Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zachéüs (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zachéüs (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verlorene, door Jezus gezocht en gezaligd. Luk. 19 : 1—10.

Zacheüs zocht Jezus te zien, wie Hij was, en kon niet van wege de schare, omdat hij klein van persoon was. Zoodra het den zondaar om Jezus te doen is, komt er bezwaar. Laten wij dit vooral, in deze geschiedenis, niet uit het oog verliezen. Het is zoo leerrijk. Het is zoo goed en zoo noodig, dat we dit weten. Nergens doen zich in den regel meer bezwaren bij op, dan wanneer het een zondaar, een verlorene om Jezus te doen werdt. Én niet alleen dan, maar ook voor ieder, die een discipel van Jezus wil worden en wil blijven, moet met allerlei bezwaren gerekend. Zoo ongemerkt, zoo ongezocht komen niet zelden op allerlei wijze die bezwaren op.
Doch hoedanig die bezwaren ook zijn, als het waarlijk om Jezus te doen is, dan wijst het kompas der liefde den weg, waardoor alle bezwaren worden overwonnen. Dit kenmerkt het ware, het oprechte beginsel. De liefde weet niet van te duur of te goedkoop, van te koud of te warm, van te moeielijk of te zwaar. De liefde overwint alles. Waar de liefde ontbreekt, is bet geringste bezwaar al genoeg om ons den weg tot Jezus te versperren. Dan is het altijd te vroeg of te laat, men is te oud of te jong, te rijk of te arm, te klein of te groot. Der verontschuldigingen en der uitvluchten is geen einde. En wie durft beweren, dat het pogen van dezen overste der tollenaren om Jezus te zien, louter nieuwsgierigheid was, zonder meer ? Zou de man dan niet ontstelt, verschrikt en verlegen zijn geweest, toen de Profeet I van Nazareth hem bij name riep en zeide: »Zacheüs! baast u en kom af, want Ik moet heden in uw huis blijven?” Doch in plaats daarvan, lezen we, dat hij zich haastte, en af klom van den vijgeboom, en Jezus met blijdschap ontving. Of was er iets bijzonders gebeurd met dezen man, waardoor liefde in zijne ziel tot den Heere was ontstoken? Was er ook eene verborgene werking des Heiligen Geestes in zijn hart? Moeten we ook denken aan de trekkende liefde en genade des Vaders, waaromtrent Jezus reeds vroeger had geleerd: »Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke?”
Uit de blijdschap, door Zacheüs geopenbaard, dat Jezus bij hem zal herbergen, meenen we te mogen afleiden, dat méér dan ijdele nieuwsgierigheid, dat behoefte der ziele hem dreef om Jezus te mogen zien.
Maar meende hij dan, dat alleen door Jezus te zien zijne zonde vergeven, zijne ziele gered, zijne vrede gewaarborgd was?
Op deze en dergelijke vragen geeft het geschiedverhaal geen antwoord. Maar wel weten we, dat er veel in het menschelijk hart kan omgaan in eenen weg van aanvankelijke overtuiging, waarvan de zondaar niet altijd even duidelijk rekenschap kan geven.
Het zaad, dat onder de aarde ligt te ontkiemen, leeft, al is dat leven boven de aarde nog niet zichtbaar. En de behoefte aan verlossing, in het zondaarshart ontwaakt, door de werking des H. Geestes, spreekt zich bij den aanvang duidelijker door daden dan door woorden uit.
En hoe men ook denke of oordeele over Zacheüs, dit is niet tegen te spreken: door het klimmen op den vijgeboom weet hij het bezwaar, klein van persoon te zijn, te ovenvinnen en door zijne blijdschap, waarmede hij Jezus in zijn huis ontvangt, toont hij ondubbelzinnig, hoezeer hij met deze binnenkomst van Jezus was ingenomen.
Zacheüs zag derhalve zijnen ijver, om Jezus te zien, met eenen verrassenden uitslag bekroond. Dit zou niet zoo geweest zijn, indien de Heere Zacheüs ongemerkt ware voorbijgegaan. Als Jezus aan die plaats kwam, waar de overste der tollenaren zich bevond, opwaarts ziende, zag Hij hem. Dit was voor Zacheüs een oogenblik in zijn leven, onvergetelijk voor eeuwig. Hij, die een verlorene was, als alle andere kinderen van Adam, wordt door den éénigen Redder en Verlosser Jezus aangezien. Met welk eene liefde en innerlijk mededoogen staart de Heere dit verloren schaap van Israel aan. In hem herkent Jezus eenen zoon van Abraham, den vader aller geloovigen. Maar een verloren zoon bij uitnemendheid, die den schandnaam draagt onder zijn volk, dat hij »een zondige man” is.
Neen, Jezus heeft niet van noode, dat Hem iemand zegge, wie deze man is; zijn naam is Hem bekend. Zijne geschiedenis , zijne zonde, de begeerte en behoefte van zijn hart, Hij weet het alles. Niets hindert echter Jezus, dezen man aan te zien, hem aan te spreken, hem bij zijnen naam te roepen, en te zeggen: »Zacheüs! haast u en kom af; want ik moet beden in uw huis blijven.” Jezus blik beeft, als een pijl, zijn hart getroffen, Zijn woord klinkt hem als muziek in de ooren, en aan ’t vriendelijk bevel des Heeren wordt door Zacheüs van stonden aan gevolg gegeven.
Hoe eenvoudig, hoe ongekunsteld gaat hier het werk Gods geleidelijk voort. En toch zien we in dien eenvoud en in die duidelijkheid van zaken eene diepte, die niet te peilen, eene heerlijkheid, die niet te beschrijven is. Immers, die Zacheüs, zoo klein van persoon, zoo veracht onder zijn volk, zoo zondig voor God, bij is het voorwerp van Jezus liefde, van Gods welbehagen, en in hem moet voor alle volgende eeuwen aanschouwelijk aan ’t licht treden, wat het zegt, dat de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was.
Ziedaar den troost, door het Evangelie aan zondaren op aarde gepredikt. Ziedaar het doel en oogmerk van Jezus’ komst in de wereld duidelijk aangewezen. »Haast u, en kom af,” zoo roept de Heere tot allen, die onder het licht van zijn Evangelie leven. De zaak is zoo gewichtig. Zij duldt geen uitstel. En waar Christus’ roepstem, als de stem eener almachtige liefde doordringt in het hart en in de ziel van den zondaar, daar doen we, als Zacheüs deed, en gehoorzamen den Heere op Zijn woord. Al zouden hierbij de grootste bezwaren zich opdoen, — al zou het uwen naam, uwe eer, uwen stand, uw brood, uwe rust en uw gemak kosten, — al zou Satan trachten u met duizend touwen te binden, — al zou de gansche wereld zich tegen u verzetten, en al zouden alle helsche machten op u aanstormen, dan stijgt ge òf in uwe hoogte, òf ge klimt op uit de diepte, en ge verlaat alles, wat ge verlaten moet, om Jezus te mogen ontvangen. En komt Hij binnen, in uw huis, in uw hart, — komt Hij binnen in uwe ziele, om zich in Zijne heerlijkheid aan u te openbaren, dan roept ge blijde en opgetogen, nederzinkend aan zijne voeten, uit: »Heere! Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen; genade is uitgestort op uwe lippen”.

»Welzalig zij, die naar zijn’ reine leer,
»In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen ;
»Die Sions vorst erkennen voor hun’ Heer!
»Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen !”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Zachéüs (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's