. Het speciale van die ervaring ligt in de relatie met God, waarover het eerste artikel ging.

De relatie wordt herkend in geloof en genade
Een van de aantrekkelijke aspecten van de nieuwe aandacht voor de charismata is het op de mens gerichte karakter van de boodschap, met een benadering van het mens-zijn vanuit de ervaring. Ik wil dat niet meteen negatief kwalificeren! Integendeel. De ervaringsmogelijkheden van de mens, zijn ‘antennes’ in gevoel, verstand en wil met alle zintuiglijke aspecten daaromheen, zijn ons door God gegeven! Het hoort alles bij de mens.
Alleen, wanneer de bijbelse verbanden van Gods omgang met de mens worden afgetast, en van daaruit let je op het verlangen naar ervaring onder christenen – of moet ik zeggen: onder mensen sowieso? – dan kom je een ervaringsdrift tegen die sinds de zondeval van de mens niet meer op de relatie met God is afgestemd, maar op de vervulling van onze eigen mogelijkheden, en op de belangrijkheid van onze eigen persoonlijkheid.
Wie zich een beetje verdiept in de literatuur van charismatische christenen, weet dat er een vorm van charismatische spiritualiteit bestaat die weinig weet van de zondigheid van de mens, en dus ook weinig van het gebed van de tollenaar (Luc. 18,13) of van de houding van Psalm 32 of 51. Het geestelijk leven laat vooral uitkomen dat jij er mag zijn als mens, en dat jij belangrijk bent. De stappen die jij zet op de weg van Jezus leveren geweldige dingen op. Demonstraties van tongentaal of van profeteren kunnen iemand leren hoe zulke ervaringen binnen ons bereik liggen. Als jij begint, neemt de Geest het wel over.¹
Het is niet moeilijk te zien welk karakter dan de religieuze ervaring draagt, en hoe de charismata daarin een rol kunnen spelen. De bijzondere genadegaven van tongentaal en profetieën en genezingen, op basis van de bijzondere ondervinding van de doop met de Heilige Geest, betekenen in de eerste plaats precies dat geweldige extra aan ervaring. En daar gaat heel begrijpelijk grote aantrekkingskracht vanuit.
Er is een charismatische spiritualiteit die vol is met ervaringen, maar niet te herleiden is tot de relatie waarover ik eerder sprak. Het gaat er daarom niet om het accent te leggen op de mogelijke extremiteiten op het pad van een charismatische spiritualiteit, waarbij een waarschuwing tegen uit de bocht vliegen op zijn plaats is, maar we moeten juist letten op wat de bijbelse normen zijn die karakteristiek zijn voor het geestelijk leven. Dat zijn naar mijn overtuiging normen die alles te maken hebben met de relatie tussen God en mens.
Natuurlijk heeft die relatie een ervaringskant. De Bijbel heeft het niet over een theorie van de kennis van God! Het gaat om echte mensen! En het gaat om het werkelijk kennen van de levende God!
En dan zijn twee herkenningspunten te noemen van die bijbelse ervaring: geloof en genade.

Geloof
De eerste daarvan, zoals al in het OT in de taal van het verbond klinkt, ligt in het woord geloven. Tussen Abraham en de HERE stond het geloven in het Woord, dat hem tot gerechtigheid werd gerekend (Gen. 15,6). Tussen Israël en de HERE stond eveneens het Woord van Gods belofte. Waar het volk zich aan had vast te houden in geloof was niet een beeld, niet een teken, maar de belofte. En natuurlijk volgde daar het bewijs van Gods trouw op, zoals bij de uittocht bleek.
In het NT is het niet anders. Jan Veenhof heeft ooit gezegd, dat het geloof in het evangelie de centrale ervaring is van een christen. Het is de vraag of het noodzakelijk is over een ‘centrale ervaring’ te spreken, maar dat het begrip geloof in het NT centraal staat, is duidelijk zonder dat ik dat uitwerk.
Het begrip geloof geeft aan wat fundamenteel is voor een christen.
In het evangelie van Johannes klinkt herhaaldelijk het woord van Jezus, dat wie in Hem gelooft, behouden wordt, en het eeuwige leven heeft (Joh. 3,15.16.18.36; 5,24; 6,29.35.40.47). Geloven betekent de toegang hebben tot het volle heil. In het boek Handelingen is het niet anders. Ook daar is ‘geloven’ betrokken op het totale heil (Hand. 8,37; 10,43; 13,48; 16,31). In de brieven van Paulus zien we hetzelfde. Het woord van Romeinen 1,16-17 heeft niet voor niets zo’n grote rol gespeeld in de reformatie van Luther. Het gaat daar in een adem over evangelie, en over geloof en over leven. De uitdrukking ‘uit geloof tot geloof’ wil zeggen: ‘de allesomvattende betekenis van het geloof als bestaanswijze van de nieuwe mens’ (H. Ridderbos).
In het kort kunnen we zeggen dat het in het NT bij het noemen van het geloof gaat om de kern van het christelijk leven. Wat geestelijk leven is, is niet uit te leggen zonder de kern in het woordje ‘geloof’ te leggen. En dat geloof correspondeert niet maar met een stukje van het christen-zijn, of met de laagste klas ervan, nee – het geloof correspondeert met het volle heil.

