Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELASTINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELASTINGEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

door mr. J.H. Doeven

Inleiding

Het heffen van belastingen is al zeer oud. De betaling van tienden, zoals bij de oudtestamentische offerdienst, is een voorbeeld van belastingheffing, zij het dat deze in meerdere of mindere mate op vrijwillige basis werd betaald binnen het kader van de eredienst. In de loop der eeuwen ontstond er een verschuiving naar verplichte betalingen, zonder dat daartegenover wederdiensten staan.

Ik zou belasting als volgt willen definiëren: , , Belastingen zijn uit de verhouding individugemeenschap voortvloeiende gedwongen bijdragen van particuliere huishoudingen aan de overheid, waar geen rechtstreekse individuele kontraprestaties van de overheid tegenover staan en die krachtens algemene regels, en anders dan als straf wegens overtreding van de strafwet, worden gevorderd." (H.J. Hofstra, Inleiding Nederlands Belastingrecht).

Er bestaat een groot verschil van mening, of met name de premies voor de volksverzekeringen (AOW., AWW., AAW., AKW.) al dan niet tot de belastingen moeten worden gerekend. Hoe dit evenwel ook zij, er bestaat in elk geval, zeker bij het huidige premie-niveau, een nauwe samenhang tussen beide soorten lasten die op de particuhere sektor worden gelegd. Bij het bepalen van de totale druk dient met beide heffingen rekening te worden gehouden.

Bij de belastingheffing wordt in de eerste plaats een fiscaal doel beoogd, nl. het over individuen omslaan van kollektieve uitgaven, voorzover deze met belastingen worden gefinancierd. Dit doel vereist, dat het belastingrecht zó wordt opgebouwd, dat daarbij aan de eisen van rechtvaardigheid en doelmatigheid wordt voldaan. Daarnaast kan de overheid met behulp van het instrument van de belastingheffing andere, niet-fiscale doeleinden nastreven. Op sociaal-economisch terrein kan men daarbij aan de inkomenspolitiek denken; op het terrein van de volkshuisvesting aan het bevorderen van eigen-woonbezit, etc. Toch dienen we ons hierbij te realiseren, dat belastingheffing niet rechtstreeks tot bepaalde handelingen kan dwingen noch nalaten van ongewenste handelingen kan forceren. Haar dwang is slechts indirekt en het effekt is veelal niet meer dan , , enig bijsturen”.

Rechtsgronden en belastingtheorieën

Belastingheffing dient te steunen op de wet (vgl. art. 188 Grondwet). De opbouw van een belastingstelsel is in de eerste plaats een juridische aangelegenheid. Het vinden van het „goede" belastingrecht levert in principe dezelfde problemen op als het vinden van goed recht in het algemeen. Moet en kan het recht bepaalde waarden verwezenlijken en zo ja, welke zijn die waarden. Deze problematiek hangt nauw samen met de visie die men heeft op de grondslag van het overheidsgezag en het wezen van de staat. Essentieel is de vraag waar men zijn uitgangspunt wil zoeken. Naar mijn mening dient de eis van gerechtigheid het belangrijkste motief te zijn, waarbij ik mij er terdege van bewust ben, dat dit begrip voor konkrete situaties te onbepaald is. Daarbij komt, dat de doelmatigheid ook een rol meespeelt. In de praktijk zal een compromis tussen beide faktoren tot stand komen, waarbij aan de algemeenheid van belastingheffing en de gelijkheid van de belastingdruk recht dient te worden gedaan.

Er zijn een aantal rechtsgronden waarop men in de loop der jaren het heffen van belastingen heeft gebaseerd.

1. Het profijtbeginsel.

Veel overheidsaktiviteiten in het algemeen belang genomen, kunnen de positie van de afzonderlijke leden van de gemeenschap in ongelijke mate beïnvloeden. Zolang dit binnen bepaalde grenzen blijft, dient dit aanvaard te worden. Worden de verschillen evenwel te groot, dan wordt het beginsel van de gelijkheid van de onderdanen te zeer doorbroken, zodat het een zaak van rechtvaardigheid wordt aldus bevoordeelden voor (een deel van) de kosten te laten opkomen. Hier is geen sprake van betaling voor bewezen diensten. De desbetreffende overheidsaktiviteit dient een duidelijke bevoordeling van bepaalde bevolkingsgroepen in vergelijking met anderen op te leveren, wil een belasting volgens dit beginsel verantwoord zijn. Een voorbeeld in Nederland is de speciale heffing op het verkeer (motorrijtuigenbelasting).

