Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAATKUNDIG GEREFORMEERD ONDERSCHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAATKUNDIG GEREFORMEERD ONDERSCHEID

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

analyse van en commentaar op het Voorontwerp van een wet gelijke behandeling

door P.C. den Uil

1. Inleiding

1. Inleiding De redactie van „Zicht" wU, ja kan er zelfs niet omheen: het Voorontwerp van wet gelijke behandeling (WOB) móet besproken worden. Ten eerste vloeit dat voort uit de aard van een voorontwerp: dat is immers niet voor het parlement, doch voor de kiezers bestemd! Ten tweede gaat het om een zaak, welke het christendom fundamenteel raakt. Laat het voor CDA-kamerUd Kraaijeveld-Wouters dan min of meer verbazingwekkend zijn dat ineens zóveel kritiek is losgebarsten, haar PvdA-kamergenoot Roethof, een humanist, begreep gelukkig dat we hier te maken hebben met wat hij noemde „de grootste geestelijke omwenteling sedert de Franse Revolutie wat de verhouding kerk en staat betreft". En Els Smit van het Vrije Volk schreef honend, zonder de diepgang van haar woorden te beseffen: , , Dat wordt nog even spannend; kijken wie er wint: de God van de E.G. of de meerderheid van de Tweede Kamer". Het gevecht om de WGB zullen we vooral moeten beschouwen als een openbaring van de strijd tussen duisternis en Licht, hel en Hemel, satan en Christus.

In zekere zin is het misleidend om te stellen dat momenteel gediscussieerd wordt over gelijke behandeling. In feite voltrekt de discussie zich nauwelijks over, slechts riaar aanleiding van het voorontwerp. De suggestie dat de hoofden verhit zijn omwUle van het probleem „gelijke behandeling" is m.i. een ontoelaatbare vereenvoudiging van de wérkelijke probleemstelling. Die is namelijk uiterst complex. De in het voorontwerp gepresenteerde materie bevat deze kluwen sub-probleemsteUingen - welke de vraag naar het recht op gelijke behandeling in dié zin in belang overtreffen dat zij aan de beantwoording ervan voorafgaan —: wat dient in een concreet geval, bijvoorbeeld onderwijs, onder taakinhoud verstaan te worden? wat is de roeping van de overheid? wat zegt de bijbel over man, vrouw, huwelijk, homofilie? in welke zin is de Bijbel het Woord van God? wat is de waarde van een wetenschappelijke uitspraak? wat zegt de wetenschap over homofilie? wat is de verhouding tussen wetenschap en schriftgezag?

Ieders antwoord op de vraag naar het (on)rechtvaardige van gelijke behandeling is dus het produkt van tal van (te verantwoorden!)keuzen. Dat in te zien is de eerste vereiste om zinvol aan de discussie mee te kunnen doen.

Het is mijn bedoeüng in dit artikel te informeren en te evalueren. Die informatie is tweeërlei. Allereerst aangaande de inhoud van het voorontwerp. Afgaand op de doelstelling achter „Zicht" heb ik daarbij aangenomen dat haar lezerskring reeds over een vrij grote mate van voorkennis beschikt, om reden waarvan ik de presentatie van de materie bind aan een kort

bestek. Vervolgens aangaande de reacties, welke de afgelopen maanden te berde zijn gebracht. Daarna wil ik de in het voorontwerp verwoorde en de in de reacties kenbaar gemaakte meningen van commentaar voorzien. Intussen heeft de lezer waarschijnlijk nog steeds het idee, dat die informatie en evaluatie het voorontwerp betreft. Inderdaad, maar dan is de term „voorontwerp" totum pro parte gebruikt. Ik wil namelijk, zo niet mij beperken tot, dan toch wel de nadruk leggen op slechts één onderdeel van de WGB, te weten homofilie, en dat weer toegespitst op slechts één adres van de wet, namelijk het onderwijs. Die beperking veroorloof ik mij, omdat ik waarschijnlijk vanwege mijn kennis daaromtrent voor het schrijven van dit artikel gevraagd ben én omdat ook op het poUtieke strijdtoneel aan het thema , , onderwijs en homofilie" de meeste aandacht is besteed. Het antwoord op de vraag naar wat de Heilige Schrift over man, vrouw, huwelijk en homofilie zegt, beschouw ik bij het uitwerken van de probleemstelling van dit artikel als een binnen onze kring algemeen aanvaard gegeven; aan exegese begin ik dus niet.

