Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afhakers en ons gereedschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afhakers en ons gereedschap

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal vermoedelijk één van de eerste boeken zijn die ik deze vakantie lees: God van gewone mensen van Emiel Hakkenes. De ondertitel ervan luidt: Hoe het geloof uit een familie verdween. Misschien hebt u er al iets van gezien. Voor zover ik het begrepen heb, is het een boek dat vertelt welke rol het geloof gespeeld heeft in het voorgeslacht van Hakkenes. Hij werd geïnspireerd tot deze zoektocht door een vraag die zijn vader stelde tijdens het eerste kraambezoek van Hakkenes' ouders na de geboorte van diens zoon: zou de jongste telg van de familie ook gedoopt worden? Nee dus – Hakkenes beschrijft hoe kerkgang en geloof langzaamaan uit zijn leven zijn weggesijpeld.

We kennen meer van zulke boeken in ons land. Franca Treur trok enkele jaren geleden sterk de aandacht met haar Dorsvloer vol confetti, waarin ze haar afscheid van de kerk van haar jeugd beschreef. Net als Hakkenes liet ze dat deel van haar opvoeding los. Niet met een grote klap: dat zagen we in de afscheidsboeken van ’t Hart en anderen. De huidige generatie kijkt minzaam terug en vertelt dat het geloof tussen hun vingers is weggeglipt.

Vermoedelijk zal ik niet veel vreugde beleven aan Hakkenes. Toch vind ik dat ik dergelijke boeken moet lezen. Omdat ik predikant ben. De Hakkenessen, ’t Harts en Treurs van de toekomst zitten nu onder mijn gehoor. Ik lees het ook omdat ik vader ben. Onze kinderen zijn nog betrekkelijk jong, maar ik weet dat het verdriet van kerkverlatende kinderen ook pastorieën niet voorbijgaat. Wat geef ik door? Hoe kijken de jongeren van vandaag over een aantal jaar naar wat hun is meegegeven?

Zelfonderzoek
Die vraag dringt tot zelfonderzoek: wat geven we mee aan onze kinderen? Lukt het ons om het wezenlijke van het christelijk geloof door te geven aan de generatie die na ons komt? Bij de boeken die ik noemde, bekruipt me vaak het gevoel dat de kern van het evangelie door de schrijvers niet gezien is. Het geloof dat ze loslaten lijkt slechts in de verte op dat wat ik gehoord heb in de Bijbel. Hoe kan dat? Noodgedwongen beperk ik me in dit stuk. Ik richt nu de aandacht vooral op het gereedschap dat wij de Heilige Geest in handen geven met de geloofsopvoeding. Kennelijk heeft dat in de bovengenoemde gevallen niet weten te overtuigen. En wie voor de vraag van geloofsopvoeding staat, weet maar al te goed hoe moeilijk het is.

Hulpmiddelen
Tegenwoordig zijn er allerlei moderne hulpmiddelen. Zo ontdekte ik recent een app voor op de tabletcomputer om het Bijbellezen in het gezin te stimuleren. Een goed initiatief, was mijn eerste gedachte. De gekozen Bijbelgedeelten en de uitleg erbij leken me goed doordacht. Er zat ook een quiz bij die na het lezen met de kinderen gespeeld kan worden. En daar schrok ik. Twee voorbeelden. Er komt een cirkel van letters en een pijl die ronddraait in beeld. De opdracht erbij: laat de pijl draaien en noem een slechterik uit de Bijbel wiens naam begint met de letter waar je pijl blijft staan. Na een aantal rondjes gedraaid te hebben, wees de pijl naar de ‘J’. Makkie. Ik hoef niet te zeggen aan wie ik dacht, denk ik zo. Maar ondertussen: het antwoord is misschien wel makkelijk – de vraag is zo fout als het maar kan.
Een volgende vraag: hoeveel gelovigen waren er op aarde direct na Jezus’ hemelvaart? Verschrikt hoopte ik dat het goede antwoord zou zijn: dat weten we niet. Maar helaas: de makers van de quiz wilden inderdaad ‘11’ horen: de twaalf leerlingen min Judas. Kennelijk rekenen ze alleen de discipelen als gelovigen – en zien ze even over het hoofd dat de evangelisten ons ook verteld hebben over vrouwen in de omgeving van Jezus. Vrouwen die bovendien – zo merk ik terzijde op – geregeld meer van Jezus’ boodschap begrepen lijken te hebben dan de mannen. Dus hoezo: 11 gelovigen? Daarbij: heel Israël is dus met een groot gebaar in de categorie ‘ongelovig’ geschoven. Dat Lukas ons in zijn evangelie verteld had over Zacharias en Elisabeth, over Simeon en Anna doet kennelijk niet ter zake. Opnieuw dus een bedenkelijke vraag, want het goede antwoord lijkt me behoorlijk fout – als u begrijpt wat ik bedoel.