2. Het draagkrachtbeginsel.

Draagkracht is , , de omvang van de individuele, niet voor het levensonderhoud noodzakelijke, beschikbare behoeftenbevrediging". (W.J. de Langen.) Jarenlang werd het inkomen

als enige faktor van draagkracht beschouwd maar geleideUjk aan groeide het inzicht, dat de individuele draagkracht de resultante is van een groot aantal faktoren. Gezinsgrootte (huwelijk en kinderen) vermindert de draagkracht; bezit van vermogen vergroot de draagkracht. Een aantal zuiver persoonlijke elementen (bekwaamheid, talent, veel vrije tijd) beïnvloeden ook de draagkracht, maar zijn niet in objektieve gegevens om te zetten. Ze worden dan ook buiten beschouwing gelaten. (Rascam Abbing in „Ethiek van de inkomensverdeling" waagde een poging, maar slaagde ook niet in het aandragen van objektieve normen.) Het begip draagkracht blijft dan ook een wat moeilijk te hanteren norm.

Dientengevolge is het door verschillende fiscaUsten verworpen. Dit evenwel acht ik te rigoureus. Het gaat aan de andere kant ook te ver om het draagkrachtbeginsel te hanteren als hét dragende beginsel van de belastingheffing.

Dit beginsel is de fiscale uitwerking van de rechtsregel, dat het gelijke gelijk en het ongelijke evenredig ongelijk behoort te worden behandeld. Het heeft een relatieve gelding. Over het antwoord op de vraag wat „heffing naar draagkracht" betekent, bestaat een zekere mate van overeenstemming. Als meest aanvaardbare interpretatie van de draagkrachttheorie beschouwt men de opvatting, dat de rechtvaardigheid het best wordt gediend met het evenredige genotsoffer. Met het stijgen van de draagkracht neemt ook de totale behoeftenbevrediging toe. De door het recht beoogde gelijkheid wordt niet bereikt, door ieder ongeacht zijn draagkracht een gelijk offer te laten brengen, maar wordt bereikt wanneer ieder een offer brengt, dat recht evenredig is aan zijn totale draagkracht, hoe men die dan opvat. Men verlaat de proportionele heffing en gaat over tot een progressieve hefffing met vrijlaten van het noodzakelijk levensonderhoud (= een maatschappelijk begrip; de hoogte hiervan is afhankelijk van het algemene welvaartspeil, levensgewoonten en moet naar maatschappelijke opvattingen als een minium-levensstandaard worden beschouwd).

Hoewel de leer van het evenredige genotsoffer onder alle omstandigheden een matige progressie tot gevolg heeft, toch is het bepalen van de juiste progressie niet mogelijk. H.W.C. Bordewijk merkte dit destijds ook op: „Elke progressieschaal is een slag in de lucht". Het is duidelijk, dat ook dit beginsel niet dé oplossing biedt voor de problemen van een rechtvaardige belastingheffing, omdat ook hier een aantal onzekerheden in blijven zitten.

3. Het herverdelingsbeginsel.

Hier gaat het om belastingheffing als instrument tot het korrigeren van welvaarts verhoudingen. De overheid heeft tot haar verantwoordelijkheden te rekenen de zorg om elke onderdaan voldoende middelen van bestaan te geven en om te voorkomen, dat uitbuiting en verregaande onbillijkheden in de onderlinge verhoudingen plaats vinden. De belastingheffing is daarbij één van de instrumenten, die de overheid bij haar taak dienaangaande ten dienste staan. Het gaat hier evenwel in wezen om een poHtieke beshssing, welke van algemeen-staatkundige aard is.

Deze drie beginselen (rechtvaardigheidseisen) staan in een onderlinge verhouding tot elkaar. Door toepassing van het profijtbeginsel worden de aan bepaalde overheidsaktiviteiten ontleende voorsprongen gekorrigeerd, en na deze korrektie kan een gelijkmatige verdeling van de offers voor het overige verantwoord zijn. Daar speelt het herverdelingsbeginsel weer op in, waarmee het krachtens autonome belastingbeginselen te ontwerpen belastingstelsel door allerlei politieke overwegingen van algemene aard wordt doorkruist.

Hoezeer de tarieven ook in principe op een bepaald beginsel rusten, ze worden in vele gevallen doorkruist door en berusten veelal uiteindelijk op niet-fiscale staatkundige motieven. Hiernaast bestaan nog een aantal theorieën die vroeger opgang maakten, maar thans van weinig belang meer zijn. Ik noem hier de assurantietheorie (de staat „verzekert" als het ware de belangen van het individu. Zij beschermt ze en brengt daarvoor een bedrag in rekening) en de belangentheorie (de verdeling van de belastingen over de individuen dient plaats te vinden naar het belang dat ieder heeft bij de staatswerkzaamheden). Deze theorie tendeert naar het profijtbeginsel.