2 Stand van zaken

Als het voorontwerp ongewijzigd tot wet verheven wordt, is de stand van zaken aldus:

a) Het is verboden ongerechtvaardigd onderscheid te maken (te discrimineren) tussen mensen om reden van geslacht (man, vrouw), gerichtheid (homosexueel, heterosexueel) en samenlevingsvorm (huwelijk, ongehuwd samenwonen). Twee elementen vragen daarbij nadere bepaling, nl. „onderscheid" en „ongerechtvaardigd". Onderscheid maken is het geven van ongelijke behandeling in gelijke situaties. Waar dat ongerechtvaardigd gebeurt spreekt de wet van discriminatie. Uit de memorie blijkt dat „ongerechtvaardigd" elk onderscheid is, dat op factoren berust, die niet ter zake doen. Positief geformuleerd: de rechtvaardiging van het onderscheid bestaat in de relevantie van het onderscheid. Resteert de vraag wat „relevant" is. „Het feit of iemand al of niet homofiel is, is naar de mening van de regering geen relevant gegeven voor de uitoefening van enige functie in ons land". In beginsel acht de regering ook geslacht en samenlevingsvorm niet van belang, maar daarop zijn uitzonderingen mogeUjk, welke voornamelijk voortvloeien uit de aard van bepaalde typische geslachtgebonden arbeid (een man kan geen sopraanpartij zingen). Wat in een concreet geval relevant is, wordt bepaald door de bij de wet in te stellen commissie, indien zulks niet reeds bij de wet is geregeld.

b) Een commissie, bestaande uit door de regering te benoemen emancipatiedeskundigen, is belast met arbitrage wanneer iemand een klacht wegens discriminatie indient. De commissie mag ook op eigen initiatief een onderzoek instellen. Uitspraken van de commissie zijn niet bindend. De functie ervan is slechts het via de media bevorderen van de gewenste mentaliteitsverandering. Zijn recht moet iemand dus nog steeds bij de rechter zoeken via de bestaande procedures.

c) Aangaande de reikwijdte van de wet kan onderscheiden worden tussen de openbaar maatschappelijke sfeer en de particuliere sfeer. In beginsel geldt de wet slechts in de open-

baar maatschappelijke sfeer. De vraag dringt zich dan op wat precies onder .maatschappelijk" i.t.t. „particulier" verstaan moet worden. De tekst van en de toelichting op de wet maken dat duidelijk. De wet geldt in het sociaal en economisch verkeer, d.w.z. voor verenigingen, gezondheidszorg, onderwijs, arbeid, transacties e.d. De wet geldt niet voor activiteiten en voorzieningen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard, voor verenigingen gericht op gesloten bijeenkomsten in de gezelligheidssfeer en voor emancipatoire activiteiten. Vanzelfsprekend behoren gezinnen tot de particuliere sfeer. Activiteiten en voorzieningen van godsdienstige aard, welke , , met het belijden geen of slechts een verwijderd verband met de belijdenis vertonen" vormen geen uitzondering op de wet. Het zijn al die activiteiten „waarin het algemeen maatschappelijke, dan wel sociaal-culturele element overheerst”.

Dat tussen genoemde sferen onderscheiden wordt is te verklaren vanuit de omstandigheid dat de overheid meerdere grondrechten tegelijkertijd heeft te eerbiedigen, zoals het recht op non-discriminatie, recht op vrijheid van de persoonlijke levenssfeer, van godsdienst, van vereniging en vergadering.

3 Voedingsbodem

Teneinde het voorontwerp en de diverse reacties erop beter te kunnen doorzien, is het zinvol op zoek te gaan naar de filosofie achter het voorontwerp. Wie iets als wenselijk dan wel verwerpelijk kwalificeert, hanteert immers een maatstaf. Wat in de WGB wenseUjk genoemd wordt, non-discriminatie namelijk, is genormeerd aan het criterium, bekend staand onder de aanduiding „maatschappelijke aanvaardbaarheid”.

Het is dan ook niet voldoende om de herkomst te achterhalen binnen de vier muren van de Tweede Kamer. Kraaijeveld-Wouters heeft, samen met minister De Ruiter, het voorontwerp

gelanceerd, maar inmiddels heeft een niet CDA-lid de politieke verantwoordelijkheid overgenomen. Bovendien berustte het initiatief niet bij mevrouw Kraaijeveld: zij voerde als staatsvrouwe de motie Haas-Berger (PvdA) uit, welke een door de Tweede Kamer uitgebracht verzoek behelsde om een Wet Gelijke Behandeling. Naar het partijgeurtje snuffelen brengt ons niet zoveel verder dus.

We moeten de herkomst van het voorontwerp niet zozeer in personen als wel in het geestelijk klimaat van de samenleving zoeken. Het zoeken naar de herkomst is overigens geen hobby: het is een door de Heere Jezus Christus opgedragen taak! Wij dienen de ontwikkeling van de maatschappij te bezien in het perspectief van het: „Ziet, Ik heb het ulieden voorzegd!" Met die opdracht voor ogen wil ik graag aansluiten bij Groen van Prinsterer en bij Bilderdijk. Van de laatste is de uitspraak „In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal". Van Groen is de stelling dat de geschiedenis vervat ligt in ideeën. Vatten we nu deze twee zienswijzen samen, dan moeten we het heden, in casu het voorontwerp, beschouwen als vervat in ideeën van het verleden en kunnen we uit diezelfde ideeën extrapoleren wat worden zal, dit geheel plaatsend in het perspectief van het Koninkrijk Gods.

