Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ARTIKEL 36 N.G.B.: een korte toelichting (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ARTIKEL 36 N.G.B.: een korte toelichting (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. Budgen

In Zicht 1981/5 hebben we getracht een toelichting te geven bij artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en wel van de eerste twee gedeelten daarvan. Die gedeelten hadden betrekking op l)de taak van de overheid om de ongebondenheid van de mensen te bedwingen en 2) de taak van de overheid jegens de godsdienst. In dit nummer willen we ons buigen over het derde en laatste deel van artikel 36:

„Voorts, een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, is schuldig, zich aan de Overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord; voor hen biddende in hun gebeden, opdat hen de Heere stieren wdl in al hun wegen, en dat wdj een gerust en stü leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid, 1 Tim. 2:2. En hierin verwerpen wij de Wederdopers en ander oproerige mensen, en in het gemeen al degenen, die de Overheden en Magistraten verwerpen en de Justitie omstoten wiUen, invoerende de gemeenschap der goederen, en verwarren de eerbaarheid, die God onder de mensen gesteld heeft”.

De onderdanen zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de overheid, waaronder begrepen is de phcht om belasting te betalen (Rom. 13:1-7). Wij zagen eerder, dat het (overheids)gezag van God afkomstig is en daarom ook geëerbiedigd moet worden. In een tijd, waarin aan de ene kant velen hun toevlucht nemen tot onwettige en gezagsondermijnende acties en waarin aan de andere kant de neiging ontstaat (en zich soms uit) om het recht in eigen hand te nemen, moet daar met des te meer nadruk op gewezen worden. Tegen allerlei „wind van leer" (het gezag moet zichzelf waarmaken wil het aanvaard worden; het gezag moet gedeeld worden; gezag van de ene mens over de andere is op zichzelf al uit den boze . ..) moet worden vastgehouden aan de Bijbelse waarheid, dat gezagsverhoudingen (ouders-kinderen, „heerknecht", man—vrouw, oudere—jongere, overheid—onderdaan)' door God verordend zijn „uit oorzaak der verdorvenheid des menselijken geslachts .. . opdat het alles met goede ordinantie onder de mensen toega". Ten diepste moet dan ook door de menselijke gezagsdragers heen gezien worden op God, aan wie „het belieft ons door hun hand te regeren" (Heidelbergse Catechismus, zondag 39). Gezag is in de wereld van na de zondeval een zegen, welke ons toevloeit uit Gods algemene goedheid en die wij niet ongestraft en zonder ernstige gevolgen kunnen verminken of verwerpen. Om het voorgaande in één zin samen te vatten: e overheid regeert bij de gratie Gods en de onderdanen zijn aan haar als „stedehouder Gods" (Calvijn) op aarde gehoorzaamheid verschuldigd.

De gehoorzaamheid jegens de overheid is niet onbeperkt. Zij strekt zich uit over „alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord". In Hand. 5:29b lezen we, dat Petrus en de apostelen ten overstaan van het Sanhedrin proclameren: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan

den mensen”. Wanneer de overheid ons dingen verbiedt die God in Zijn Woord gebiedt, dan is gehoorzaamheid jegens de overheid niet langer geboden. Sterker nog: dan is ongehoorzaamheid verplicht. In de communistische landen, waar beleid en wetgeving weinig of geen ruimte laten voor een leven overeenkomstig Gods Woord, is bovenstaande regel voor velen praktijk. In het „vrije Westen" moge dat in het algemeen nog niet of nauwelijks het geval zijn, toch zijn er zeker ook in eigen land tekenen, die in een bepaalde richting wijzen. Met name het „Voorontwerp van wet gelijke behandeling" moet hier genoemd worden. Wanneer dat in zijn huidige vorm tot wet verheven wordt, zal het in het maatschappelijk leven niet langer aanvaardbaar zijn om (b.v. bij het benoemingsbeleid) onderscheid te maken op grond van geslacht, sexuele geaardheid en wdjze van samenleven. Man en vrouw, heterofiel en homofiel, huwelijk en alternatieve samenlevingsvorm, zij worden niet alleen principieel als gelijken beschouwd, maar moeten ook in het openbare leven als zodanig tot gelding komen. Een teken aan de wand!