Wat is dat dan voor leven? De apostel Paulus zegt daar merkwaardige dingen over, als hij tegenover de Korintiërs benadrukt: ‘Wij wandelen door het geloof, en niet in aanschouwen.’ (2 Kor. 5,7). Geloven betekent dus leven van iets wat niet binnen het bereik van onze ervaring ligt. Het geloof is altijd betrokken op iets buiten ons, nader bepaald: op de belofte van God, op het Woord.
Daar zit dan toch iets herkenbaars in. Je mag het zeker ervaring noemen. Maar dan ervaring van een houvast dat niet op onze ervaring rust. In elk geval staat niet ons eigen ik, maar de Here Jezus Christus in het middelpunt. En dat is absoluut herkenbaar voor een christen. Het hoort bij de rijkdom van zijn leven om te zeggen: ‘Niet meer mijn ik, maar Christus’ (Gal. 2,20; vgl. Filp. 1,21 ‘het leven is mij Christus’; Kol. 3,4 ‘Christus die ons leven is’; 1 Kor. 2,2 ‘niets dan Jezus Christus en die gekruisigd’).
Hier zit een diep verschil tussen bijbels – zo u wilt: gereformeerd – denken en de grote stroom van charismatische beleving. Gaat het om het kennen van de Here en Zijn betrouwbaarheid of gaat het om een geestelijke kwaliteit van leven die een reeks ervaringen van overvloed, van wonderen, van een hogere bestaanswijze, binnen mijn bereik brengt?
Als inderdaad Christus ons leven is, dan is het door het geloof dat we niet maar iets, maar alles hebben. ‘De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets’ (Ps. 23,2). De relatie van vertrouwen tussen een schaap en de herder, brengt tot die zekerheid. Geloven heeft inderdaad betrekking op de volheid van het heil. Dat is het dan ook waar de Heilige Geest, de Geest van Christus, een mens door genade in doet delen.

Genade
Als we sinds de dagen van Luther en Calvijn geleerd hebben te spreken in termen van sola fide en sola gratia dan zijn we ons bewust, dat die twee aspecten aan elkaar vast zitten. Zoals ze ook niet bestaan zonder sola Scriptura en solo Christo.
Als we denken aan de relatie met de drie-enige God dan is de genade daarvan essentieel. Dat slaat op het onverdiende karakter van die relatie. En op het feit dat God de initiatiefnemer is. Niet wij zoeken Hem. Hij zoekt ons, zondige mensen. De verkondiging van het evangelie komt bij Hem vandaan (zie 2 Kor. 4,15). Het is zijn welbehagen (2 Kor. 6,1.2). Roemen in de genade heet het regelmatig – en dan gaat het om het verheerlijken van de naam van Christus in de gelovigen (1 Tess. 1,12). Het gaat voortdurend over Hem. Genade is ‘genade in Christus’ (Rom. 5,15; 1 Kor. 1,4; Gal. 2,20.21; Ef. 1,6.7; 2 Tim. 1,9).
Gods deuren naar ons gaan open. Maar niet om ons te verheerlijken, en ons tot iets geweldigs te maken, maar om ons in de stijl van Johannes de Doper te leren: ‘Hij moet groter worden, ik kleiner’ (Joh. 3,30).
Zo functioneert het geloof, en zo functioneert ook de genade door de Heilige Geest. Zodat niet de mens belangrijk wordt met zijn verworven geestelijke kwaliteiten, maar dat de Here Jezus Christus, en zijn Vader, het belangrijkste worden. Zijn onverdiende genade die aan zondige mensen toevalt, maakt dat ze het eens worden met Paulus, dat hij in niets kon en wilde roemen dan in het kruis van Golgotha. Maar tegelijk betekent dat een onverbrekelijke band: Het leven is mij Christus (Filp. 1,21). Niets wat voor hemzelf of in de ogen van de mensen als winst kon gelden, was waard gekoesterd te worden. Dat alles is eerder verlies geworden. ‘Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van Hem heb ik alles prijsgeven’ zegt Paulus (zie Filp. 3,7-11).
Daarom kan hij koning Agrippa en stadhouder Festus toewensen dat ze – vanwege zijn getuigenis van Jezus Christus – er net zo aan toe zullen zijn als hij, behalve de gevangenschap waarin hij verkeert. (Hand. 26,29).

J.W. Maris
(Prof. dr. J.W. Maris is hoogleraar dogmatiek aan de TUA in Apeldoorn.)

¹ Dit geldt al van het ontvangen van de zegen van de geestesdoop. Voorbeelden zijn te vinden in mijn Geloof en ervaring. Van Wesley tot de pinksterbeweging, Leiden 1992, 153-161

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 2006

De Wekker | 16 Pagina's

Geloofservaring hoort bij relatie met God (Kerk en charisma 2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 2006

De Wekker | 16 Pagina's