Ieder kent het adagium van de Middeleeuwen, nl. memento mori. De Middeleeuwse samenleving was op de eeuwigheid en op God gericht. Daarin kwam langzamerhand verandering toen men bepaalde ontdekkingen deed. God-gerichtheid maakte plaats voor zelfingenomenheid, voor verlustiging in eigen kennen en kunnen. Men leze bijvoorbeeld Goudzwaards „Kapitalisme en Vooruitgang" om inzicht te krijgen in de samenhang tussen techniek, economie en religie, zoals deze zich sinds de Middeleeuwen ontplooiden als drie essentiële determinanten van de ontwikkeling van onze cultuur. Steeds meer kwam, ten koste van de Openbaring, de rede centraal te staan. Twee exponenten daarvan zijn voor ons van belang, te weten de insteUing van de democratie of volksregering en de invloed van de heerschappij van het positivisme op de theologie, zoals die gestalte kreeg in de zgn. Schriftkritische methoden. Het voorontwerp is resultante van het samengaan van deze twee exponenten.

In welke zin de democratie produkt is van de rede, vinden we bij Rousseau in diens „Contrat Social". De denkwijze daarachter is de ontkenning van de Openbaringen de aanbidding van de souvereiniteit van de wU van het individu. Aangezien de Staat echter een verzameling van die enkelingen is, moet er, omwille van de leefbaarheid, een maatschappelijk verdrag komen. De wet van zo'n staat is de volkswil: „de mensen, onderworpen aan de wet, zijn tevens de auteurs van die wet". In feite is het „contrat social" een noodzakelijk kwaad. Het is immers een vernauwing van het uitgangspunt, dat de souvereiniteit bij het individu Ugt. Wat in het principe verleend wordt, wordt in de uitwerking ervan weer (gedeeltelijk) teruggenomen. Het behoeft ons dan ook niet te verbazen dat de idee achter de democratie van de Franse Revolutie zijn radicalisering vindt in wat wij nu dagelijks rondom ons waarnemen, nl. de eis van volledige ontplooiing van het zelfbeschikkingsrecht. Het is niet toevallig dat het voorontwerp juist ingediend wordt in een tijd, waarin ook het recht op baas in eigen (!) buik, baas over eigen (!) sterfdag opgeëist wordt.

In vogelvlucht hebben we nu gezien hoe de verheerlijking van de rede, met het maatschappelijk verdrag als tussenstap, leidde tot de eis van zelfbeschikking. Anders gezegd: Openbaring is vervangen door de ik-filosofie.

Staan we vervolgens stU bij de tweede exponent, nl. de invloed van de verheerlijking van de rede op de theologie, zoals die bijvoorbeeld tot ons komt in het synode rapport „God met ons". Daarbij gaat het er mij voornamelijk om, te laten zien hoe Schriftkritiek en democratie samengaan als vruchten van dezelfde baarmoeder, nl. de rede. Demo-cratie heeft de aanleg om demon-cratie te worden. Zolang de , , auteurs van de wet" zich door de Openbaring laten gezeggen, is de volkswU nog een afspiegeling van Gods wü. De democratie lijkt dan nog niet zo kwaad. Dat verandert echter zodra steeds meer mensen het wenselijke en verwerpelijke gaan normeren aan een andere maatstaf dan de Schrift. Dan kan openlijk gebeuren door de Schrift af te danken. Het kan ook verborgen, door de Schrift te verlagen tot een projectie van eigen ideeën, hetgeen via de Schriftkritiek gebeurt. Langzamerhand gaat ook in de theologie de rede over de Openbaring heersen. Wat op de faculteiten geleerd wordt, sijpelt langzaam maar zeker door in de gemeenten. En zo gebeurt het dat ook de kerkganger op de vraag: „Wat dunkt u van de Christus? " gaat antwoorden: „Hij is de bevrijder van de verschopten in de maatschappij". Zo gebeurt het dat, bij volledige afwezigheid van leertucht, de niets vermoedende kerkganger gevangen wordt in het net van de manipulatie met de zgn. homofilie-teksten en in al zijn onnozelheid Rothuizen als een papegaai nakwettert: „Wij weten meer dan Paulus"! Maar, wat in de „binnenkamer" geleerd wordt, wordt op de „daken" gepredikt. Kerkgangers zijn namelijk tevens politici of kiezers. „God met ons" bereikt de hamer van kamervoorzitter Dolman, die de uitslag van de stemming meedeelt. En dan ontpopt de democratie zich als vijand van het christendom. Dank zij de kerk. Democratie, God met ons, de rechten van het individu ... het zijn kameraden. Zij gaan hand in hand.

De nu geschetste geestelijke voedingsbodem brengt de Wet Gelijke Behandeling voort in een' daartoe uiterst geschikt klimaat: economische recessie. En ook dat is terug te voeren op de vervanging van de Openbaring door de souvereiniteit van de rede. Goudzwaard weet aannemelijk te maken dat de werkloosheid o.a. te wijten is aan een visie op arbeid, welke strijdt met de Openbaring.

