Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In het voetspoor van de goede Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het voetspoor van de goede Herder

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vandaag gaat het nogal eens over geestelijk leiderschap. Over ambtsdragers wordt in de Bijbel echter niet gesproken als ‘leiders’. Evenmin zijn het in de eerste plaats bestuurders die niets anders doen dan taken delegeren aan anderen. Als het in de Bijbel over de taak van ambtsdragers gaat, wordt vaak het beeld van de herder gebruikt.

In dit artikel wil ik met u nadenken over de vraag wat de consequenties van dit beeld zijn voor de dienst van ambtsdragers. Het is zaak om dan allereerst te letten op de Heiland: hoe geeft Hij invulling aan Zijn herder-zijn? Ambtsdragers zijn geroepen om in hun ambtsuitoefening iets te weerspiegelen van Christus’ herderschap. Daarbij is het een troost te mogen weten dat Jezus Zelf de Herder is van de herders. Wie is immers uit zichzelf tot deze dingen bekwaam?

Hart voor de schapen

Van Jezus lezen we dat Hij met ontferming bewogen is over de scharen die als schapen zonder herder zijn (Matth. 9: 36). Hieruit spreekt een intense liefde voor de scharen, voor de mensen die aan Zijn zorgen zijn toevertrouwd. Het grijpt Hem aan als Hij ziet dat mensen dreigen verloren te gaan. Daar lijdt Hij aan. Hij gunt de boze er niet één en verlangt ernaar om mensen thuis te brengen bij God.

Dezelfde gezindheid mag een gemeentelid verwachten van iedere ambtsdrager die bij hem of haar op bezoek komt. Het moet voor een ambtsdrager een niet te verdragen gedachte zijn als iemand bezig is de kudde de rug toe te keren. Dat moet pijn doen. Juist dan is een gemeentelid bij hem in goede handen. En als het geen pijn doet, moet je je afvragen hoe het met zijn liefde gesteld is. Je gunt degenen voor wie je verantwoordelijk bent toch het allerbeste. En dat kan niet anders zijn dan de redding door de Heere Jezus Christus!

Juist het hart hebben voor de schapen maakt dat een ambtsdrager niet de eerste de beste moeilijkheid uit de weg gaat. Wie dat wel doet, verraadt – naar Jezus’ eigen woorden – dat hij geen herder is maar een huurling. Juist de huurling gaat op de loop wanneer de wolf zich aandient (Joh. 10: 12). Maar op dat kritieke moment, als de wolf eraan komt, openbaart zich ook de ware herder. Die zet zich juist dan met alles wat hij heeft voor de schapen in. Het is hem een offer waard, zoals Christus voor Zijn schapen het grootste offer wilde brengen (Joh. 10: 11). Het mag wat kosten. In de ambtelijke dienst die verricht wordt, moet er iets van te proeven zijn dat het juist de liefde tot de kudde is die een ambtsdrager drijft. Het kan niet zo zijn dat hij zijn bezoeken doet alleen maar om formalistisch zijn lijstje af te werken. Een gemeentelid mag verwachten dat een ambtsdrager die op bezoek komt iets heeft van de apostel Paulus: de liefde van Christus dringt mij (2 Kor. 5: 14).

Het kennen van de schapen

Karakteristiek voor Jezus’ herderschap is ook dat Hij vertrouwd is met het eigene van ieder schaap van de kudde. In Johannes 10: 3 staat dat Jezus als de goede Herder de schapen bij name roept. Even verderop staat dat Hij de Zijnen kent en ook door de Zijnen gekend wordt (Joh. 10: 14). Er is een band van vertrouwen tussen de Herder en Zijn schapen. Hij stemt Zijn zorg af op het karakteristieke van ieder schaap. Voor het pastorale werk van ambtsdragers is het vertrouwd zijn met elkaar wezenlijk. Het kan niet zonder onderlinge verbondenheid. Gemeenteleden zijn geen klanten van de ambtsdrager. Het zijn niet zijn kiezers, patiënten of klanten. Bij dergelijke relaties is vertrouwd zijn met elkaar niet per se noodzakelijk om toch te kunnen geven wat nodig is. Hier ligt het anders. Wie behoort tot de gemeente, is door de Herder al bij name genoemd toen hij tot de gemeente ging behoren op het moment van de doop. We zijn voor Hem geen nummer, maar mensen met een naam.

