Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De legerplaats te Elim (III - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De legerplaats te Elim (III - Slot)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Toen kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmboomen ; en zij legerden zich aldaar aan de wateren.” Exod. 15:27.

Zonder ons te willen verdiepen in de speling van het menschelijk vernuft, dat in de twaalf waterfonteinen eene zinspeling op het getal der twaalf Apostelen en in de zeventig palmboomen eene afschaduwing heeft gezocht van de zeventig discipelen, later door Jezus uitgezonden, merken wij alleen nog op, dat de legerplaats te Elim ten bewijze strekt van Gods wonder volle en trouwe leiding met het volk, door Hem ten erve verkoren.
Als zoodanig blijft Elim in de woestijn ons eene uitnemende leerschool des geloofs.
Reeds zagen we waar en wat dat Elim was.
Bedenken we daarbij nog, hoe de Heere Zijn volk hier heeft gebracht, hoe Jakobs kinderen hier zijn verkwikt, hoe Israël van hier weder moet optrekken, en hoe eenmaal een veel schooner Elim hun wacht.
Israël was door Jehovah aan deze plaats gebracht.
Dit is in alle voorkomende omstandigheden en ontmoetingen een groote troost en een bijzondere sterkte voor ons geloof: zich bewust te zijn, dat wat men is en waar men is, dat en daar is men door en met zijn God.
Wie zijn eigen weg gaat en op eigen kracht of grootheid roemt, komt altijd beschaamd uit. Gode te gehoorzamen, Zijn weg te kiezen, zich in alles onvoorwaardelijk aan Hem te onderwerpen, —dat geeft vrijmoedigheid in ‘t gebed. Wist Israël uit het staan blijven en uit bet voortbewegen van vuur- en wolkkolom hoe het te handelen en waarheen het zijne schreden te richten had, — Christus, door die hemelteekenen afgeschaduwd, heeft ons in Zijn Woord, Zijn wil verklaard en den weg tot eeuwige behoudenis aangewezen. Hij zelf is de weg. Die Hem volgt, zal in de duisternis niet wandelen.
En die door Gods genade in de woestijn dezer wereld een Elim vond, die vond dit eenig en alleen bij Hem, die vermoeiden en beladenen vriendelijk noodigt tot genieting van rust, bij en door Hem bereid. Deze zullen, als Israël van weleer, kunnen betuigen: »hier heeft de Heere mij gebracht”. Te Elim werden Jakobs kinderen op hunne pelgrimsreize verkwikt. Eéne maand was het geleden, dat men optoog uit Egypte, toen men te Elim de tenten opsloeg. Een maand lang heeft de reis alreeds geduurd. Veel is er in dien tijd al gebeurd. Nieuwe proeven van gehoorzaamheid wachten hen. Maar als bewijs van Gods ontferming zijn ze nu gelegerd onder de palmen.
In zulk een Elim was koning David gelegerd, toen hij den drieëntwintigsten psalm schreef. Zulk een Elim vonden de drie jongeren des Heeren, die met Christus op den berg der verheerlijking vertoefden. Daar was het hun goed. In zulk een Elim was Maria, toen zij Jezus zalfde. Zulk eene plaats van verkwikking genoot de apostel Johannes op het eenzame Patmos, waar de Heere hem toonde het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den Hemel.
En zulke Elim’s hebben ook gij en ik ontmoet, mijn waarde lezer! als we waarlijk Jezus discipelen zijn.
Herinner u slechts de oogenblikkén, in welke gij, door nood en angst gedreven, tot God geroepen, en de redding en verhooring van den Heere genoten hebt. Of toen Gods weldadigheden u verontwaardigden en gij, geloovig en Godverheerlijkend, met den psalmdichter hebt gejubeld: „Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, dien trouwen Heer voor zijn gena vergelden!” Waren de vertroostingen Gods u te klein op uwe pelgrimstocht, toen ge het Vaderhuis met Zijne vele woningen reeds zaagt blinken, bij uw opblikken uit de woestijn ? Toen gij, verlegen en bekommerd van wege uwe zonden, geloovig vluchttet tot de geopende fontein, in Christus ontsloten, en het u als met engelenstemmen door de ziele klonk: „wees welgemoed; uwe zonden zijn u vergeven.”
Hetzij ge dan onder de verkondiging van Gods Woord, of in het gezelschap der vromen, of in de stille eenzaamheid bevond,— toen de waarheid van Gods belofte door den H. Geest werdt toegepast en verzegeld aan uw hart, — waart ge toen niet, evenals Israël, te Elim gelegerd?
Maar Israël kan in het oord der palmen en der waterfonteinen niet blijven. Al had men ook nog zoo vast de pinnen in den grond geslagen, weldra komt het bevel: „Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken.” Voorwaarts, altijd voorwaarts! roept het bevel des Heeren, tot eenmaal het eind en het doel der reis is bereikt. Wie weet, hoe velen te Elim hadden willen blijven, ‘t Gaat ons evenzoo: liever geankerd op veilige reede, dan ‘t scheepken los gemaakt en gezwenkt naar de hooge zeeën en de schuimende golven.
In dat optrekken ligt iets weemoedigs. Men laat er zulke aangename herinneringen achter. Maar dat niet alleen. Men kan ook optrekken met blijdschap, in geloof en met vast vertrouwen, dat de Heere het werk zijner handen niet zal laten varen. Toen God Abraham riep om zijn land en zijn maagschap te verlaten, zeide hij niet: „Heere waarom dit alles?” Hij geloofde God, en dat geloof is Abraham tot gerechtigheid gerekend. De rechtvaardige zal uit het geloof leven.
Toen Israël later zich moest legeren waar palmboomen noch waterfonteinen waren, is het volk toch door den Heere beschermt, gevoed, onderhouden en welgedaan.
Woonden wij altijd te Elim, ons verlangen zou minder sterk zijn naar ons Hemelsch Vaderland.
Na veel zwervens en veel zuchtens komt Israël eenmaal in ‘t beloofde land. Beter, oneindig beter dan Elim in de woestijn en dan het aardsche Kanaan is de rust, die er overblijft voor het volk van God.
Zoeken de kinderen der wereld hunne Elims in ijdelheid en zingenot, troost U, pelgrims naar “de Stad die fundamenten heeft!” met de belofte des Heeren: „Waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.” Nog een wijle tijds geleden, gebeden en gestreden, dan is uwe woestijnreis volbracht.
Dan zullen de poorten van het nieuwe Jeruzalem U ontsloten worden. Dan legt ge voor altijd uw reisgewaad af. En voor al de vernedering en ontbering uwer vreemdelingschap hier beneden, ontvangt ge dan uit uws Middelaars, uit Jezus hand, met al de oprechten en getrouwen, de kroon des eeuwigen levens.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's

De legerplaats te Elim (III - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's