De geschetste ontwikkeling overziend, is het zeer begrijpelijk dat de redacteur van de Volkskrant als volgt reageert op de protesten van de fundamentalisten of orthodoxen, „een subcultuur" in onze samenleving: „De overheid (d.i. de meerderheid van de kiezers, dU) is allerminst geroepen tot een soort culturele monumentenzorg (het monument is de Schriftvisie, dU) met het lafhartige middel van discriminatie (ziedaar het zelfbeschikkingsrecht, dU). Dit klemt temeer als het gaat om essentiële zaken als een baan (recessie!, dU)”.

4. Reacties

Het was mijn bedoeling, niet alleen over het voorontwerp maar ook over de daarop kenbaar gemaakte reacties te informeren. Bovendien heb ik beloofd één en ander te evalueren.

Ik wil die belofte als volgt nakomen. Eerst geef ik, naar aspect gerangschikt, enkele reacties door. In het commentaar op die reacties geef ik vervolgens meteen mijn eigen kritiek op het wijstaak, visie op de Schrift (schepping en zondeval-, homofilieteksten, de persoon Jezus Christus), visie op de roeping van de overheid.

visie op de onderwijstaak

We hebben reeds vastgesteld dat de wet van toepassing is op het onderwijs. Bovendien acht de regering homofilie voor geen enkele functie in ons land een rechtvaardigingsgrond voor ongelijke behandeling. Daar komt nog bij dat met homofilie het geheel van denken en doen bedoeld wordt. Concreet betekent dit alles voor een schoolbestuur, dat het geen homofiele leerling mag weigeren of verwijderen en geen homofiele leerkracht mag ontslaan dan wel passeren in een sollicitatieprocedure omreden dat deze homofiel is. De onderwijsorganisaties uit de reformatorische hoek hebben zich duidelijk tegen het voorontwerp uitgesproken. Primair omdat men een andere zedelijke norm dan de Bijbelse opgedrongen krijgt. In de kring van de christelijk-nationale scholen en het daaraan verwante voortgezet onderwijs heerst verdeeldheid. De werkgevers, verenigd in een Besturenraad, keerden zich tegen het voorontwerp. Niet vanwege de intentie - de zedelijke norm is niet het struikelblok - maar vanwege de beroving van autonomie. De besturenraad eist dat dié besturen, welke bezwaar aantekenen tegen de nieuwe moraal, de vrijheid moeten behouden om overeenkomstig hun visie op homofilie te handelen. De werknemers, verenigd in het PCO, lieten daarentegen weten achter het voorontwerp te staan.

De discussie draait om de vraag of de vrijheid van onderwijs al dan niet in het geding is. Die vraag blijkt bij nader inzien neer te komen op verschil van mening omtrent de onderwijstaak. Kutmen onderwijstaak en privé-leven gescheiden worden? Een homofiel kan toch even goed als een heterofiel uitleggen dat twee plus twee vier is? De stelling dat de vrijheid van onderwijs niet in het geding is, berust dus op de onderstelling dat het onderwijs los staat van iemands privé-leven. Alleen dan kan inderdaad volgehouden worden dat homofilie geen relevante factor is.

Bisschop Simonis haalde de kerkelijk-nieuws-pagina van het Reformatorisch Dagblad met de volkswijsheid: „Woorden wekken, voorbeelden trekken". Jandirk Pronk, de Katwijker communist, beweert echter; „Ook in het christelijk onderwijs dient het recht verankerd te Uggen, dat een werknemer beoordeeld wordt op zijn werk en niet op de keuzes die hij maakt in zijn privé-leven". Hij veronderstelt kennelijk dat werk en privé-leven strikt gescheiden kunnen worden. Maar kan deze bijna mechanisch-steriele visie op de onderwijstaak volgehouden worden? Is onderwijs niet méér dan het bijbrengen van werkwoordsvormen, plaatsnamen en rekentrucs? Wij gaan te rade bij onderwijsspecialist Van Kemenade. In het kader van de

democratisering zegt hij: „Juist in een tijd waarin de pluriformiteit steeds groter wordt, waarin men oog krijgt voor de maatschappelijke kleur van de school en waarin velen zich opnieuw bewust worden van het feit dat onderwijs niet waarden-loos is en kan zijn, maar in al zijn vezels te maken heeft met de kijk op mens en samenleving, zal echter de behoefte toenemen om bij de bepaling van de identiteit betrokken te zijn". Onderwijs is niet zomaar een stukje techniek, het is primair een gedelegeerde oudertaak. Jandirk Pronk zal niet betwisten dat het tot de vrijheid van onderwijs behoort om de juffrouw van klas 4 te laten vertellen dat het huwelijk een ordening Gods is. Is het dan niet waanzinnig om tegelijkertijd vol te houden dat het voor de onderwijstaak irrelevant is dat de meester van klas 6 samenwoont met een homofiel?

