Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moeiëlijke vertroosters (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moeiëlijke vertroosters (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij allen zijt moeiëlijke vertroosters.” Job 16: 2a.

Al wat moeiëlijk is, is daarom nog niet onmogelijk. De moeiëlijkheid aan eene zaak verbonden, ontslaat ons nooit van onze christelijke roeping. Wie oog noch hart heeft voor het leed van anderen, is zonder barmhartigheid.
Ieder geloovige heeft eene roeping. En maar al te veel wordt vergeten, wat de apostel Jacobus schrijft, nl. dat de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader deze is; «weezen en weduwen te bezoeken in hunne verdrukking en zich zelven onbesmet te bewaren van de wereld.” Niet één beproefde of nooddruftige is hiervan uitgesloten. Wie veel geld en goed bezit, heeft in den regel ook veel vrienden. Maar eerst in lijden en beproeving worden de oprechte vrienden gekend. Ieder raensch is op aarde aan allerlei leed en smart vanwege de zonde onderworpen. In zijne liefde en ontferming heeft de. Heere echter tegen alle.kwalen en krankheden ook geneesmiddelen geschonken. Alleen voor hen, die van den eenjgen zielenarts Jezus niet willen weten, is geene troost, althans geene ware, proef houdende troost. Want wel spreken ook de kinderen der wereld op hunne beurt over troost en allerlei genietingen, doch wat is dit alles, in het licht der eeuwigheid gezien ? IJdelheden, waardoor kunstmatig de wonde wordt bedekt en de krankheid wordt verborgen, maar om later met te vreeselijker smart zich te openbaren.
De uitnemendste spijs, het meest schitterende goud en al wat in de wereld kan bedacht worden, is niet in staat buiten en zonder God verkwikking te geven in de ure des doods. Een bekwame arts moet wel eens aan zijn patient verklaren: «er is voor u geen raad, tenzij ge u onderwerpt aan eene operatie.” En aan die operatie, hoe pijnlijk en gevaarlijk ook, — als de lijder begrijpt, dat alleen daardoor zijn leven nog kan gered worden, geeft hij zich over, in de hoop, dat een gewenscht resultaat zal verkregen worden.
Zoo ook is het met een mensch, een zondaar, op weg om eeuwig om te komen! Zoodra de behoefte in zijn hart wordt geboren, om gered en gezaligd te worden, al mist hij op dat Gogenblik alle ware troost, en bleek hem ook duizendmalen, dat menschen moeiëlijke vertroosters zijn, — er is toch troost voor dien ellendige. Al verheft de nood zich nog zoo hoog, en al klimt de angst en de benauwdheid der ziele tot stervens toe, ééne wenk slechts van den Almachtige en het licht van de Zon der gerechtigheid gaat in zijne ziel op. Op een kort en geloovig gebed ging de tollenaar naar zijn huis, gerechtvaardigd voor God. De moordenaar aan ’t kruis kreeg de toezegging van Christus, dat hij opgenomen zou worden in het Paradijs. Moeiëlijk niet slechts, neen onmogelijk is het, behoeften, door Gods Geest gewerkt, anders, dan door hetgeen uit God is,| te vervullen. Toen Christus door Zijn goddelijk alvermogen de schare op wonderdadige wijs met brood verzadigde, bediende de Heere zich van zijne discipelen. Zij deelden den menschen het brood uit, dat zij van Jezus ontvingen. Op dezelfde wijze wil de Heere menschen, zondige menschen, gebruiken, om de gaven, van Hem ontvangen, ten nutte van anderen aan te leggen.
Dit geschiedt op tweeërlei wijze. In betrekking tot den dienst des Woords en der Sacramenten door het ambt, en in betrekking tot den dienst der liefde in ’t algemeen door de gemeenschap der heiligen, welke juist daardoor in haar heerlijke vrucht zich openbaart.
Menschen, die voorwenden tot geen ambt geroepen te zijn en daarom meenen voor allen arbeid der liefde zich te kunnen verontschuldigen, schijnen nimmer de kracht ervaren, noch de roeping van de gemeenschap der heiligen begrepen te hebben.
Tegenover het moeiëlijke staat het aangename, om als middel in de hand des Heeren een vertrooster van anderen te zijn.
Wie in ’t geloof werkt, diens arbeid zal niet ijdel zijn in den Heere. Wie door ongeveinsde liefde en uit een oprecht geloof, zonder bijoogmerken, tranen van anderen droogt en smarten van anderen verzacht, toont daardoor de kenmerken te bezitten, aan het discipelschap van Jezus gesteld. De liefde des geloofs weet alle bezwaren, waar anderen voor blijven staan, te overwinnen. Dan is er tijd en er is geld. Kunt ge niet zooveel doen als anderen, ge zult toch iets doen. En bij hetgeen ge doet, zal het steeds uwe behoefte zijn wijsheid, moed, kracht en alles te ontvangen wat ge voor zijnen arbeid, voor zijne zaak en voor zijnen dienst noodig hebt. Verliest ge dit uit het oog, dat ge in uzelven onmachtig en onbekwaam zijt om Gode welgevallig te leven en te dienen, dan zal het u gaan als de vrienden van Job. Dan zal, vroeger of later, u door Gods diepgeleide en zwaarbeproefde kinderen worden toegeroepen: »gij zijt een moeiëlijke vertrooster”! Al had ge dan geleerd, gepredikt, uwe gaven uitgereikt, de armen bezocht en meer, — dan zult ge ploegen op rotsen en gelijk zijn aan iemand, die de wolken grijpen wil. Om in de heilige vertroostingskunst u te oefenen, is meer noodig, dan wat deze aarde ons geven kan.
»Leert van mij,” roept Christus al de zijnen toe, »dat Ik zachtmoedig ben”. Aan het zondig bestaan van den mensch is het zoo eigen de deugden van den naaste te verkleinen en zijne zwakheden te vergrooten. Als genade mag heerschen in en over uw hart en verstand, dan ziet ge, bij gebreken in anderen, altijd nog grooter gebreken in u zelven.
Ziet dan toe, dat anderen u bij God niet aanklagen, wegens uwe ongevoeligheid en liefdeloosheid. Veroordeel de zonde, maar wees barmhartig tegenover den zondaar, ziende op u zelven.
En indien ooit uwe smart door moeiëlijke vertroosters wordt vergroot, zie dan, als Job, uit al uw druk op tot Hem, die op zijn tijd de zijnen redt, helpt en troost. Wij moeten somtijds met en door menschen teleurgesteld worden, opdat wij ons vertrouwen stellen alleen op Hem, die de God der hope en der vertroosting is.
Gij hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord en gij hebt het einde des Heeren gezen, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer.
Is Gods weg met de zijnen in de diepte, door lijden geheiligd, wordt aan het einde uwer aardsche loopbaan de laatste traan van uwe oogen afgewischt. Menschen kunnen hard zijn en moeiëlijke vertroosters, maar de Heere ontfermt zich over allen, die Hem vreezen.

»God is een toevlucht voor de Zijnen;
Hun sterkt’ als zij door droefheid kwijnen;
Zij werden steeds Zijn hulp gewaar
In zielsbenauwdheid en gevaar”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Moeiëlijke vertroosters (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's