Het zal duidelijk zijn, dat het vinden van één of meer rechtsgronden voor de belastingheffing een moeizame bezigheid is. Het geheel is te complex om een duidelijke konklusie te kunnen trekken.

Directe-indirecte belastingen.

Het is mogelijk de belastingen in te delen in diverse kategorieën. Eén van de bekendste onderscheidingen is die tussen directe en indirecte belastingen. In staatkundige zin zijn directe belastingen dfe belastingen die periodiek volgens kohieren worden geheven. Indirecte belastingen zijn de overige. (Kohieren zijn lijsten van aanslagen welke door de inspecteur van 's Rijksbelastingen worden vastgesteld). Economisch gezien zijn directe belastingen die welke worden geheven van degene die bestemd is de belasting zelf te dragen, terwijl indirecte belastingen naar de bedoeling van de wetgever door de belastingschuldige op een ander worden afgewenteld. Directe belastingen drukken op inkomens en winsten; de indirecte worden door de konsumenten gedragen.

In vroegere tijd werden de directe belastingen geacht te drukken op de weigestelden, terwijl de indirecte belastingen beoogden de gehele bevolking in de heffing te betrekken door de bestedingen te belasten.

De onderscheiding in staatkundige zin is van weinig betekenis in het principiële vlak, hoewel ze wél gevolgen heeft in juridisch opzicht, bijv. omdat bepaalde regels en wetten van toepassing zijn alleen op de directe en niet op de indirecte belastingen.

De indeling in economische zin is evenmin van zo grote importantie als wel zou schijnen, wanneer men de hevige diskussies op het politieke terrein volgt over de verschuiving van directe naar indirecte belastingen. In de praktijk blijkt nl., mede omdat tengevolge van de toegenomen welvaart brede lagen van de bevolking in de belastingheffing zijn betrokken, dat de afwentelbaarheid van de directe belastingen zeer wel mogelijk is. Ieder tracht de zwarte Piet (dus ook de directe belastingen) door te spelen aan anderen. Ook de druk van deze

kategorie belastingen bleek aftewentelen op anderen. In welke mate het mogelijk is deze druk aftewentelen is niet exakt bepaalbaar.

Naar mijn mening kan derhalve beter de indeling van de Rijksbegroting worden gevolgd, nl. een onderscheid tussen belastingen naar inkomen, winst en vermogen enerzijds en kostprijsverhogende belastingen anderzijds. Tot de eerste kategorie behoren de inkomstenbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, vennootschapsbelasting, vermogensbelasting en het succesierecht; tot de tweede kategorie behoren de invoerrechten en accijnzen, omzetbelasting, bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's, belastingen van rechtsverkeer en motorrijtuigenbelasting.

Belastingdruk.

De belastingdruk is de laatste decennia aanmerkelijk gestegen. Dientengevolge zijn de gevolgen van de belastingheffing belangrijker dan ooit geworden. Bedroeg de totale belastingdruk, uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen tegen marktprijzen, in 1960 nog 24, 9%, in 1975 was dit reeds gestegen tot 29, 3% en de verwachting voor 1979 is 33%.

Hierin is de druk van de sociale premies niet begrepen. De totale belastingdruk, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen, ligt in de landen van de E.E.G. ongeveer op hetzelfde peil, zij het dat binnen de bepaalde kategorieën wel verschillen zijn. Ligt in Nederland het zwaartepunt, voor wat betreft de opbrengst, op de belastingen naar inkomen, winst en vermogen, in de zuidelijke landen van Europa spelen de kostprijsverhogende belastingen een veel grotere rol. Hofstra noemt als één van de redenen het feit, dat de mentaliteit in de Zuid-europese landen veel minder een ingrijpen in de persoonlijke verhoudingen (dwz. inkomen, winst en vermogen) verdraagt dan die in de noordelijke volkeren.

De verhouding tussen kostprijsverhogende belastingen en de overige belastingen Hgt in Nederland op ongeveer 45 - 55% van het totaal. Dat schommelt wel eens wat tot de verhouding 40 - 60%. In Duitsland ligt de verhouding iets lager, nl. rond de 50 - 50%; in de zuidelijke E.G.-landen ligt het nog wat verder uit elkaar tot een verhouding 65 — 35%.

Houdt de belastingheffing rekening met persoonlijke omstandigheden?