Het is bijna niet te geloven, maar ook de wet gaat uit van een strikte scheiding tussen onderwijs en privé-leven. Impliciet weliswaar! Homofilie is volgens de regering immers voor geen enkele functie een rechtvaardigingsgrond, d.w.z. een ter-zake-doende factor, om ongelijk te behandelen. Ook voor het geven van onderwijs is het feit dat iemand homofiel is (let wel, praktiserend) dus niet relevant! Zojuist wees ik er al op dat zo'n stellingname bestaat bij de gratie van de irreële scheiding tussen onderwijstaak en privé-leven. Nu gaat het er mij meer om, aan te tonen dat deze stellingname de reinste discriminatie behelst. Ik doe dat met behulp van het begrip „doel-middel-relatie”.

Onderwijs is waardenoverdracht. Noem de erkenning van een waarde: doel. Onderwijs is dan middel. Terecht wordt in de memorie van toelichting dit instrumenteel karakter van onderwijs beklemtoond, wanneer uiteengezet wordt waarom ook het onderwijs , , adres" van de wet is: „Aangezien het emancipatieproces (ziedaar het doel, dU) er ten zeerste bij gebaat is, wanneer in het onderwijs reeds aandacht wordt geschonken aan het beginsel van gelijkwaardigheid

van mensen en het doorbreken van traditionele waarderingen en rolpatronen (ziehier het middel, dU), meent de Regering dat het toepassen van het non-discriminatiebeginsel daarbij een zeer belangrijk facet vormt". De gesignaleerde doel-middel-relatie is echter niet situationeel, doch principieel, d.w.z. geldend voor élke waardenoverdracht. En zo tekent zich dan het toppunt van discriminatie af: bestaat de norm of waarde in de maatschappelijke aanvaardbaarheid, c.q. homofihe gelijk aan heterofilie, het onderwijs, , vormt een zeer belangrijk facet" en is dus uiterst relevant; bestaat de norm in het woord van God, c.q. homofdie geen alternatief voor heterofilie, het onderwijs is plotseling niet relevant meer, omdat het „slechts in verwijderd verband met de belijdenis" zou staan!

Ook op het gebied van de controle op naleving van de wet bedient de wetgever zich van de doel-middel-relatie Deze controle Ugt in de handen van een commissie, waarin slechts die personen zitting kunnen nemen, die , , emancipatiedeskundige" zijn, d.w.z. die de na te streven waarden willen accepteren en proclameren. Het verband tussen doelstelling (mentaliteitsverandering) en middel (een homogeen controle-apparaat) acht de wetgever blijkbaar voldoende rechtvaardigingsgrond om hen die zich tegen emancipatie keren uit te sluiten. Vrij logisch: hoe kan iemand die verklaart tegen de wet te zijn, nu het vertouwen gegeven worden om geschillen inzake mogelijke discriminatie te beslechten? Maar ook hier past de wetgever de doel-middel-relatie situationeel en niet principieel toe. Waar homogeniteit ten behoeve van de realisering van de ene waarde als rechtvaardigingsgrond wordt geaccepteerd, zal zulks ten behoeve van welke andere waarde dan ook eveneens moeten gebeuren!

waardering van de wetenschappelijke uitspraak

Een centrale rol in de discussie speelt de kwalificatie van homofilie. Is homofilie een kwestie van zo-doen of van zo-zijn? Is het een gedragskwaliteit of eenzijnskwahteit? Hoort homofilie thuis in de ordeningsrij pedofilie, kleptomanie, polygamie of in de ordeningsrij man, vrouw, ras?

In brede lagen van de bevolking heeft de overtuiging postgevat dat homofüie een kwestie van nu-eenmaal-zo-zijn is. Sprekend over discriminatie worden in één adem negers, joden en homofielen genoemd. Welnu, heeft een homofiel récht op deze gelijkstelling?

De empirisch wetenschappelijke uitspraak is per definitie slechts voorlopig van aard. Wat heden met stelligheid beweerd wordt, kan door voortgaand onderzoek morgen weer met stelligheid tegengesproken worden. De wetenschappelijke uitspraken met betrekking tot homofilie zijn daar wel een bewijs van! Men kan dus hooguit stellen: „Bij de huidige stand van wetenschappelijk onderzoek kan homofilie gekwaUficeerd worden als een kwestie van zo-zijn”.

Ik ben ervan overtuig dat slechts weinig mensen doordrongen zijn van de voorlopigheid van de uitspraak die zij voor waar houden.

Na deze opmerking over de waarde van de wetenschappelijke uitspraak een aantekening bij de inhoud van die uitspraak. Hééft de wetenschap inderdaad geleerd dat homofilie op één Ujn staat met „ras" of „geslacht"? Aan deze vraag gaat een andere vooraf: wat is „de”

wetenschap? Iedereen zal het erover eens zijn dat de wetenschap meer is dan Freud. Merkwaardig is het, dat de wetenschap welke haar uitgangspunt in de Schrift wil nemen, buiten „de" wetenschap blijkt te vallen! Hoe het ook zij, de wetenschap heeft niet bewezen dat homofilie een predispositie is. Een neger kan geen blanke worden. Echter er zijn wel mensen, die vroeger homofiel waren, maar nu heterofiel zijn. Zij getuigen van bekering. Men werpt dan honend tegen dat zulke mensen nooit échte homofielen geweest kunnen zijn, want .. . echte homofielen zijh nu eenmaal zo en kurmen dus onmogelijk veranderen. En zo wordt de falsificatie van de hypothese dat homofilie een zijnskwaliteit is, , , gepareerd" met de hypothese zelf. Over wetenschap gesproken .. .! Of iemand een „echte" homofiel is kan dan trouwens nooit vastgesteld worden. Zolang hij of zij nog leeft, bestaat de mogelijkheid dat de persoon zelf door gedragsverandering de hem gegeven kwahficatie ontkent. Men kan dus hooguit vaststellen - nl. na de dood van bedoeld persoon - dat deze een homofiel wás!

