Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gestorven en opgewekt (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gestorven en opgewekt (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn,— niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Col. 3: 1—3.

Gestorven en opgewekt; met die twee woorden wordt in de Heilige Schrift omschreven de staat van een wedergeboren mensch. Deze bezit een voor de wereld verborgen leven in God, en is van Gods wege geroepen, om te zoeken en te bedenken de dingen die boven zijn. Daarin bestaat de praktijk der ware godzaligheid. Christus is overgeleverd om onze zonden, maar Hij is ook opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
Christus leeft. Opgewekt door de kracht des Vaders, en opgestaan door Zijn eigen goddelijke kracht, leeft Hij tot in eeuwigheid. Indien Christus niet ware opgestaan, waren beide ons geloof en onze prediking ijdel. Daarom is de opstanding des Heeren eene der hoofdwaarheden uit de Heilige Schrift. Wie daarin niet gelooft, heeft geene levensgemeenschap met Christus, diens geloof en verwachting zijn ijdel. Worden in bovenstaande woorden de geloovigen opgewekt tot een hemelsgezinden wandel, die opwekking is eene voorwaardelijke gelijk het woord »indien” duidelijk aanwijst, en is mitsdien afhankelijk van het »met Christus opgewekt zijn”. Was Christus niet opgestaan, dan kon er van »opgewekt zijn met Hem” geen sprake zijn. Dan verviel niet alleen den grond van hetgeen waartoe de Heere Zijnen kinderen bij monde van Paulus opwekt, maar ook alle verder betoog, dat daarop is gebouwd.
Trouwens de vele verschijningen des Heeren na Zijne opstanding, de zoo duidelijke openbaring van den levenden Christus, maken zijne opstanding, voor een iegelijk die gelooft, tot een onwederlegbaar feit. Niemand kan daaraan minder twijfelen dan Paulus, dien de Heere op den weg naar Damascus was verschenen met de woorden: »Ik ben Jezus, dien gij vervolgt !” Met Zijne opstanding begon Christus verhooging. Vernederd om de zaligheid voor zijn volk te verwerven, moest Hij verhoogd worden, om de door Hem verworven zaligheid toe te passen.
Nu kan er van opwekking geen sprake zijn, als er geen sterven aan is voorafgegaan. Om met Christus opgewekt te zijn, moet men ook met Christus zijn gestorven. Dit kenmerkt het leven uit God in de geloovigen. Daardoor zijn Gods kinderen onderscheiden van alle naamchristenen, onder welke namen en vormen deze zich overigens in de wereld ook openbaren.
Tot de hoofddwalingen, ook van den tegenwoordigen tijd, behoort, dat velen voorgevens en in den waan verkeeren met Christus te leven, zonder ooit met Hem gestorven te zijn.
Zij zijn gelijk aan iemand, die van een dood ent, gezet in een levenden stam, wasdom en vrucht verwacht.
Zoo zoekt het ijdel vernuft en het verdorven verstand van den natuurlijken mensch altijd samen te voegen wat God beeft gescheiden, en te scheiden wat God heeft samengevoegd. Want wel willen velen erkennen, door de zonde krank en gebrekkig te zijn geworden; maar te gelooven, dat allen, uit Adam geboren, van nature dood zijn door de zonden en de misdaden, zie, dat gaat te ver.
Te leven met Christus, te leven uit en voor Christus, o, op de klank der woorden afgaande, klinkt het zoo schoon; maar in te zien, dat dit leven onmogelijk is, zoolang men namelijk niet met Christus gestorven is, dat kunnen alleen zij, die, door den H. Geest verlicht, de waarheid verstaan overeenkomstig de meening des H. Geestes. „Ik leef,” zoo getuigt dezelfde Apostel op eene andere plaats, „doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” De „ik” (dat is de eigen zin en wil) van Paulus was dood, en de „ik” van Christus leefde in en heerschte over hem. De dwaling alsof men met Christus zou kunnen leven, zonder ook met Hem gestorven te zijn, leidt in het practisch leven tot dit gevolg, dat er tusschen de oprecht geloovigen en hen die in werelden zondedienst hun vermaak zoeken, slechts een gradueel en niet een wezenlijk verschil bestaat. Wie met Christus gekruist en gestorven is, is der zonde gestorven, en dat Hij leeft, dat leeft hij Gode. Wel blijven dan nog de overblijfselen der zonde in de verdorven Adam-natuur zich openbaren, maar de heerschappij der zonde is verbroken, En gelijk er nu op natuurlijk gebied niet slechts een gradueel, maar een wezenlijk verschil bestaat tusschen een dood en een levend mensch, zoo vinden wij dat zelfde verschil ook terug op geestelijk gebied. Anders is dit wanneer we een vergelijking maken tusschen het leven van een kind en het leven van een volwassene. In beider leven is geen wezenlijk verschil. Alleen is het leven in een kind nog niet tot volle ontwikkeling gekomen; — in den volwassene wel. Is een mensch eenmaal gestorven, al kleedt en versiert men zijn lijk dan ook nog zoo prachtig, er is leven noch beweging in. Een lijk hoort en ziet niet. En al neemt het korter of langer den schijn aan voor een slapend mensch te zijn, weldra, meestal zelfs zeer spoedig, blijkt, dat de lichamen onzer ontslapenen voor de aarde bestemd zijn. Om op proefhoudende gronden te gelooven, dat wij met Christus zijn opgewekt, en deel hebben aan de vrucht zijner heerlijke opstanding, is mitsdien voor alle dingen noodig, wel verzekerd te zijn, dat wij met Christus zijn gestorven.
Wie hiermede geene rekening houdt, bouwt zijne hoop op eenen grondslag van hooi en stroo, en bedriegt zichzelven voor eene ontzachelijke eeuwigheid. Zulk een mensch is gelijk aan iemand, die zich vleit en troost bij een lijk met de gedachte, dat het leven daaruit nog niet is geweken. Gelijk het leven, alzoo heeft ook de staat des doods zijne onbedriegelijke kenteekenen.
Daarop hebben vooral alle zwak — en kleingeloovigen te letten, indien zij tot duidelijkheid zullen komen omtrent hun staat, ten einde, door het geloof met Christus vereenigd, de vrucht en troost van Christus opstanding te genieten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Gestorven en opgewekt (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's