Ik heb reeds vermeld, dat bij vele belastingen een zeker bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud wordt vrijgesteld (zgn. belastingvrije sommen), terwijl op de volgende , , schijven" van het inkomen belasting wordt geheven met een telkens oplopend percentage, tot in ons land het maximale percentage van 72% van elke gulden die boven de f 175.000, — wordt verdiend. Een zwakkere vorm van progressie verkrijgt men bij toepassing van een proportioneel tarief (= een vast percentage) na een vrijstelling aan de voet (= belastingvrije som), de zgn. Benthamse progressie, zoals we deze aantreffen in de vermogensbelasting.

De belastingvrije sommen zijn evenwel aan de lage kant. Ik kan mij niet voorstellen, dat in 1979 een ongehuwde beneden de 35 jaar zijn noodzakelijk levensonderhoud kan bekostigen uit f5843, — (de belastingvrije som voor de loon-en inkomstenbelasting op jaarbasis); de

oudere ongehuwden moeten het doen met f 7855, —in 1979 en de echtparen met f 10.070, —. Deze lage aftrek kan nauwelijks in overeenstemming zijn met het huidige loon-en prijspeil. Het zou overweging verdienen dit eens nader te onderzoeken en zo nodig de belastingvrije sommen bij te stellen, hoewel ik mij terdege realiseer, dat dit een forse daling van de belastingopbrengst betekent.

Dat het tarief voor echtparen lager moet zijn dan voor de vrijgezellen vloeit voort uit het feit, dat van hetzelfde inkomen twee personen moeten leven. Draagkrachtvermeerderend werkt het , , onzichtbare" inkomen dat de vrouw door haar huishoudelijke arbeid schept. De toename van het aantal werkende gehuwde vrouwen (die een zeer lage belastingvrije som genieten) doorkruist evenwel het uitgangspunt van de belastingvrije sommen, zodat een heroriëntering op de uitgangspunten nadere aandacht verdiend. Van die politici die de belastingheffing zien als een belangrijk middel tot herverdeling en nivellering, dient dit aspekt een veel grotere aandacht te verkrijgen dan ze tot nu toe heeft gehad. Deze keerzijde van de emancipatiemedaille wordt te weinig belicht.

Tot en met 1977 was in de loon-en inkomstenbelasting het aantal kinderen medebepalend voor de hoogte van de vrijgestelde sommen. Vanaf 1978 (voor de IB) en vanaf 1979 (voor de LB) is het kinderaantal, behalve voor de zelfstandigen, niet meer van belang. Men heeft de tegemoetkoming verlegd van de sfeer van de belastingen naar de sfeer van de volksverzekeringen. Tegelijkertijd zijn de uitkeringen verhoogd. Daarbij houdt men er rekening mee, of kinderen tot het huishouden behoren of niet; of kinderen studeren en al dan niet tot het huishouden behoren; of en in welke mate de ouders uitgaven ten behoeve van hun kinderen tot een bepaalde leeftijd doen.

De belastingwet houdt rekening met zgn. één-ouder-gezinnen, waar de ouder buitenshuis moet werken ter voorziening in het levensonderhoud, zodat de zorg voor de kinderen extra uitgaven met zich meebrengt. Ook ziekte, invahditeit en overlijden betekenen een verhoging van de normaal te achten uitgaven. Derhalve wordt er, nadat een bepaald bedrag van de uitgaven te dier zake wordt afgetrokken, omdat die tot de normale uitgaven worden geacht te behoren, een vermindering van het inkomen verleend, zodat men weer in een positie komt te verkeren die vergelijkbaar is met personen die deze uitgaven niet hebben gehad. Ook hier is de praktijk minder fraai dan de theorie, omdat de normaal geachte uitgaven vrij hoog zijn.

Belastingethiek.

Het is voor een rechtvaardige belastingheffing van groot belang, hoe de inwoner van een bepaalde staat tegenover de belastingheffing staat. Een in het oog van de belastingplichtige verantwoorde besteding van de belastinggelden, een verdeling van de belastingdruk die door het rechtsgevoel wordt aanvaard, vertrouwen in de objektiviteit en redelijkheid van de met aanslagregeling en invordering belaste ambtenaren, zijn positieve faktoren, terwijl het ontbreken daarvan de bereidheid tot medewerking ondermijnt.

H. Schuttevaer geeft in de bundel „Cijns en Dijns" (Opstellen aangeboden aan

prof. mr. H.J. Hofstra) een opsomming van een aantal motieven tot belastingontduiking, die het lezen waard zijn. Hij schrijft dit onder het motto: „Ik pas er voor mij door een stelletje ideeënbus-premies-najagende linke nelissen als een citroen te laten uitknijpen" (Uit een brief van een belastingplichtige aan zijn inspecteur).