Ik kan niet nalaten om nog op een derde facet te wijzen. Waarom valt pedofiÜe niet onder de anti-discriminatiewet? De politicus antwoordt: „Omdat zulks nog niet maatschappelijk aanvaard is". Maar is pedofilie in de ogen van de medici dan een andere categorie, psychologischgenetisch beschouwd, dan homofilie? Zo niet, kan men deze ongelijke behandeling dan wel volhouden? En wat te denken van kleptomanie? Kiest men ervoor om kleptomaan te zijn? Waarom mogen deze mensen niet zijn, zoals zij nu eenmaal zijn? Omdat het ons geld kost? Ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat het beroep op , , de" wetenschap bijzonder opportuun is.

Intussen vraagt de lezer zich misschien af, waartoe deze uitwijding dient als het juist niét de bedoeling is om het probleem homofihe aan de orde te stellen. Dat moge duidelijk worden als we luisteren naar de reacties van CDA-voorzitter Bukman, minister Van Kemenade en professor De Moor, rector van de Theologische Hogeschool te Kampen. Bukman liet weten dat hij het een zwakte vond van het voorontwerp dat niet onderscheiden werd tussen zaken waar mensen zelf niets aan kunnen doen - zoals homofilie, geslacht en ras — en zaken die

betrekking hebben op huwelijk of vrije keuze voor een alternatieve samenlevingsvorm. Van Kemenade zei dat men wel moet kunnen en mogen onderscheiden naar opvattingen, maar niet naar gesteldheid. De Moor stemde in met het voorontwerp, uitgezonderd het bepaalde omtrent ongehuwd samenwonen. Een zelfde gedachtengang werd door de PvdA-kamerleden Van Ooijen en Wallage aan de pers toebetrouwd. Criterium bij deze mensen is dus de vrije keuze inzake huwen of samenwonen en de onveranderlijke, voorbeschikte gesteldheid waardoor homofiUe gekenmerkt zou worden. Hun standpunt is dus geheel bepaald door hun visie op de wetenschappelijke uitspraak, welke visie m.i. de reeds geschetste tekortkomingen bevat.

visie op de Schrift

Nauw verwant met de visie op de wetenschap is de visie op de Schrift. Voor hen die het synoderapport „God met ons" gelezen hebben is dat geen verrassing. Daarin wordt de aard van het Schriftgezag immers geheel gefundeerd in de lof op de rede, uitgejubeld in het refrein „de wetenschap heeft ons geleerd dat ...”

Op drie punten komt de Schriftvisie om de hoek kijken, te weten schepping en zondeval, de zgn. homofilie-teksten en de persoon Jezus Christus, van Wie de term , , christelijk" een direkte afgeleide is. Ter ülustratie een bloemlezing uit de meer dan zestig ingezonden brieven in Trouw.

Aangaande de schepping en zondeval lezen wij: „Freud heeft ons vrijwel onweerlegbaar aangetoond, dat ieder mens als enigszins of overwegend hetero-of homosexueel geboren wordt. Dat het zou gaan om een vorm van zondig en onnatuurlijk leven of zelfs om een geestesziekte moet een ernstige belediging van de Schepper genoemd worden en is een ontoelaatbare vorm van discriminatie". Vervolgens: „Als het echt waar is dat men als homofiel geboren wordt, moet God wel een ontzettend sadist zijn om mensen vanaf hun geboorte met een zo vreselijke last op te zadelen". En tot besluit: „Als Gód mensen als homofiel heeft geschapen, welk recht heeft een mens dan om zo iemand te discrimineren? " Duidelijk blijkt de macht van de wetenschapper om een voorlopige, wat hypothetische, uitspraak als een onomstoteUjke te laten fungeren en wel in dié zin dat de Openbaring er inhoudelijk door bepaald gaat worden!

Over de homofilie-teksten wil ik kort zijn. Het staat voor mij, na intensieve studie, vast dat de Schrift elke vorm van homofilie afwijst, de pogingen van mensen als Van Veen, Labuschagne e.a. om met exegese te manipuleren ten spijt. Trouwens, als men eenmaal heeft vastgesteld dat de Schrift menselijk, cultuurgebonden antwoord is op wat de mens als stem van God heeft verstaan, waarom zou men er dan nog last van hebben als de Bijbel inderdaad homofilie verbiedt? De met wetenschap begenadigde mens weet toch meer dan de weliswaar oprechte, doch onnozele Paulus?