Bij een ambtsdrager die in het voetspoor van de grote Herder van de schapen wil gaan, kan het niet anders zijn. Het is noodzakelijk dat hij zich in iemands leven verdiept. Van hem mag verwacht worden dat hij zich zal inspannen zijn mensen echt te kennen en ook zichzelf laat kennen. Zo heeft het spreken over hele gewone dagelijkse dingen toch ook een belangrijke functie. Een geloofsgeschiedenis is altijd verweven met iemands persoonlijke levensgeschiedenis. Wil je het eerste kunnen duiden, dan zul je inzicht moeten hebben in het laatste. De mensen zijn niet alleen ‘ziel’, het zijn mensen van vlees en bloed die het nodige hebben meegemaakt. Daarvoor dient oprechte belangstelling te zijn.

Juist in dat kader kan ook een echt geloofsgesprek tot stand komen. Dan kun je vanuit het Evangelie aanreiken wat deze unieke mens met zijn eigen geschiedenis nodig heeft en juist zo naar de grote Herder van de schapen verwijzen met het oog op zijn situatie. Functioneert dit niet, dan kun je de plank zomaar mis slaan: de ander weet zich niet gekend. Wat je aanreikt, zal weinig meer om het lijf hebben dan het zoveelste cliché dat de pastorant zelf ook wel had kunnen bedenken.


‘Het kan niet bestaan dat mensen onopgemerkt verdwijnen en hun geen signalen bereiken dat ze gemist worden’


Het zoeken van de schapen

Karakteristiek voor Jezus’ herder-zijn is het zoeken van het afgedwaalde. Wie denkt dan niet aan die prachtige korte gelijkenis over het verloren schaap? De herder laat de kudde achter om juist dat ene afgedwaalde schaap te zoeken (Luk. 15: 4 en verder). Uit eigen beweging zal het schaap zich nooit weer bij de kudde voegen. De herder zelf neemt hiertoe het initiatief en gaat op zoek.

Ook hierin hebben ambtsdragers in het spoor van Christus te gaan. Er is de opdracht het verlorene te zoeken. Het kan niet bestaan dat mensen onopgemerkt verdwijnen en hun geen signalen bereiken dat ze gemist worden. In zulke situaties zal het uiteraard niet zo zijn dat iemand zelf contact zoekt en het signaal afgeeft: ‘Help, ik ben aan het verdwalen in het moderne leven!’ Juist dan zal de ambtsdrager zelf contact moeten zoeken en proberen met het desbetreffende lid in contact te komen. Dit vergt nogal eens de nodige creativiteit, maar kan ook tot verrassende ontmoetingen leiden en de functie krijgen van een wake-upcall. Men mag hier zeker de dingen niet op zijn beloop laten. Het is iets om over na te denken als Richard Baxter in The Reformed Pastor (1656) onze Heiland laat zeggen: ‘Kwam Ik niet van de hemel naar de aarde om te zoeken en te behouden wat verloren was en zijt gij niet bereid om naar de volgende deur, de volgende straat, het volgende dorp te gaan om ze te zoeken?’ Als alle inspanningen om in contact te komen uiteindelijk nergens toe leiden, komt er een moment dat je het moet loslaten. Het blijven proberen terwijl er geen openheid komt, zal doorgaans een averechts effect hebben. Dan komt er een moment dat je het stof van je schoenen moet schudden. Je bent hier echt niet zomaar aan toe, maar als alle pogingen die gedaan worden geen effect sorteren kun je jezelf beter richten op anderen bij wie je wel ontvankelijkheid ontmoet.

Het opzicht over de schapen

Een belangrijk aspect van het ambt is ook het opzicht houden over de kudde. Bij zijn afscheid van de oudsten in Efeze heeft Paulus de ambtsdragers daar op het hart gebonden allereerst toe te zien op zichzelf, maar dan ook op de hele kudde (Hand. 20: 28). Het huisbezoek is daarvoor een belangrijk middel.

Het is niet vanzelfsprekend dat schapen dicht bij de herder blijven. Ook al verlaten ze de kudde niet direct, ook dan is er nog niet altijd sprake van gezond geestelijk leven. Spurgeon zegt niet zonder reden dat schapen in één ding heel goed zijn en dat is dwalen … Schapen gaan nogal eens een andere kant op dan de herder. Niet altijd wordt er geluisterd naar de stem van de Herder. En ook waar dit wel het geval is, blijft dit niet automatisch zo.

Daarom is het belangrijk steeds weer bij de gemeenteleden te komen. Enerzijds om waakzaam te blijven. In hetzelfde verband als waarin de apostel opwekt toe te zien op de schapen, waarschuwt hij voor wolven die de kudde niet zullen sparen en voor dwaalleer waardoor ook zomaar verwijdering van de herder kan ontstaan (Hand. 20: 29). Hoe belangrijk is het dan om de gemeenteleden steeds te voeden vanuit het Evangelie opdat ze weerbaar zullen zijn, en ze te waarschuwen voor allerlei gevaren die hier dreigen. De kerk is een kudde onderweg. Ze is nog geen triomferende kerk maar juist een strijdende kerk.


