Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dragen of verdragen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dragen of verdragen?

Over de spanning tussen plaatselijke samenwerking en de landelijke situatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De samenwerking met andere kerken van gereformeerd belijden weerspiegelt de geestelijke gevarieerdheid in het kerkelijk leven: de Ned. Geref. Kerken (NGK), de Geref. Kerken (vrijgemaakt (GKv)), de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) en de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk van Nederland (GB). Maar voor al die plaatselijke vormen van samenwerking geldt dat zich tot op heden niet vertalen in een landelijke kerkelijke eenheid. Dat geeft soms lastige vragen.

Situatieschets
Toen in 1965 de generale synode een regeling vaststelde voor het samenwerken met een gemeente uit een andere kerk werden daarvoor duidelijke kaders gesteld: het moest gaan om een kerk van gereformeerd belijden, er moest eenheid zijn in de erkenning en beleving van het Woord van God en de belijdenis der kerken, èn van de kerkordelijke regels die daarbij horen. Boven de regeling die de synode vaststelde stond: ‘voorlopige regeling voor het gestalte geven aan eenheid met kerken van gereformeerd belijden’. Er stond bij: ‘Het bovengenoemde nauwer samenleven draagt een voorlopig karakter in afwachting van de verdere ontwikkeling ten aanzien van de toenadering tussen beide kerkverbanden’.

En zo ontstonden plaatselijke samenwerkingsverbanden, allereerst tussen twee gemeenten die op zich zelfstandig bleven maar in de kerkelijke praktijk elkaar als zustergemeenten erkenden; vervolgens door de vorming van zogenaamde samenwerkingsgemeenten (eerst vooral in nieuwe steden zoals in de polders en uitbreidingswijken in grote steden, maar daarna ook elders). Eerst hadden deze samenwerkingsvormen betrekking op één ander kerkverband: de NGK; later kwamen daar – in volgorde van tijd – de GKv, de Geref. Bond en de HHK bij. Maar voor al deze plaatselijke vormen geldt dat nog steeds, ruim 55 jaar na het eerste prille begin er nog geen sprake is van integrale ‘toenadering tussen beide kerkverbanden’. Daar moet nog iets bij gezegd worden: de plaatselijke samenwerking is in een aantal gemeenten inmiddels zó hecht en zó langdurig dat men het stadium van voorlopigheid al lang voorbij is.

Tussen plaatselijk en landelijk
Dragen of verdragen … Wat bedoel ik daarmee?

Strikt Bijbels gezien zit er tussen deze twee woorden eigenlijk geen geestelijk verschil. Wanneer Paulus in Rom. 15: 1 spreekt over het ‘verdragen van de zwakken’ heeft dat een betekenis die een paar verzen verder (7) leidt tot het diepe woord: ‘aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft’. In de gemeente – in ook in het kerkverband dat de gemeenten samenbindt – weet men de ander, ook bij verschillend gevoelen, toch te zien en te beoordelen als een broeder of een zuster in Christus. Men leeft niet naast elkaar, laat staan langs elkaar heen, maar men gaat geestelijk hand in hand.

Maar verdragen heeft in onze taal ook een andere betekenis: dan zien we iets in de ander dat ons niet bevalt, maar we laten het maar zo. We respecteren het, of nog iets minder: we leggen ons erbij neer, en de ander kan zijn of haar koers kiezen. Alleen … wij moeten er niet mee lastig gevallen worden! U voelt aan dat dit anders is dan in de alinea hiervóór. De vorm die in die alinea geschetst wordt, zou ik willen typeren met ‘dragen’. Dan neemt men de ander immers met zich mee, in moeiten tilt men de ander op om samen verder te komen. Dat is kerkelijke gemeenschap! En dat is bepaald iets anders dan het ‘de ander maar zijn gang laten gaan, zolang men er zelf niet aan hoeft deel te nemen’.

Dit alles hangt samen met de vraag hoe katholiek-gereformeerd de Chr. Geref. Kerken zijn. Dat er lijnen naar verschillende andere kerken lopen, onderstreept de kracht van de opmerking die prof.dr. W. van ’t Spijker ooit maakte, nl. dat deze kerken alles in zich hebben om breed-oecumenisch te zijn. Maar in hoeverre dat werkelijk het geval is, hangt samen met de vraag die als titel boven dit artikel staat.

De situatie
Deze is bepaald een spannende: dragen of vèrdragen wij elkaar als plaatselijke kerken, samenkomend in regionaal of landelijk verband? In veel classicale vergaderingen nemen er broeders plaats uit een gemeente waarin een vorm van samenwerking met een andere gemeente uit een ander kerkverband is. Soms is dat echt zichtbaar: een ambtsdrager is door de classis uitgenodigd om aanwezig te zijn. Daarbij ziet men dan trouwens meteen een grote variatie: in de ene classis mag die ambtsdrager ‘waarnemer’ zijn en luistert hij zwijgend toe, in de andere classis wordt hij benoemd tot adviseur en neemt als zodanig deel aan de beraadslagingen. Dat zegt vaak iets over de classicale visie op de plaatselijke samenwerking. Onlangs was er een kerkenraad van een samenwerkingsgemeente ergens in den lande die aan de classis de indringende vraag stelde of men eigenlijk wel welkom was op de classis. Al of niet terecht, het gevoel was er blijkbaar naar. Dragen of verdragen?

