Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dood van Mozes, den knecht des Heeren (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dood van Mozes, den knecht des Heeren (III)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heerea aldaar, in het land van Moab, naar des Heeren mond. Deut. 34 ; 5

Mozes stierf naar des Heeren mond, dat wil zeggen (naar het oordeel van sommige uitleggers) naar het woord, dat de Heere had, gesproken. Er zijn echter ook taaien uitlegkundigen van naam, die hier lezen «aan des Heeren mond,» dat is: zacht en zalig in de gunst-rijke gemeenschap met God. Doch welke lezing men hier ook voor de alleen ware houde, zóóveel is zeker — en dit wordt door niet eene uitlegging wêersproken — dat Mozes alzoo stierf, gelijk het hier, waarschijnlijk door zijn opvolger Jozua, is beschreven. En vatten we alles saam, wat ons aangaande het uiteinde van Israels wetgever wordt vermeldt, dan bleek ons reeds hoe bijzonder dit sterven werd voorbereid. En wie denkt daarbij niet onwillekeurig aan de ontzachelijke tegenstelling die zoovele sterfbedden opleveren. Wat zal hij, die verhard in de zonde, leeft als een vijand van God en zijn heilig Woord, — als een verachter en een ver werper van Gods heilige geboden en instellingen, —wat zal hij moeten antwoorden in de ure van zijn sterven op de vraag: «Hoe hebt gij u tot het sterven voorbereid ?»
Wat anders, dan hetgeen wij lezen in Kom. 2: «Naar uwe hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij u zelven toorn als eenen schut, in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel. Gods.»
Hoe treurig was het einde van koning Saul, dien de Heere verworpen had. Hoe vreeselijk het einde van Beltsazar, die, spottende met het heilige, als een ligtzinnige vorst plotseling door den dood werd aangegrepen. Hoe ontzettend, de tijd der genade niet geacht en al Gods roepstemmen versmaad te hebben, — als wroeging des gewetens den stervende foltert en hij met het vreeselijk woord «te laat» de eeuwigheid moet ingaan, — als al die verloren uren, die verzondigde tijd, die verwaarloosde genademiddelen als een zwart schuld-register den zoodanige onder den aandacht komen. Daarbij komen dan nog zoo dikwerf de voorbeelden en de laatste woorden van een vromen vader, van eene vrome moeder, van leeraar of onderwijzer te binnen. Laat mij uit vele voorbeelden er slechts een noemen.
Eene godzalige vrouw, die een goddeloozen zoon had, ging eeni-gen tijd geleden sterven. De vrouw was zich haar naderend einde volkomen bewust. De Heere had het haar duidelijk geopenbaard. Zij had gelegenheid om alles, wat zij nog te doen had, naar behooren te regelen. Daarop nam zij afscheid van hare bloedverwanten. Zij verlangde, dat één voor één bij haar in haar ziekenkamer aan haar leger kwamen. Gelijk zij het verlangde, alzoo gebeurde het. Slechts één vertrouwde getuige mocht dit afscheid bijwonen. De laatste van alle was die goddelooze zoon, een volwassen jongeling, die zijne moeder zooveel verdriet had aangedaan en nog altijd haar bidden had weerstaan en haar godzalige vermaningen had verworpen.
«Mijn kind,» sprak de stervende moeder, «wilt gij nu voor het allerlaatst nog eens iets voor uwe moeder, die gaat sterven, doen ?» De jongeling, zeer bewogen, antwoordde bevestigend. «Welaan,» sprak de moeder, «kniel dan eens voor mijn bed.» En terwijl die jongeling daar geknield lag voor het sterfbed zijner moeder, nam zij zijne handen in de hare en sprak: «O, mijn zoon! zoo menigmaal heeft uwe moeder voor u haar knieën gebogen en God Almachtig gesmeekt, of het Hem mocht behagen u te bekeeren; doch tot hiertoe zijt gij dezelfde gebleven. Ik ga nu sterven ; nog een oogenblik en uwe moeder, die zooveel voor u gebeden heeft, en u zoo dikwerf vermaande, zal niet meer zijn. O, mijn kind! laat mijn laatste woord en mijne laatste bede dan uw hart nog vermurwen, want weet, dat als ge zoo sterven moet als gij nu zijt, het u kwaad en bitter zal zijn, zóó tegen God gezondigd en uw hart verhard te hebben»……. — Die godzalige vrouw was de eenige niet, die veel smart en grievend leed van haar kind had beleefd, en God alleen weet het, hoe velen in de ure van hun sterven dergelijke woorden en ontmoetingen, als het begin der eeuwige smart, zijn herinnerd.
Niet alzoo stierf Mozes. Vrede smaakte zijne ziel. Hij genoot ook bij en in zijn sterven de gunst en de gemeenschap van Abrahams God, die al die honderd en twintig jaren hem met zooveel teedere liefde geleid, gesterkt en getroost had. Toen de Heere zijn knecht de oogen deed opheffen over het beloofde land, kon de zoon van Amram zeggen: «Eben-Haëzer ! Tot hiertoe heeft de Heere geholpen.»
En gij, gunstgenooten des Heeren ! wat zoudt gij meer, wat zoudt gij grooter zaak kunnen begeeren, dan dat van U eenmaal getuigd moge worden: «Alzoo, als Mozes, stierf hij of zij?» Zalig dan de dooden, die in den Heere sterven. Bij den dood houden alle jammeren op-Daar neemt de Heere het laatste kruis van de schouders zijner kinderen. Daar moet de vijand voor altoos aftrekken. Dan is de woestijn-reis ten einde; dan wordt geloof aanschouwen. Voor Mozes was de dood geen dood meer. God had al het verschrikkelijke er van er uit weggenomen. Als twee nauw aan elkander verbonden vrienden, die onder de aangenaamste gesprekken en gewaarwordingen met elkander in den trein stappen en vertrekken, zoo verlaat Mozes de aarde, waarop hij als knecht des Heeren eene groote taak had verricht. Van hem kan in waarheid getuigd: «Hij is heengegaan in vrede, en zijne oogen hebben de Zaligheid Gods gezien.»
En al staat ons niet beschreven welke gedachten en gewaarwordingen zijn hart vervulden, toen hij de hoogte van Nebo had bereikt, dit weten wij: geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart is opgeklommen, wat God bereid heeft, dengenen, die Hem liefhebben. Zalig de mensch, die deze dingen ter harte leerde nemen en die door Gods genade tracht te leven, gelijk hij eenmaal zal wenschen geleefd te hebben. Want God zal een iegelijk vergelden naardat zijn werk op aarde geweest is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's

De dood van Mozes, den knecht des Heeren (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's