Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zachéüs (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zachéüs (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verlorene, door Jezus gezocht en gezaligd. Luk. 19 : 1—10.

Verloren, — welk eene ontzettende gedachte wordt met dit ééne woord uitgedrukt. Verlies van geld en goed, verlies van brood, van eer, van zijnen goeden naam, — het zegt zoo veel. Verlies van bloedverwanten, van vrienden en naastbestaanden, — wie weet niet bij eigen ervaring er van te spreken? Toch is dit alles nog het grootste verlies voor den mensch niet. Er is verlies, dat nog te herstellen is, en er is verlies, dat slechts ten deele dien naam kan dragen. Als onze dierbare dooden in Christus zijn ontslapen, dan mag hun gemis door ons diep gevoeld en betreurd worden, maar verloren zijn ze niet. Die in Christus gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. Verloren in betrekking tot de eeuwigheid is daarentegen de toestand van ieder Adamskind, zoolang hij niet is wedergeboren. Zulk een verlorene was ook Zacheüs, van wien we in de hierboven aangewezene tekstwoorden lezen.
Wat dit verloren zijn inhoudt is voor geen schepsel te doorgronden; doch om zulke verlorenen te redden, kwam de Zoon des menschen, kwam Christus in de wereld. In het voorbeeld van Zacheus gaan we overwegen, wie deze verlorene was, en hoe hij als een verlorene door Jezus gezocht en gezaligd werd.
Zijn naam, zijne kwaliteit, zijn stand, de hoedanigheid van zijnen persoon, — dit alles wordt ons door Lukas nauwkeurig vermeld.
Zijn naam, Zacheüs, beteekent »recht-vaardige” en scheen geheel in strijd te zijn met zijn ambt, want hij was een overste der tollenaren.
»De Joodsche tolbeambten stonden in dienst der Romeinen, hij wie zij in hoog aanzien werden gehouden, doch werden juist daarom door de andere Joden des te dieper veracht. De Joden beschouwden, in I hunne nationalen hoogmoed, lederen Jood, welke zich tot dezen dienst leende, als een handlanger der Romeinen en den naam van Jood onwaardig, al was hij ook overigens een rijk en aanzienlijk man naar de wereld.” Nu doet zich de gelegenheid voor, dat Zacheüs Jezus, van wien hij ongetwijfeld veel heeft vernomen, wellicht kan zien. Ingekomen in Jericho, wil ieder zich op zijne wijze overtuigen, wie Jezus is;doch, zooals het gewoonlijk gaat bij groote opeenhooping van menschen, die klein van persoon is, loopt gevaar door anderen op zijde gedrongen te worden.
Zacheüs voorziet dit gevaar, naardien hij zelf klein van persoon was, doch Loopt de toestroomende menigte vooruit en klimt op eenen aan den weg staanden wilden vijgeboom, opdat hij Jezus mocht zien. Men zou zoo zeggen: hoe kwam de man tot zoo iets?
Immers, van een arm, van een onbeschaafd mensch zou men zoo iets verwachten, maar niet van iemand als Zacheüs, die tot den aanzienlijken en beschaafden stand behoorde! Liep hij daarenboven geen gevaar door dit bewijs van belangstelling in Jezus, wegens haat en afkeer, dien de Joden tegen tollenaars hadden, uitgefloten, gesmaad en beleedigd te worden ? Paste den overste der tollenaren, die toch al bekend staat als een »zondige man,” zulk eene betrekking op Jezus van Nazareth te openbaren ?
Waar was het toch dezen Zacheüs om te doen, dat hij het uiterste beproefde om Jezus te zien? „Was het louter nieuwsgierigheid? Wat al vragen! En die kunnen nog met zoovele andere worden vermenigvuldigd. Oppervlakkig beschouwd, zou men zeggen: ’t is alles natuurlijk en toevallig. Maar dieper doorgedacht, weten we, dat er niets bij geval gebeurt, en dat zelfs de kleinste en geringste dingen door God worden bestierd. Wat in ons oog klein en gering is, moet niet zelden onder Gods voorzienig bestuur tot groote gevolgen leiden. Eén pijl, door eenen eenvoudigen schutter geschoten, dringt den goddeloozen koning Achab door de gespen van zijn pantsier in het lichaam en veroorzaakt zijnen dood. Een klomp vijgen geneest Hiskia van doodelijke krankheid. De schijnbaar loutere nieuwsgierigheid van Zacheüs wordt aanleiding, dat hij Jezus zal herbergen. En wat nog meer zegt: Zacheüs zal, als een verlorene, door Jezus worden gered.
De kleinheid van zijn persoon, de grootheid van zijn vermogen de aard van zijn ambt verliezen we voor een oogenblik uit het oog, om alleen te letten hierop, dat het volk hem een «zondigen man” noemt, En dat is hij. Dat zal de man zelf erkennen. Maar Zacheüs is maar niet slechts een zondig mensch in eenen zin, als de joden dit bedoelen, dat hij schuldig staat tegenover den naaste, neen, de man is zondig voor God. Hij is van nature een zondaar, als alle anderen.
Al kon geen sterveling een enkele smet op zijnen persoon of op zijn leven aanwijzen, dan nog zou deze overste der tollenaren een zondaar zijn geweest voor God. En wie zal zeggen welke begeerte en behoefte hem uitdreef en ijverig maakte om Jezus te zien? De mond spreekt niet altijd uit, wat in het hart gevoeld en omgedragen wordt. Onder een schoon en prachtig kleed, kan een bedroefd, een benauwd hart verborgen zijn.
Waar de zee zich voor ons oog glad en ellen vertoont, kan een geweldige draaikolk aanwezig zijn. Stond Zacheüs in hoog aanzien bij de Romeinsche overheid en kon hij uit kracht van zijnen rijkdom tegenover de joden onafhankelijk leven, wat baat dit alles den mensch, zoolang hij een verloren zondaar is en de ware vrede mist?
Zoodra daarvan de bewustheid wordt omgedragen, en de hooge beteekenis er van wordt gevoeld, verliest de wereld haren glans en de schatten der aarde verliezen hare heerlijkheid. Of men dan groot of klein van persoon, of men rijk of arm naar de wereld is, — of men een mensch van veel of van weinig invloed is, — dan wordt men klein, waarlijk klein, arm, gering, ellendig in eigene schatting voor den Heere. En behaagt het den Almachtige een verloren zondaar te redden, dan zien we van achteren, hoe alles moest medewerken en wondervol door God werd bestuurd, om ons daar te brengen, waar de Heere ons hebben wil.
En hoe nu Zacheüs ook denkt over Jezus, en hoe het volk denkt over den overste der tollenaren, zeker is het, dat Jezus, Zacheüs ziende, met ontferming over hem bewogen is en aan hem zal bewijzen, hoe Hij in de wereld is gekomen om het verlorene te zoeken en zalig te maken. Klom Zacheüs op den vijgeboom om Jezus te zien, wat doet gij, geliefde lezer, om Jezus te kennen ?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Zachéüs (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's