Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zachéüs (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zachéüs (III)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verlorene, door Jezus gezocht en gezaligd. Luk. 19 : 1—10.

Was het wonder, dat Zacheus Jezus met blijdschap ontving? Had hij er geene overvloedige reden voor? Kon hij er ooit berouw van hebben’? Welk eene bijzondere onderscheiding valt dezen man te beurt, met een vorstelijk bezoek verwaardigd te worden. Zoodra Jezus tot hem is ingekomen, kan hij in waarheid zeggen: »Meer dan Abraham en Salomo, meer dan al de profeten is hier.” Wie dit had kunnen denken, Zacheüs niet. ’t Is voor hem enkel verrassing. Nooit heeft hij iemand met meer vreugde ontvangen, dan die, waarmede hij thans Jezus onder de schaduw van zijn dak ziet inkomen. Want al was de man rijk naar de wereld, en al kon hij uit kracht daarvan genieten wat anderen moesten missen, ’t is de vraag wat op dit oogenblik voor Zacheüs genot kan heeten. En dat hij Jezus met zooveel vreugde ontvangt, bewijst wel, dat hij door ’t geloof Jezus erkende, de Heere te zijn. Met dien naam spreekt hij zijnen hoogen Gast aan, als hij zegt: »Heere! Zie, de helft van mijne goederen geef ik den armen.” In onderscheiding van zoo velen, die in Jezus niet meer en niets anders zagen dan een groot profeet, zien we hier klaar als de dag, dat een door Jezus gezochte zondaar Christus erkent en belijdt de Heere, de Messias, de Zaligmaker van zondaren, ’t Was dan ook geen toeval, dat aan Zacheüs de eer te beurt valt, Jezus te mogen ontvangen, Gods raad zal bestaan. Deze zoon van Abraham is een uitverkorene van voor de grondlegging der wereld. Terwijl het de tijd der genade is, roept hem de Heere, maakt hem gewillig en bereid, en doet zich aan hem kennen als de weg, de waarheid en liet leven. Door in dit licht des geloofs Jezus te kennen, is er op aarde geene grootere vreugde denkbaar, dan Hem te mogen ontvangen.
Gadarenen, die Jezus niet kennen, bidden, ; dat Hij uit hunne landpalen vertrekken zal. Zacheüssen daarentegen bidden: »Hee-re! kom tot mij in,” en, als de Emmaüsgangers, vragen zij: »Blijf bij ons.” En hoe oordeelen de menschen over hetgeen zij van Jezus hebben gezien? Zij murmureerden, zeggende: »Hij is tot eenen zondigen man ingegaan om te herbergen.” Zie, in hun oog was Jezus een te uitnemend persoon, om zich met eenen mensch, met eenen overste der tollenaren, als Zacheüs was, in te laten. En dan tot zoo iemand in te gaan, bij zulk eenen te herbergen, neen, dat moest aller ontevredenheid opwekken, In woorden, in gebaren, in alles spreken zij hierover hunne afkeuring uit.
Dit is liefde van menschen, die, wat in hun oog onwaardig is, afstaan en verwerpen. Dat is liefde van het farizëisme, dat liever zelf den Piemel verdient, dan te belijden en te gelooven, dat uit de werken der wet geen vleesch zal gerechtvaardigd worden voor God.
En is die liefde van zoodanigen aard tegenover den naaste, wat is zij tegenover Jezus? De geschiedenis heeft deze vraag beantwoord. Toen het er op aankwam, om, afgedacht van alle tijdelijke voordeden en belangen, onvoorwaardelijk Christus te gelooven en Hem te volgen, — toen hot er op aankwam zichzelven te verloochenen, het kruis op te nemen en Jezus achteraan te kleven; — toen het er op aankwam, met den Heere te lijden en smaadheid te dragen, — toen het er op aankwam van den gekruiston Nazarener zijne zaligheid te verwachten, — toen is gebleken, wie Jezus in waarheid kende en lief had,— wie als een verlorene door Hem gezocht en aanvankelijk gezaligd was. Toch spreekt onder dit alles de murmureerende eigengerechtigheid eene uitnemende waarheid uit: »De Heere is tot eenen zondigen man ingegaan.” En dat doet Christus altijd en overal. Tot niemand anders, dan tot zondige menschen gaat Hij in. Dit zijn kranken, terwijl anderen in den waan ver-keeren gezond te zijn en daarom Hem als de Medicijnmeester niet van noode meenen te hebben. Doch waar de wereld ergernis uit neemt, daarover verblijden zich Gods engelen in den Hemel.
Niets verwekt op aarde meer opspraak dan, wanneer Christus, de Heere, ingaat tot eenen zondigen mensch. Dit kan trouwens niet anders. Waar geestelijk leven en oprecht geloof ontbreekt, daar beheerscht de vijandschap tegen God het hart van den mensch. En hoe men dit zoekt te ontkennen en tracht te verbergen, toch is het waar.
Hoe hebben de Joden dit getoond tegenover den blindgeborene, die door Jezus van zijne blindheid is genezen. In plaats van zich te [verblijden over de weldaad, aan eenen ellendige bewezen, wierp men hem uit. Die haat keerde zich ten laatste tegen Christus op geweldige wijze. Zij hebben den Heere der heerlijkheid gekruisigd.
Gelukkig voor Zacheüs en gelukkig voor u en mij, dat de Heere niet vraagt, hoe de menschen over Hem oordeelen.
En gelukkig ieder, die het recht verstaat, dat de Zoon des Menschen is gekomen niet ora te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering. Als Zacheüs later is gevraagd, waarom hij zich over Jezus’ komst in zijne woning zoo verblijdde, zal hij niet verlegen geweest zijn, wrat hierop te moeten antwoorden.
Van af het oogenblik, dat de Heere Zacheüs bij zijnen naam heeft genoemd, heeft de liefde tot Jezus zóó zijn hart ingenomen en vervuld, dat hij alle dingen schade en drek acht bij de uitnemendheid van de kennis van Christus. En wien, van allen, die deze genade te beurt viel, zou het anders gaan? De bewustheid: Jezus kent mij, Hij kent mij in liefde en in gunst, is eene stof van vreugde voor eenen zondigen mensch, die alle beschrijving te boven gaat.
En als dit beginsel der eeuwige vreugde al zoo groot, al zoo onbeschrijfelijk is, wat zal dan eenmaal de volle genieting na dit leven zijn. Hier gaat Christus in tot zondaren, maar daar gaan zondaren in tot Hem. Ja, tot Hem, in liet Vaderhuis, waar de Heere voor hen plaats bereidde.
»Wat zal het dan, o dan eens zijn?”
Maranatha! De Heere komt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Zachéüs (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's