Het accent bij de in Schriftvisie wortelende argumenten voor het voorontwerp ligt op de persoon Jezus Christus. Ik citeer: „Een Bijbellezend christen hoort te weten hoe Jezus het opnam voor de prostituees, tollenaren en Samaritanen; voor mensen die door het volk toen werden gemeden en gediscrimineerd maar er voor Hem volledig bijhoorden". In dat verband

wordt over Velema c.s. opgemerkt: „Deze moderne farizeeërs verguizen de kerk en maken haar ongeloofwaardig. Maar erger nog: ze verguizen God en Jezus zelf, die er niets op tegen hebben als twee mensen intens van elkaar houden". En een ander voegt eraan toe: „En dat terwijl het voorontwerp juist, evenals het evangelie, de mens centraler wil stellen in de samenleving en hem of haar wil beschermen tegen in feodalisme en puriteinisme geworteld denken". Het gaat in deze naar bevrijdingstheologie riekende ontboezemingen om twee noties: de Schrift is het boek der liefde en niet een verzameling losse, naar willekeur te citeren teksten; Jezus Christus neemt het op voor de verdrukten. Daar wU ik twee dingen tegenover stellen. Ten eerste dat het Bijbels liefdebegrip - de liefde is tweedimensionaal, wortelend in Gods geboden — nooit verkracht mag worden tot een projectie van menselijk goeddunken. Ten tweede wil ik tegenwerpen dat van schijncorrelatie sprake is, als men in Jezus de bevrijder van verschopten ziet. De Heere Jezus neemt het inderdaad op voor de vertrapten. Maar die vaststelling is in dezelfde zin waar als de vaststelling dat kinderen beter gaan rekenen naarmate zij langer worden. Jezus nam de verschopten niet aan om hun verschopt-zijn, maar omdat zij, in tegenstelling tot de elite, de medicijnmeester van node hadden. Dat blijkt te meer uit het feit dat Hij aan de aanname van de verschopte onlosmakelijk de eliminatie van de oorzaak van het verschopt-zijn verbond: „Ga heen en zondig niet meer”.

visie op de overheid

Inmiddels zijn wij toe aan het staatsrechtelijkaspect. Of iemand voor of tegen de Wet Gelijke Behandeling zal stemmen wordt niet alleen door diens visie op de onderwijstaak, op de wetenschap en op de Schrift bepaald, maar ook door diens visie op de overheid. In dit kader gaat het om arbitrage tussen twee grondrechten, nl. het fundamenteel mensenrecht (i.e. het fundamentele, bij de gratie van de wetenschap bestaande, recht om te zijn zoals men is, nl. homofiel) en het recht op vrijheid van onderwijs. In het geding is of de overheid dwingend voor mag schrijven dat het maatschappelijk aanvaarde ook door particuliere organisaties moet worden aanvaard.

We gaan even op bezoek bij de Rotterdamse staatsrecht-jurist mr. drs. P. Akkermans, die het probleem als volgt stelt: „Bieden grondrechten bescherming voor gedrag, in casu discrimineren, dat zó onwenselijk wordt geacht dat de wetgever regels heeft gesteld om het tegen te gaan? " Hij antwoordt: „Mohammedanen mogen in Nederland op hun balconnetjes geen rituele slachtingen verrichten. Christenen mogen in de nabije toekomst geen homofielen meer offeren". Grondrechten, in casu vrijheid van onderwijs, worden dus geconditioneerd door algemeen aanvaarde regels van maatschappelijk verkeer.

Professor mr. l.A. Diepenhorst, hoogleraar staatsleer aan de V.U., zei tegen de redacteur van Trouw: „Begrijpt U me goed, ik ben zelf niet voor discriminatie. Het geestelijk imperialisme van mensen die het gedrag van anderen willen voorschrijven, heeft al genoeg narigheid gebracht. Maar omgekeerd vind ik het van imperialisme getuigen, wanneer de staat in dit soort zaken de wet gaat voorschrijven aan particuliere organisaties". Maar scholen mogen toch ook geen negers weren? Diepenhorst: , , Maar met ongehuwd samenwonen en homofilie ligt dat anders. Er is nog een bont samengestelde groep die daar andere opvattingen over

heeft. Dan moet de meerderheid de minderheid niet met een wet willen dwingen". In principe is de beslissing dus reeds gevallen! Het is nog slechts een kwestie van tempo.

Vervolgens laten we drs. K. de Jong, oud-staatssecretaris en voorzitter van „het geweten" van het protestants-christelijk onderwijs, aan het woord.

Op de vraag van de Parool-interviewster of hij subsidie zou geven aan een Iraanse school, waar geen vrouwen mogen komen, antwoordt hij: „Zeker niet. Zulke ideeën worden in Nederland algemeen aanvaard als iets ontoelaatbaars". En hij vervolgt: „Misschien draait het er in de verre toekomst op uit dat inderdaad voorwaarden aan subsidie gesteld gaan worden". Ook hij is tegen de wet omdat de overheid een wet oplegt, die volgens hem nog niet algemeen aanvaard is. De Jong accepteert homofilie als een fundamenteel mensenrecht, is van mening dat de Schrift in dezen tijdgebonden moet worden uitgelegd, maar keert zich desondanks om staatsrechtelijke reden tegen de wet.