Twee voorbeelden
Op de generale synode 2010 kwamen twee situaties via instructies aan de orde waarbij het ‘schuurt’ tussen de plaatselijke mogelijkheden en de landelijke situatie. En de bedoeling was natuurlijk om af te tasten of men daarin inhoudelijk en geestelijk een stap verder zou kunnen komen. De eerste situatie ging over de afvaardiging van ambtsdragers uit samenwerkingsgemeenten naar de classis. Tot op heden is het zó, dat kerkenraden dan een ambtsdrager die als christelijk gereformeerd staat ingeschreven in het plaatselijke ledenregister dienen af te vaardigen. Kerkelijke reden: de samenwerking is ‘zuiver plaatselijk’, zo stelt de landelijke regeling, ‘en mag niet worden gezien als vereniging tussen de betrokken kerken of als het constitueren van een nieuwe kerkformatie’. Allemaal ‘in afwachting van de verdere ontwikkeling …’. Maar dan schuurt het: zuiver plaatselijk, dat betekent dat de kerkenraad alles mag doen wat des kerkenraads is. Maar … met één uitzondering: hij mag niet in zelfstandheid beslissen welke ambtsdragers hij uit zijn midden afvaardigt naar de bredere vergadering.

Hoe men hier inhoudelijk ook tegenaan kijkt (en op de synode van 2010 bleek hoe verschillend dat is), iedereen voelt aan dat dit lastig is: op het ‘snijpunt’ van de bevoegdheden van de kerkenraad en van de classis treedt spanning op. En dán komt natuurlijk ook aan de oppervlakte hoe men buiten eigen gemeente, in de classicale regio, geestelijk tegen de plaatselijke samenwerking aankijkt: dragend of verdragend.

De tweede situatie gaat over een plaatselijke gemeente die als gevolg van goede contacten die in de 21e eeuw groeiden een samenwerking heeft met de plaatselijke GKv. Dat leidt van tijd tot tijd tot kanselruil en gezamenlijke diensten. Die GKv heeft op haar beurt ook een samenwerking met de plaatselijke NGK. De CGK kan echter geen contacten zoeken met die NGK. Reden: onze synode besloot in 1998 dat er vanaf dat moment geen nieuwe contacten met de NGK meer mogelijk kunnen zijn. Dit als gevolg van ontwikkelingen in dat kerkverband die de CGK voor veel principiële en indringende vragen plaatsten. Maar hoe nu? De ene gemeente is een zustergemeente van de ander, en die andere gemeente is weer zustergemeente van een derde, maar de eerste en de derde zijn geen ‘zusters’ van elkaar. Opnieuw: men zal er inhoudelijk verschillend tegenaan kijken, maar lastig is het: de GKv kan gezamenlijke diensten beleggen met beide zustergemeenten, maar met z’n drieën kan het niet.
De synode kwam er niet in één keer uit. De deputaten voor de eenheid van gereformeerde belijders en die voor kerkorde en kerkrecht kregen opdracht tot een diepgaande studie om alle voors en tegens te wegen en zo tot goede voorstellen voor de volgende synode te komen.

Nog enkele voorbeelden
Er zijn andere lastige situaties: bijvoorbeeld wanneer men als samenwerkingsgemeente (financiële of andere) hulp nodig heeft van de kerkverbanden en dan te maken krijgt met verschillende regelgeving. Dat geeft soms aanleiding tot behoorlijk onzekere situaties.
Of neem de vorming van zendingsgemeenten in de grote steden: wanneer die vanuit een samenwerkingsgemeente gesticht worden, stoot men erop dat de CGK wèl de evangelist als ambtsdrager kennen, maar de andere kerken niet. Opnieuw: men denkt creatieve oplossingen uit binnen de geestelijke kaders, maar ergens knelt het …
De woorden klonken hierboven al: in vele samenwerkingsgemeenten is men de voorlopigheid voorbij. Dat weerspiegelt zich o.a. in de ledenlijst. In verband met het feit dat er (nog?) geen sprake is van landelijke toenadering staan alle leden afzonderlijk geregistreerd als behorend bij een van beide kerkverbanden. Maar nu meldt zich een gezin uit de PKN dat over wil komen naar de gemeente om principiële redenen. Hoe wordt dat gezin dan ingeschreven? Men heeft immers met geen van beide kerkverbanden een duidelijke binding … Kerkenraden vinden hiervoor oplossingen die bepaald creatief kunnen worden genoemd: ‘om en om inschrijven’ bijvoorbeeld. Maar u kunt zich indenken dat dit op enig moment als kerkelijk gekunsteld begint te knellen.

Hoe verder?
Gelukkig hoeven de gemeenten die een vorm van samenwerking hebben zich niet dagelijks over deze zaken het hoofd te breken. Niettemin: de vragen die er de laatste jaren over gerezen zijn, maken duidelijk dat er sprake is van een serieus probleem. Men mag er van overtuigd zijn dat er hoe dan ook zicht is op beantwoording van aan aantal van deze vragen, door de synode 2013 – zo de Here wil. Maar daarbij zal het van belang zijn dat we allen, plaatselijk èn landelijk onszelf en anderen de geestelijke vraag voorhouden die eronder ligt: dragen of verdragen wij elkaar? Het is mijn diepe overtuiging dat het, wanneer slechts van het laatste sprake is, we dat vroeger of later zullen moeten ‘betalen’. En mijn bede is dat we elkaar zullen aanvaarden zoals ook Christus ons aanvaard heeft. Natuurlijk binnen de geestelijke, confessionele kaders, maar dan ook met een ruim hart. Daarvoor moet soms indringend gesproken worden op de kerkelijke vergaderingen, van hart tot hart. Maar dan zal de Geest daar toch wel in meekomen?

D. Quant
Ds. D. Quant is predikant te Huizen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 2012

De Wekker | 20 Pagina's

Dragen of verdragen?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 2012

De Wekker | 20 Pagina's