Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eva, moeder van alle levenden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eva, moeder van alle levenden

Lezen: Genesis 2: 15 – 3: 20

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de adventstijd staan we in drie Bijbelstudies stil bij een drietal moeders uit het geslachtsregister van de Heere Jezus. Niet de moeders die genoemd worden in het geslachtsregister van Mattheüs, waar er vier genoemd worden, maar drie moeders die van grote betekenis geweest zijn in de wereldgeschiedenis omdat er bij hen iets veranderde in het heilsgebeuren. De eerst is Eva, moeder van alle levenden (Gen. 3: 20). De tweede is Sara, moeder van volken en koningen (Gen. 17: 15-16). En de derde is de vrouw uit Openbaringen 12, moeder van een Zoon, een mannelijk Kind, dat alle heidenvolken zal hoeden met een ijzeren staf (Openb. 12: 1-5).

Gods schepping

Dus nu Eva, de moeder van alle levenden. In Genesis 1 en 2 worden twee lofliederen gezongen over Gods schepping. Als je die leest en ziet hoe zorgvuldig dit beschreven is dan proef je diepe verwondering over de schoonheid van Gods schepping. Het was Gods scheppende kracht. God verheugde zich over dit kunstwerk dat Hij gemaakt had, de morgensterren zongen, en al de kinderen van God juichten, toen Hij de aarde grondvestte (Job 38: 7).

Nadat God alles uit het niets geschapen had, heeft Hij uit het stof van de aarde de mens geformeerd, Gods levensadem in hem geblazen zodat hij tot een levende ziel werd: ‘Laten Wij mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis’ (Gen. 1: 26-27). Toen God het kunstwerk van de schepping klaar had, heeft Hij, in de schepping van de mens, Zijn handtekening eronder gezet. In de mens was het beeld te zien van de Schepper van hemel en aarde. De mens, zoals hij geschapen is, beweegt zich in twee werelden. Met zijn ene been staat hij in het geschapene, gevormd uit het stof van de aarde; met zijn andere been staat hij in de hemelse gewesten; de levensadem van God heeft hij ontvangen.

Een vrouw voor Adam

De mens was Gods troetelkind. Zoals een vader met trots aan zijn zoon de dingen laat zien die hij gemaakt en gedaan heeft, zo liet God heel de schepping aan Adam voorbijgaan. Adam had van God het gezag over Gods schepping gekregen, heel Gods schepping lag aan zijn voeten. Maar het was niet goed dat Adam alleen bleef. Daarom maakte God voor Adam een vrouw. Net zoals God dat gedaan had met Adam, gevormd uit het stof van de aarde, maakte God uit een rib van Adam een vrouw. Ook zij zal van God de levensadem ontvangen hebben, want God schiep de mens, mannelijk en vrouwelijk heeft Hij haar geschapen.

Toen God de vrouw bij Adam bracht en Adam haar voor het eerst zag, zal hij zijn adem ingehouden hebben. Een schoonheid zal ze geweest zijn, perfect passend in heel de schepping, speciaal gemaakt voor Adam. Vol verwondering noemt hij haar Mannin, vrouw. Zoals een man en vrouw elkaar liefhebben en elkaar ‘mijn man, mijn vrouw’ noemen. Niet in de bezittelijke zin, maar in de intimiteit waar niemand tussen mag komen. Adam eerde haar als vrouw, hij gaf haar een plek naast hem. En zoals God hem alles had laten zien, zo heeft Adam zijn vrouw rondgeleid door de hof van Eden. Bij elke boom, bij elke bloem, bij elk dier zullen ze met verwondering stilgestaan hebben, de schoonheid van Gods schepping. Adam zal verteld hebben over de gemeenschap die hij met God ervaart als God in de avondkoelte bij hen langs komt. Mannin zal ook zelf die gemeenschap met God ervaren hebben. Ze zullen de majesteit en heiligheid van God gekend hebben op een manier zoals wij die nog nooit ervaren hebben.

De zondeval

Zo lopen ze samen door de hof van Eden. Kijk, zegt Adam, die boom daar, daarvan heeft God gezegd dat we daar niet van mogen eten, anders zullen we de dood sterven. Die boom met zijn vruchten, die was voor hen geen verleiding. Er was genoeg in de hof van Eden, ze hadden zoveel van God ontvangen. Het was geen giftige boom met giftige vruchten. Nee, niet de boom, maar de woorden van de slang hebben Adam en Mannin verleid.

