Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedschrijving of heiligenleven?  (Het vak kerkgeschiedenis ter discussie 2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geschiedschrijving of heiligenleven? (Het vak kerkgeschiedenis ter discussie 2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naast kerkelijk-theologische leidslieden uitten ook gewone predikanten soms moeite met kerkgeschiedschrijving. Het beeld dat kerkhistorici van het verleden tekenen komt niet altijd overeen met het hunne. Misschien mag ik als kerkhistoricus daar eens een paar kanttekeningen bij maken. Ik doe dat aan de hand van de figuur van de bekende professor G. Wisse. Toen ik de bronnen doornam, kreeg ik namelijk een wat ander beeld dan de predikanten Joh. de Rijke en H. van der Ham in hun biografie en levensschets publiceerden.

Prof Wisse heeft gedurende zijn leven veel van zich doen spreken. Nooit was dat echter meer het geval dan toen hij zich in de winter van 1920-’21 losmaakte van de Gereformeerde Kerken en overstapte naar de Chr. Geref. Kerk. Wisse zelf tekende deze daad zowel rond zijn uittreden als in zijn Memoires (1953) als het onafwendbare eindresultaat van een lang proces, en zijn biografen hebben dat nagesproken. In de gereformeerde pers kwamen veel reacties. Wisse wist er, en zijn biografen namen dat zonder meer over, weinig anders over te melden dan dat hij in die tijd met smaad, laster en hoon was overladen. Dat was zeker niet te veel gezegd. Maar aan de andere kant toch ook wel erg weinig. Aan de hand van een viertal punten geef ik kort weer waarom ik als kerkhistoricus anders uitkom dan (deze) domineesbiografen.

1. Gebruik van alle belangrijke bronnen
Allereerst dient al het bronnenmateriaal dat van belang is te worden gebruikt. Bij Wisses uittreding ontkomt men er dan niet aan de kranten in te duiken om een beeld te krijgen van de manier waarop Wisse afscheid nam. Omdat De Rijke dat niet doet, komt ondanks zijn gedetailleerde uitvoerigheid bij hem veel te weinig uit de verf waarom deze daad zoveel rumoer teweegbracht. Juist de berichtgeving in de dagbladen over Wisses afscheid riep de stroom van reacties in de kerkelijke weekbladen op. Op basis van de vele berichten èn de daarop geplaatste correcties is mijns inziens behoorlijk goed te reconstrueren hoe de affaire Wisse verliep.

Vooral de wijze waarop Wisse vertrok vonden veel van zijn collega’s niet geloofwaardig. Blijkens de berichten over de diensten op 14 en 21 november 1920 waarin Wisse zijn afscheid aankondigde en preekte, was dit een mengsel van oprechte overtuiging en een spectaculair optreden. Zo betuigde Wisse dat alleen Gods spreken hem tot uittreden drong en dat hij op zijn knieën uit de Gereformeerde Kerken kroop. Tegelijk trad hij naar eigen zeggen voor de gemeente op ‘met hemelgeuren aan zijn priestergewaad’. Verder voelde hij zich niet geroepen nadere verantwoording van zijn stap te geven door in te gaan op reacties.
Het was op basis van dergelijke berichten dat iemand als ds. J. Waterink, de latere pedagoog van de Vrije Universiteit, fel reageerde. Bij eerste lezing van de krantenverslagen was hij geneigd geweest te zwijgen. ‘Maar dan … begint het u te kriebelen. Als ds. Wisse zelf zijn strijd als heilig doorvoeld heeft, waarom dan die pathetische verklaring, dat hij al de beoordeelingen van zijn daad naast zich neer zal leggen? Daar wordt plots de man die “kruipend uit de kerk ging” weer erg groot en heelemaal de Wisse van de politieke debatten.
Wisses biografen schrijven veel over de overtuiging die aan zijn besluit ten grondslag lag, maar niets over zijn optreden, terwijl de felheid van de reacties mede daardoor werd veroorzaakt. Dit stuk van Waterink wordt niet geciteerd. Wel wordt verhaald dat hij in de ogen van Wisses vriend ds. J.J. van der Schuit tekeerging als een viswijf.

2. Representatief bronnengebruik
Een volgend belangrijk punt is dat het noodzakelijk is de inhoud van de bronnen recht te doen. Het tekenen van de stroom reacties op Wisses uittreding als een lasterlawine doet dat niet. Vooral de redacteuren van de vooraanstaande bladen De Bazuin en De Heraut, maar zij niet alleen, drukten vóór alles hun leedwezen uit over Wisses vertrek. Als dit al in het voorbijgaan wordt vermeldt, heeft het totaal geen gewicht in zijn verhaal. De Heraut schreef: ‘Hij was een van onze beste apologeten, en we zijn steeds dankbaar geweest voor de kostelijke geschriften die zijn welversneden pen ons bood (…). Hij was een onzer beste kanselredenaars.’ Bij zijn vertrek overheerste een gevoel van smart en weemoed.
Toch was er inderdaad buitengewoon veel kritiek op Wisses stap. Maar hoe ga je daar als historicus mee om? De Rijke somt een beperkt aantal reacties op, en geeft daar vervolgens geen enkele duiding aan. Aan Wisse, die van God genade zei te krijgen om niet te antwoorden, waren toch werkelijk ook heel wat serieuze vragen gesteld. Deze bleven grotendeels onbeantwoord, terwijl De Rijke doet alsof Wisse er wel degelijk inhoudelijk op inging.