‘Wie leiding geeft in de gemeente, zal een ‘visioen’ dienen te hebben. Hij moet scherp hebben waar de gemeente van Godswege toe geroepen is’


Door zorgvuldig toe te zien op de kudde, kan ook het gevaar van afdwalen tijdig worden gesignaleerd. Waar het aan de orde is, mogen de dingen niet op hun beloop gelaten worden. Daar moet aan de bel getrokken worden. Hoe minder ver het afdwalen gevorderd is, hoe korter de weg terug is. Daarom is het ook belangrijk regelmatig op bezoek te komen. Ernst maken met het opzicht over de kudde dient voort te komen uit het besef dat de gemeente niet van ons is maar van Christus Die Zijn leven voor haar gaf.

Indien herderlijk vermaan geen gehoor krijgt, kan het nodig zijn censuur toe te passen, in de hoop dat dan de ogen wel open zullen gaan. Waar sprake is van afwijkingen in leer en leven mag niet worden weggekeken. Daar moet juist in herderlijke bewogenheid worden opgetreden. Ook voor het geheel van de gemeente is het belangrijk dat er vermaan plaatsvindt bij volharden in de zonde. Als je niets doet, kan ook de hele kudde gemakkelijk een dwalende kudde worden. Zonde heeft namelijk de neiging aanstekelijk te werken. De heiligheid van de gemeente kan dan onder druk komen te staan.

Het leiden van de schapen

Wie op de Veluwe een kudde schapen ziet, zal kunnen constateren dat de herder doorgaans achter de schapen aankomt. Middels een of meerdere herdershonden drijft hij de kudde voor zich uit. In het oude oosten was het veel gebruikelijker dat de herder voor de kudde uitging. Hij heeft een nauwe band met zijn schapen en als hij de schapen roept om te volgen, dan komen ze in beweging en gaan ze achter hem aan. De schapen gaan daar waar de herder juist voorop gaat.

Ook met het oog op het ambtelijke werk is dit een belangrijk aspect. Ambtsdragers zijn geroepen om leiding te geven, voor de kudde uit te gaan. Hierbij kun je allereerst denken aan het geven van het goede voorbeeld. Goed voorbeeld doet immers goed volgen! In een houding van nederigheid en dienstbaarheid dienen zij de kudde voor te gaan. Wat is het belangrijk dat de gemeente in hen echt iets van de Heere Jezus Christus mag ontmoeten. Dat het in hun doen en laten te merken is dat Christus in hen leeft (Gal. 2: 20). De gemeente heeft daar een scherpe antenne voor. Veel gemeenteleden weten zich na jaren de broeders nog te herinneren die er echt iets van hadden. Wat moet men trouwens met een ambtsdrager die zelf niet leeft naar wat hij anderen voorhoudt? We bewijzen daar Gods zaak zeker geen dienst mee. En ook in dat opzicht hebben mensen doorgaans een goed geheugen.

Het voorgaan van de kudde heeft ook te maken met de opdracht om op geestelijke wijze te sturen. Wie leiding geeft in de gemeente, zal een ‘visioen’ dienen te hebben. Hij moet scherp hebben waar de gemeente van Godswege toe geroepen is. Ze is ertoe geroepen volk van God, lichaam van Christus, en tempel van de Heilige Geest te zijn. Ze mag licht en zout zijn in een donkere wereld. Het gaat niet om onze doelen en targets, maar om datgene wat God met de gemeente voor ogen staat.

Het is gemakkelijker om achter de kudde aan te hobbelen en uitvoerders te zijn van de volkswil. Het is verleidelijk de gemeente zoveel mogelijk te pleasen en het haar naar de zin te maken; haar op haar wenken te bedienen. Wie echter zo met de gemeente omgaat, heeft meer met een ober gemeen dan met een herder.

Soms moet men misschien wegen inslaan waar menigeen niet op zit te Moldaviëwachten. Misschien vindt de gemeente het niet zo nodig om wervend in deze wereld te staan en vindt ze het prima als men het wat knusjes heeft onder elkaar. Wie in die situatie echt herder wil zijn, zal duidelijk moeten maken dat bekering noodzakelijk is. Het gaat er immers niet om waar de gemeente op wacht. Het gaat erom waar de Heere op wacht, waartoe Hij ons roept. Een gemeente is goed met herders die dat scherp op het netvlies hebben staan. Dan ben je herder in het voetspoor van de grote Herder van de schapen!

Ds. H. Peet is predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Sliedrecht (Eben-Haëzer)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 2019

De Wekker | 24 Pagina's

In het voetspoor van de goede Herder

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 2019

De Wekker | 24 Pagina's