Voor de belastingwetgever vormt de geldende belastingmoraal een feitelijk gegeven dat in geringe mate beïnvloedbaar is. Het is van belang hoe men aankijkt tegen het al of niet bestaan van een morele plicht om aan de eisen van de belastingwet te voldoen, welke beschouwing ingebed is in de vraag naar de gelding van het recht in het algemeen. Wie als kriterium hanteert, dat de overheid Gods dienares is, ons ten goede (Paulus onder de Romeinse overheersing) terwijl daarnaast levensgroot de eis overeind blijft staan God meer te gehoorzamen dan de mensen, weet, wat hem of haar te doen staat.

Vooral in de landen waar de Rooms-Katholieke kerk en haar moraaltheologie invloed hebben gehad blijkt, hoe groot de invloed is geweest van de kerkelijke opvattingen. Men onderscheidde daar wetten die in geweten tot nakoming verplichten, en zgn. poenale wetten, dwz. overtreding van deze wetten had geen morele betekenis, maar leverde slechts sankties van de overheid op. De belastingwetten werden herhaaldelijk onder de poenale wetten gerangschikt. Dat dit gevolgen had voor de belastingmoraal, is duidelijk. Hoe groot die gevolgen zijn, is niet gemakkelijk te onderkennen. Volgens Schuttevaer komt volstrekte eerlijkheid bij belastingplichtigen zeer zeker voor. Maar voor zeer velen slaat de balans tussen eigenbelang en de geneigdheid tot naleving van de door de overheid gegeven wetten in het algemeen door ten gunste van het eigen belang. Is dit een schokkende konklusie? Hij antwoordt met een weder-

vraag: Hoe is het dan bij tal van mensen met die eerlijkheid gesteld in de overige werkelijkheid van alle dag? In de situaties waarbij enige verdoezeling, verdraaiing, verzwijging aan de betrokkene beter uitkomt?

Ik kan hier alleen maar wijzen naar de opdracht uit de Heilige Schrift: „Maar gij geheel anders!" Het leven in de vreze des Heeren komt ook uit in de naleving van de belastingwetten. Eerlijk duurt het langst! Wij zullen ook hiervan eenmaal rekenschap moeten afleggen. Wie een scheiding maakt tussen het leven op zondag en het leven in de rest van de week, zal met de ontduiking en ontwijking van de belastingen net zo weinig moeite hebben als degenen die onder invloed van de rooms-katholieke moraaltheologie staan.

Moeten wij dan alles opgeven? Datgene waar de staat recht op heeft, dient niet verzwegen te worden. Belastingontduiking is uit den boze. En onder belastingontduiking versta ik het bewust aan de fiscus onthouden hetgeen hem uit hoofde van de wet toekomt. Dit betekent géén te lage schattingen of te hoge aftrekposten, géén verzwijgingen of verstrekking van onjuiste inlichtingen, ni'et zwijgen waar spreken plicht is, géén simulatie, van allerlei aard. U kunt die zelf verder aanvullen.

Er bestaat ook een belasting ontgaan langs wettelijke weg. Hieronder valt ook de belastingvlucht, het om fiscale redenen naar het buitenland vertrekken. Het is voor de wetgever onmogelijk een wet te maken die in allerlei situaties voorziet. De menselijke geest is zó inventief en het maatschappelijk leven ontwikkelt zich zó snel, dat vooral de belastingwetgeving, die de druk van de maatschappelijke veranderingen zeer sterk gevoelt, op diverse punten tekort schiet. Toch zijn er mijns inziens een aantal situaties welke gekwalificeerd worden als belasting ontgaan, maar die tegen de belastingontduiking aanzitten. Wanneer men een bepaalde situatie schept louter om fiscale redenen, welke situatie met de wet niet strijdig is, dan rijst bij mij de vraag, of zoiets een christen geoorloofd is. Wanneer men om louter fiscale redenen het land verlaat, dan rijst bij mij de vraag: , , Is het leven niet meer dan belastingen? " Ik ben me ervan bewust, dat het gebied van het legale belastingontgaan moeilijk begaanbaar is. Duidelijke richtingwijzers zijn niet te geven. Maar ons geweten, verlicht door Gods Geest, geleid door Gods Woord, zal hierin ook getuigenis geven. Het is ons bekend: „Wie rijk wil worden, valt in vele verzoekingen en in de strik". Maar gij: „hebt een goed geweten, opdat in hetgeen zij kwalijk spreken van U, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden die uw goede wandel in Christus lasteren”.

door Ds. H.G. Abma

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979

Zicht | 48 Pagina's

BELASTINGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979

Zicht | 48 Pagina's