Als ze samen bij die boom staan, komt de slang naar hen toe. Samen stonden ze bij die boom, want aan het slot van Genesis 3: 6 staat ‘en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was’. Ze hebben dus allebei de woorden van de slang gehoord. Maar de slang gaat Adam voorbij en richt zich direct tot Mannin met de vraag: is het nu echt zo dat God gezegd heeft: u mag niet eten van alle bomen in de hof? Eerlijk had ze geantwoord: we mogen overal van eten, alleen niet van deze éne boom. Als we die aanraken of daarvan eten dan zullen we sterven. Toen had de slang dingen gezegd die zij nog nooit gedacht had, maar nu wel postvatten in haar hoofd. God verbiedt dat niet zomaar, zegt de slang, en de reden waarom Hij dat verbiedt is omdat Hij weet dat als je daarvan eet, dat je dan net als God zult zijn, kennende het goed en het kwaad. Op het moment dat Mannin die gedachte ‘net als God zijn’ toeliet in haar leven, liet ze de zonde toe in haar leven. Toen kwam de begeerte om te zondigen en stak ze haar hand uit en nam ze van die vrucht, en ze gaf daarvan ook aan Adam. Of het bij Adam net zo gegaan is, in het luisteren en toelaten van die gedachte: het is goed mogelijk. Beiden zijn ze gevallen. Adam heeft zijn vrouw niet in bescherming genomen, hoewel hij erbij was.


‘Adam mag zijn vrouw hier Eva noemen, omdat hij in de beloften van God hét leven mocht horen’


Als de gedachte toegelaten is en ze van de vrucht gegeten hebben, staat plotseling hun leven op de kop. Waar ze voorheen geen oog voor hadden, dat ze naakt waren, is nu pijnlijk zichtbaar. En het verlangen naar God is veranderd in angst. Ze bedekken zich met bladeren en verbergen zich in het struikgewas. En als God hen komt opzoeken, blijkt hoezeer ze veranderd zijn. Eerst noemde Adam zijn vrouw nog liefkozend Mannin, maar nu is het met een sneer: dé vrouw, die Ú mij gaf … De verhouding is verstoord, de zonde heeft haar intrede gedaan in Gods schepping, en bij de beelddrager van God is dat nog het meest zichtbaar. De liefdevolle eenheid is veranderd in een individueel bitter verwijt aan elkaar en de ander.

Het kerstevangelie

Nu zal de straf wel volgen. Ze hebben immers van de boom gegeten waarvan God gezegd heeft dat zij zullen sterven als ze daarvan eten. Ze zoeken verberging, ze schuiven de schuld van zich af en het lijkt wel of God hen daarin volgt. Als Adam de schuld aan zijn vrouw geeft, dan stelt God de vraag aan de vrouw; en als de vrouw de schuld op de slang schuift, richt God zich tot de slang. En dan het wonderlijke: er wordt geen vonnis uitgesproken over de mens, maar de vloek wordt uitgesproken over de slang. De slang, de draak, de satan, de gevallen engel, die erop uit was om Gods schepping te gronde te richten. Hier is het wonder van genade en liefde van God te zien, dat Hij in de vloek over de slang het kerstevangelie laat klinken: ‘Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en deze vrouw en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht. Dat zal u de kop vermorzelen en u zult Het de verzenen vermorzelen’ (Gen. 3: 15).

Nee, de mensen komen ook niet onder het oordeel uit. Ze zullen niet direct sterven, maar de dood heeft wel haar intrede in het leven gedaan; met smart zullen kinderen voortgebracht worden en de arbeid zal moeitevol zijn. Maar toch heeft Adam geproefd welke rijkdom er in de belofte van God ligt. Want als hij en zijn vrouw door God gekleed zijn en hij zijn vrouw aankijkt, dan noemt hij haar niet meer Mannin, maar noemt hij haar Eva, moeder van alle levenden. Ondanks dat zij door hun zonde de moeder van alle sterfelijke mensen is geworden, mag Adam zijn vrouw hier Eva noemen, omdat hij in de beloften van God niet de dood, maar hét leven mocht horen. Wie in haar Zaad, wie in de Heere Jezus Christus gelooft, zal niet verloren gaan, maar eeuwig leven (Joh. 3: 15).

Gespreksvragen

1. Als wij de schoonheid van de schepping zien, is dat hetzelfde als de verwondering die Adam en Eva kenden? Waarin zie je overeenkomst en waarin verschil?

2. De geschapen mens leefde in twee werkelijkheden: de geschapen werkelijkheid (stof) en de geestelijke werkelijkheid (Gods levensadem). Kan een mens ook nu nog in die twee werkelijkheden leven?

3. Is het na de zondeval nog goed om elkaar ‘mijn man, mijn vrouw’ te noemen, of kun je dit maar beter vermijden omdat het ‘mijn’ besmet is door machtsmisbruik? Moeten we net als Adam zoeken naar een andere naam?

4. Op welke manier zie je de oordelen die over Adam en Eva worden uitgesproken terug in je leven en hoe verhoudt zich dat tot de vloek die over de slang wordt uitgesproken?

5. Welke troost mag je putten uit de moederbelofte?

Ds. J. Hoefnagel is predikant te Zeist

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 2019

De Wekker | 28 Pagina's

Eva, moeder van alle levenden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 2019

De Wekker | 28 Pagina's