Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitzien en wachten (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitzien en wachten (III)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Micha 7 : 7.

Het geloof is niet alleen een zeker weten of kennen, waardoor mij alles voor waarachtig houden wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een zeker vertrouwen, dat de H. Geest in ons hart werkt. Zulk een vertrouwen zetelt in de ziel van Gods kind, dat met moeite en kommer, met ellende en gevaar omringd en bedreigd, uitziet naar den Heere en wacht op den God zijn heils.
Dat vertrouwen grondt zich in de kennis van God. Het wortelt in het eeuwigblijvend Woord van Hem, die den Hemel en de aarde gemaakt heeft. Dat vertrouwen wordt beproefd, maar ook versterkt. Het wordt betwist, maar ook gerechtvaardigd. Dat vertrouwen is geene ijdele hoop, geene dwaze inbeelding, geene vrucht van menschelijke redeneerkunde, neen, het is de gave en genade des geloofs, waardoor de ziel zich krachtig vastklemt aan den Heere en zich onvoorwaardelijk verlaat op en overgeeft aan God. Dat uitzien en wachten is onderscheiden, maar het gaat samen. In het uitzien spreekt de hope en in het wachten de lijdzaamheid en het vertrouwen zich uit. Zonder licht en genade des H. Geestes, rekent de mensch alleen naar de wet van oorzaak en gevolg. Waar de menschelijke wetenschap eindigt, daar is dan de grens van ‘s menschen hoop, de gezichteinder der toekomst. En waar men te vergeefs alles uit de natuur of door de rede en uit tweede oorzaken tracht te verklaren, staat men verlegen voor Gods wonderen, verbaasd voor Gods macht, terwijl o zoovele dingen in de wereld als zoovele raadselen blijven, welke alleen door het geloof worden verstaan. Zonder God staat de mensch volstrekt machteloos tegenover stormen en onweders, tegenover ijs en sneeuw, tegenover hitte en koude, tegenover dood en graf. Anders is het met hen, die den Heere kennen als de God huns heils. Een kind in gevaar wacht niets van een vreemde, maar alles van vader of moeder. Naar dien vader en naar die moeder keert dat kind zijn aangezicht, steekt het de handen uit, roept het uit al zijn macht om hulp. En al kan dat kind het nog in het breede niet verklaren, waarom het zulk een ongeveinsd en onvoorwaardelijk vertrouwen op zijne ouders heeft, toch bewijst het dit met daden, zoodat niemand er aan behoeft te twijfelen. Met Gods kind gaat het evenzoo. De profeet Micha strekt ons tot bewijs.
Uitziende naar den Heere, weet hij, dat hij altijd op den God Zijns heils rekenen kan. En wachtend op den God Zijns heils, lijdt het geen twijfel, dat Zijn God Hem zal hooren. Ziende op de vreeselijke openbaring onder de menschen, bovenal op de toenemende ongerechtigheid, och, wie zal dan van Jakob overblijven, als God zich met Israël en Juda in ‘t gericht zal begeven ? Maar neen, in al de duisternis dier tijden ziet de man Gods uit naar Hem, die ‘t beloofd heeft, dat Zijn Verbond in eeuwigheid niet wankelen zal. In Hem, die tot een Verbond des Volk is gegeven, zal Jehovah zich ontfermen. Te midden des toorns zal Hij nog des ontfermens gedachtig zijn.
In zijne beloften heeft de Heere zich als een God van heil geopenbaard. Alle eeuwen door heeft Hij Zijn Woord bevestigd. Ook nu zoowel als in later tijden zal blijken, dat Jehovah zijn verbond gedenkt.
Is Israël in nood, er zal verlossing komen ; Zijn goedheid is zeer groot.
Dat uitzien en wachten, als daden des geloofs, sluit geen bidden en werken uit. Verre van daar. Die geloovig uitziet naar redding, doet als de kranke, die een geneesheer roept, en als een arme, die om hulpe vraagt. En gelijk God de Heere in alles middellijk werkt, door den geneesheer te gebruiken om uwe smart te leenigen en den rijker bedeelde om den nooddruftige te helpen, zoo weet Hij door Zijnen Geest en Woord de naar Hem uitziende en op Hem wachtende zielen te verkwikken, te sterken, toe te rusten met kracht en moed, opdat zij onder den kommer niet zouden bezwijken.
Het bloed, op Gods heilige altaren geplengd, spreekt van de vergevende liefde Gods. Het Woord, dat Gods profeten van den H. Geest ontvangen, schittert, als het licht der zon, boven de donkere paden, waardoor de Heere Zijne kinderen leidt. Abraham zag uit naar de stad die fondamenten heeft. Jakob wachtte op de zaligheid Gods.
David riep in bange dagen uit: «En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijne hoop is op U !» De grond dier hoop is belichaamd in Christus, dien Paulus noemt de hope der heerlijkheid. Ook Micha wist het, dat het bloed van stieren en bokken de zonde niet kan wegnemen. Hij profeteert van Bethlehem-Efrata! Daaruit zal voortkomen een Heerscher in Israël, wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Om diens wil zal Jakobs overblijfsel zijn «als eene dauw van den Heere, — als droppelen op het kruid.» De genade, in Hem belooft en nu zoo duidelijk geopenbaard, doet den profeet uitroepen : «Wie is een God, gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat?»
Wee den mensch, die den tijd en de middelen, om tot den Heere naar redding uit te zien, verzuimd en veracht heeft. Wee den zondaar, die heil gezocht en gewacht heeft buiten en zonder God. Hoe bang zal dien het sterven, hoe bitter de dood, hoe vreeselijk de eeuwigheid zijn. Geen goud en geen eere zal u kunnen redden, — geen broeder en geen vriend zal uwe ziel bevrijden van het graf. Opdat ge zoudt uitzien en wachten naar het in Christus geopenbaarde heil, roept en noodigt u de Heere, om te bedenken wat tot uwen vrede dient.
Zij dan Gods belofte, in den doop ook u geschonken, den grond uwer vrijmoedigheid om te hopen, om uit te zien en te vertrouwen op Gods erbarming. Geen zondaar zendt de Heere weg, die in waarheid naar Hem vraagt en zucht.

„Zoo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft zijn heil en troostrijk woord;—
Verhardt u niet, maar laat u leiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Uitzien en wachten (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's