Het is diep treurig dat de voormannen van het CDA in zake homofilie niets anders te berde weten te brengen dan het puur liberale, van elke anti-revolutionaire en christelijk-historische notie ontblootte standpunt dat de overheid geen te vergaande bemoeienis met de particuliere organisatie mag hebben. Schrijnend is het dat hun visie op homofilie, dus op de Schrift, in termen van Groen revolutionair is.

Ook het GPV liet horen dat de overheid zich in het voorontwerp ontpopt als zedenmeesteres. Drs. C.S.L. Janse gaf daar in Terdege kritiek op in die zin, dat het GPV zich in haar protest uitsluitend baseert op de grondwettelijke rechten en vrijheden. Hij verklaart dat vanuit de acceptatie van de pluriforme staat. Daartegenover stelt hij dat de overheid, omdat zij dienaresse Gods is, best zedenmeesteres mag zijn, maar dan van goede zeden. Het kwaad schuilt dus niet in het meester zijn van de zeden, maar in de zeden van de meester.

Onduidelijk wordt het standpunt van Janse voor mij, als hij tevens zegt: „Daarnaast zullen we er op moeten wijzen dat de overheid door deze anti-discriminatiewetgeving een bepaald

mensbeeld van bovenaf aan de maatschappij gaat opleggen. En wel een onchristelijk mensbeeld". In dat verband stemt hij in met de deputaten van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die in hun bezwaarschrift er tegen protesteerden dat de wetgever in dit voorontwerp „aan één geloofsovertuiging meer waarheid toekent dan aan al de andere: de libertijns-humanistische namelijk, dat aUe mensen gelijk zouden zijn en zelf zouden mogen uitmaken hoe zij leven. Voor dit geloof moet ieder zwichten, ongeacht zijn eigen geloof. De nieuwe wet moet bevorderen dat allen dezelfde overtuiging zullen worden toegedaan als de opstellers". Ik heb moeite met dit bezwaar, omdat de deputaten — ik neem aan tegen hun bedoeling in - eigenlijk als mening kenbaar maken dat het christelijk geloof, naast het libertijnse denken, voor de overheid evenveel bestaansrecht moet hebben. Ik knipoog slechts naar artikel 36. En kan men het de overheid kwalijk nemen dat het een mensbeeld oplegt? Als een SGP-er dat doet, beschikt hij m.i. over te weinig politicologische of sociologische distantie. Immers, wat is in een democratie de overheid? Het is de stem van het volk. Achter ons ligt de tijd dat de meerderheid naar christelijke normen wenste te leven. Het COC heeft daarom lang moeten wachten op de erkenning als rechtspersoon, niet-christenen mochten daarom 's zondags niet in het zwembad en moesten aan het strand een zwembroek aan. Welnu, hadden nudisten in die tijd minder reden om te klagen over een overheid „die een mensbeeld van boven af oplegt" dan wij nu? Ik kan mij dus niet aan de indruk onttrekken dat de overheid in onze dagen exact dezelfde rol speelt als in vroeger dagen. Alleen ... de stem van het volk is veranderd. De ról is dezelfde, maar de stem van de rollenspéler is uit den boze. De democratie ontpopt zich als de demoncratie.

Tot besluit

De lezer zal na het lezen van dit artikel misschien behoefte hebben aan een actie-program. Wat kunnen we nog doen om het voorontwerp, straks wetsontwerp, te verijdelen? Waar kunnen we ons op beroepen? Op de vrijheid van godsdienst? Maar is dit commentaar van een socialist dan niet terecht: „Overigens is het een merkwaardige zaak dat deze orthodoxe christenen, die zich nog slechts verzetten tegen de gevolgen van de Franse revolutie, zich nu op de resultaten ervan beroepen. Immers, hun bezwaar in grove lijnen tegen deze revolutie was dat naar hun mening de mens en niet meer God uitgangspunt is voor de maatschappij. Niet voor niets werd in de vorige eeuw al een anti-revolutionaire partij opgericht". Misschien is het enig juiste wapen in de strijd: „Bidt en getuigt". We moeten zeer voorzichtig zijn met ons beroep op de rechten van de democratie. In wezen is het christelijk geloof immers ook vreselijk intolerant, in gehoorzaamheid aan Hem die sprak: „Ik ben God en niemand meer. Geen andere goden voor mijn aangezicht". Rondom ons gaat zichtbaar worden dat Christus en dus ook de ware christen een steen des aanstoots en een rots der ergernis is. Voor het elitaire van het christelijk geloof moeten we ons maar niet schamen. Beter dan ons te beroepen op de rechten van de democratie, kunnen we ons beroepen op het recht Gods.

(Citaten komen voornamelijk uit „Beleid beschouwd”, een knipseldienst voor Kamerleden)

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Zicht | 40 Pagina's

STAATKUNDIG GEREFORMEERD ONDERSCHEID

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Zicht | 40 Pagina's