Een en ander wil niét zeggen, dat gehoorzaamheid jegens de overheid kan worden nagelaten, wanneer deze onrechtvaardig handelt. Het kan zijn, dat de overheid te zware lasten oplegt of in het algemeen de onderdanen tyranniseert. Ook dan blijft de plicht tot gehoorzaamheid van kracht. Wat de belastingen betreft kan nog gewezen worden op het woord van Christus: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is" (o.a. Matt. 22:21). Al zijn heffingen onredelijk zwaar en ook al worden zij (groten)deels aangewend voor zaken die de toets van Gods Woord niet kunnen doorstaan, zij moeten toch worden voldaan. Het onjuiste handelen en het onrecht van de gezagsdrager geeft de ondergeschikte niet het recht om zich aan zijn gehoorzaamheidsplicht te onttrekken. Wij gehoorzamen niet „om des overheids wil maar om Gods wil" (ds. P. Zandt). De H.C. wekt de ondergeschikten op om „met hun zwakheid en gebreken geduld te hebben" (zie ook I Petr. 2:18, 19). Daarbij mag - zeker ook in onze tijd - bedacht worden, dat een volk de overheid krijgt die het verdient. Met andere woorden: et feit dat wij een overheid hebben die met Gods Woord weinig of geen rekening wil houden, zou ons tot onszelf moeten doen inkeren. De Heere schenke het nog, alsook - vandaaruit — gebed voor de noden van land en volk. Gebed voor regering en vorstenhuis „opdat hen de Heere stieren wil in al hun wegen, en wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaUgheid en eerbaarheid, 1 Tim. 2:2". De belangrijkste en meest wezenlijke plicht jegens de overheid is het gebed des rechtvaardigen; dat vermag immers veel, ja meer dan enig ding (Jak. 5:16b). Waar dat in waarheid gevonden mag worden, daar zullen de wonderen des Allerhoogsten niet uitblijven.

In het slot van artikel 36 wordt stelling genomen tegenover „al degenen, die de Overheden en Magistraten verwerpen en de Justitie omstoten willen". Verzet of opstand tegen de regering dat voortkomt uit de principiële afwijzing van overheidsgezag zoals bij de met name genoemde Wederdopers, moet ten strengste worden afgekeurd. Ten diepste is een dergehjke afwijzing immers een miskenning van de (verwoestende gevolgen van de) zondeval. Maar

betekent dat nu, dat alle actief verzet en dat alle vormen van opstand tegen de overheid ongeoorloofd zijn? Zoals bekend hebben onze vaderen die vraag ontkennend beantwoord.^ Wanneer de rechten en vrijheden van het volk en dan vooral de vrijheid om God overeenkomstig Zijn Woord te dienen, in zeer ernstige mate worden aangetast, ja worden vertrapt dan is opstand tegen de overheid toegestaan. Wél moet dan onderscheid gemaakt worden tussen particuliere en (lagere) overheidspersonen. Alleen aan de laatsten wordt de taak toegekend om te waken voor en — als het echt niet anders kan - te strijden tegen machtsmisbruik van de zijde van de (hoogste) overheid. De enkeling wordt opgeroepen om lijdzaamheid te betrachten, ook wanneer zij, die bevoegd zijn het verzet te initiëren en te leiden, zulks nalaten.^ De geschiedenis van ons eigen volk(sbestaan) levert een opmerkelijk voorbeeld op: de gewapende opstand tegen de Spaanse overheersing annex de afzwering van koning Füips II door de Staten. „Wij verwerpen", zei Mamix na een 40-jarige periode van lijdelijkheid en lijden, „de koning, ook dewijl hij, gezworen vijand van de ware religie en van Gods Woord, in generlei manier het bestuur des lands hebben wil dan op voorwaarde van het Rijk van Jezus Christus te kunnen uitroeien”.4

Noten

1. Zie b.v. de verklaring bij Zondag 39 door Zacharias Ursinus in „Het Schatboek der Verklaringen van de Heidelbergse Catechismus", dl. 2, pg. 364-380.

2. In De Banier, nis. 17 juni en 12, 19, 26 augustus 1965, worden korte samenvattingen gegeven van de opvattingen van o.a. Calvijn, Beza, Knox en Marnix van St. Aldegonde; zie ook het artikel „Voor een gereformeerde benadering van burgerlijke ongehoorzaamheid" van mr. drs. F.W.J. den Ottolander in Zicht 1981-6.

3. John Knox kende zelfs aan de individuele burger het verzetsrecht toe.

4. Geciteerd uit De Banier van 19-8-1965.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1982

Zicht | 32 Pagina's

ARTIKEL 36 N.G.B.: een korte toelichting (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1982

Zicht | 32 Pagina's