Zwakte
De rest van de vragen heb ik niet meer bekeken. Laat ik uitleggen wat er in mijn ogen misgaat in deze vragen. Wat die eerste betreft: wie kinderen laat zoeken naar ‘slechteriken’ in de Bijbel, zet ze daarmee een bril op die ze ernstig gaat hinderen bij het begrijpen van de bevrijdende boodschap die ons verkondigd wordt. Het trekt de boodschap van de Bijbel naar het niveau van een James Bondfilm: er is een overzichtelijke wereld, bevolkt door mensen die merendeels het goede willen, maar er zijn een paar boeven die de zaak verzieken voor iedereen. Wie deze vraag stelt, kan de waarheid buiten beeld houden die schaker Jan Hein Donner puntig verwoordde: Het Nieuwe Testament is de enige detective die overduidelijk de lezer als dader aanwijst. De hele gedachte dat het in de Bijbel gaat om ‘good guys’ en ‘bad guys’ beneemt het zicht op de diepe werkelijkheid van wat Paulus schrijft: ‘Er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één.’ Wij zijn allen mensen met de rug naar God – dat hebben we te leren geloven. We hebben te leren dàt met de Here God eens te zijn. Dat is ruig werk – God zelf moet het doen –, want dat gaat dwars tegen onszelf in – wij zijn immers gewend om te denken dat vooral anderen het probleem zijn en dat als er meer mensen zouden zijn zoals ik … Zo’n vraag helpt dus niet. Integendeel – je voedt op tot farizeïsme.

Dan die vraag naar het aantal gelovigen ten tijde van Jezus’ hemelvaart. Die vraag gaat op een enorme manier voorbij aan wat de evangelisten ons duidelijk maken, namelijk dat de twaalf leerlingen het op het beslissende moment niet redden met hùn geloof. Als Jezus gevangen genomen wordt, is er niemand die voor Hem in de bres springt. Dan staat Petrus bij een vuurtje zijn meester te verloochenen en hangt hij niet aan de draad van zijn geloof, maar aan de draad van Jezus’ gebed voor hem (Lukas 22: 32). En na Pasen is het Jezus die hem zoekt en de dwaasheid van Petrus niet het laatste woord geeft: zegt zijn discipelen èn Petrus dat Hij u voorgaat (Markus 16: 7). De evangeliën zetten een groot vraagteken bij veel ‘geloof’ en wijzen een weg die vaster grond geeft: Gods onverdiende genade en goedheid die ondanks ons verleden toekomst voor ons heeft. Die belofte wordt in geloof eigen gemaakt – maar wie werkelijk begrepen heeft wat dat zeggen wil, zal het weinig over zichzelf hebben. Die zal vooral veel wijzen naar Christus en niet uitgesproken raken over de trouw van de Here. Dat geloof vestigt niet de aandacht op zichzelf, maar op God, zoals Petrus aan het einde van het Johannesevangelie afleert om steeds maar ‘ik’ te zeggen en de ruimte binnen te gaan van Jezus’ zorg voor hem: ‘U weet alle dingen, U weet dat ik U liefheb’.

Wat ik maar zeggen wil: met zulke vragen reik je kinderen goedbedoeld veel te eenvoudige schema’s aan, die bij het opgroeien stukbreken op de complexiteit van het leven. Je hebt ze geen gereedschap gegeven om de duisternis die in hun eigen hart omwoelt te benoemen en te herkennen als vijandschap tegen het evangelie die slechts de Heilige Geest kan overwinnen. Door sterk te focussen op hun keuzes (want je bedoelt natuurlijk: zorg jij nou dat je een ‘good guy’ bent, zorg jij nou dat je bij dat kringetje gelovigen terechtkomt) heb je per saldo weinig ruimte gemaakt voor Christus die alles, alles heeft volbracht.

Hoe dan?
Hoe dan wel, zult u inmiddels misschien vragen. Ik besef terdege hoe lastig het is. Goed gereedschap ligt niet voor het oprapen. Maar het is er wel. Ik denk aan de formulieren die we hebben, de Catechismus, de gebeden in het Psalmboek – gereedschap dat je moet leren gebruiken. Je moet ermee oefenen en geduld hebben. Je kunt er ongelukken mee maken – dat is ook gebeurd. Maar het heeft een kracht en een diepte die je elders vaak vergeefs zoekt. Uiteindelijk moeten we ons gereedschap ook laten voor wat het is. En bidden of de Geest die Here is en levend maakt, het in zijn handen wil nemen. Zijn werk is het beslissende. Maar dat gebed geeft ons de verantwoordelijkheid om te zoeken naar goed gereedschap.

C.C. den Hertog
Ds. C.C. den Hertog is predikant te Surhuisterveen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 2014

De Wekker | 16 Pagina's

Afhakers en ons gereedschap

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 2014

De Wekker | 16 Pagina's