Wisse voerde verschillende argumenten aan om bijna alle vragen en kritiek onbeantwoord te laten. Een historicus kan niet voorbijgaan aan een weging daarvan. Het eerste argument was dat hij lichamelijk en psychisch op instorten zei te staan. Zijn arts had hem alle polemiek verboden. Intussen had hij voldoende kracht om een afscheidsdienst te leiden met – er bestonden nog geen microfoons – ‘een stemgeluid, zwaar genoeg voor de St. Laurenskerk te Rotterdam’. Al op 15 november kondigde hij aan na de volgende zondag beschikbaar te zijn voor preekbeurten. Een paar dagen later breidde hij dit uit tot spreekbeurten en vond het ene na het andere interview plaats. Redacteuren die kennisnamen van deze feiten, overlaadden hem dáárom dan ook met hoon over zijn weigering op hun vragen en kritiek in te gaan.
Wisses tweede argument om alle commentaar aan zich te laten voorbijgaan was dat hij simpelweg geen tijd had alles te lezen. Zijn huis, zo vertelde hij een redacteur van de NRC, geleek wel een postkantoor. Maar waarom wist hij de redacteur dan te vertellen dat er onder de honderden brieven slechts vier waren die ‘min of meer onwaardig’ waren? Door het weinig representatieve bronnengebruik blijft bij Wisses biografen een groot deel van de historische werkelijkheid buiten beeld.

3. Kritische lezing
Bronnenmateriaal vraagt ook een kritische lezing: klopt het wat er staat? Wisse karakteriseerde zijn uittreding zowel in 1920-’21 als in zijn memoires als het logische eindresultaat van een proces van 22 jaar. Zijn biografen hebben dat proberen na te tekenen. De bewijzen zijn echter mager. Grotendeels zijn ze ontleend aan Wisses eigen herinneringen, voor een ander deel op een overinterpretatie van eerdere uitlatingen.

Terecht voerden critici van Wisses stap aan dat hij tot dan toe nooit openlijk uiting had gegeven aan zijn moeite met de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Wisses biografen schetsen hem met reden als van oudsher een dominee die de nadruk legde op bevinding, zijn gemeente onderscheidenlijk bepreekte en menigmaal zijn klachten uitte over intellectualisme in gereformeerde kring. Maar dat is nog wat anders dan het officieel aantekenen van protest tegen de leerstellingen waar hij moeite mee had, terwijl hij zich daar in het ondertekeningsformulier voor predikanten toe had verplicht.

Zijn biografen volgen klakkeloos zijn argumenten om het protest na te laten: eerdere protesten van anderen hadden niet geholpen en 12 jaar tevoren had hij op de classis Utrecht een discussie over het onderwerp gevoerd. Maar dat alles neemt niet weg dat Wisse in formeel opzicht uitgesproken zwak stond. Bovendien is er bronnenmateriaal met betrekking tot acties en uitlatingen van Wisse uit eerdere jaren die niet passen in de 22-jarige duur van het rijpingsproces, zoals zijn veroordeling van de overstap van ds. W. den Hengst naar de Gereformeerde Gemeenten in 1914.

4. Onpartijdige beschrijving
Zonder met het voorgaande rekening te houden wordt Wisses overstap in de tekening de volkomen gerechtvaardigde daad van een belaagde predikant. Zijn zielenstrijd is dan een legitieme en afdoende grond voor zijn overstap. Zo wordt de predikant een heilige temidden van een lasterende en kritiserende meute, zonder dat duidelijk wordt dat Wisse zelf ruimschoots voedsel gaf voor commentaar. Daarmee wordt een grondregel voor christenhistorisch onderzoek overtreden.
Prof.dr. A.Th. van Deursen heeft erop gewezen dat het gebod de naaste lief te hebben ook met zich meebrengt dat we onze naasten in het verleden lief moeten hebben. Wie zich met de geschiedenis van de kerk bezighoudt, heeft dan vaak met broeders uit verschillende vertrekken in het ene huis te maken. Wisses biografen hebben rigoureus partij gekozen voor hun man, zonder recht te doen aan de andere naasten. Wie Wisses overstap in de kerkelijk-theologische context van zijn tijd onderzoekt, kan er best begrip voor opbrengen dat hij zich niet meer zo thuis voelde in de Gereformeerde Kerken. Maar daarom moet en mag nog niet verzwegen worden dat er aan de manier waarop hij uitvoering gaf aan zijn onvrede, een luchtje hing.

Schadelijk of beschamend?
Om onder meer deze redenen kan een christen-kerkhistoricus zich diep onbevredigd voelen door domineesbiografieën. Het is mijn opdracht niet om allerlei bedenkelijke handelingen en uitspraken met de mantel der liefde te bedekken. Naastenliefde vraagt om liefde voor alle naasten. Waarheidsliefde verplicht tot onderscheiden, tot analyse, tot een evenwichtige tekening. Als dit ertoe leidt dat een enigszins ander beeld ontstaat dan in het leven is geholpen door de betrokkene zelf of door anderen, dan is er slechts reden om te overwegen of het beeld niet bijgesteld moet worden. De waarheid kan niet schadelijk zijn, ze kan slechts tot haar schade veronachtzaamd of zelfs aangevallen worden.
Wel kan de waarheid, behalve verhelderend, beschamend zijn. Maar niemand, een kerkhistoricus noch domineesbiograaf noch een lezer van Wisses geschriften, hoeft daaronder te lijden. De betekenis van Wisses geschriften blijft volstrekt dezelfde, of hij nu een heilige was of een mens die méér van gelijke beweging als wij was dan zij tot dan toe wilden weten.

C.M. van Driel
(Dr. C.M. van Driel is kerkhistoricus en zal D.V. op afzienbare termijn een meer volledige reconstructie van Wisses uittreding publiceren.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 2009

De Wekker | 16 Pagina's

Geschiedschrijving of heiligenleven?  (Het vak kerkgeschiedenis ter discussie 2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 2009

De Wekker | 16 Pagina's